In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Apeldoorn, over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. De eiseres, [X] B.V., ontving een naheffingsaanslag van € 2.314 voor het tijdvak van 18 oktober 2013 tot en met 17 oktober 2014, alsmede een boete van € 2.314. De naheffingsaanslag was opgelegd omdat de auto van eiseres, een Jeep, niet voldeed aan de inrichtingseisen voor een bestelauto, zoals vastgesteld in de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB) en de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM). Tijdens een controle op 6 augustus 2014 werd geconstateerd dat het vereiste tussenschot ontbrak, wat leidde tot de naheffingsaanslag.
Eiseres stelde dat het tussenschot tijdelijk ontbrak door schade en dat zij niet in staat was om dit onmiddellijk te herstellen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de auto voor de Wet BPM als bestelauto was aangemerkt, de inspecteur terecht de naheffingsaanslag had opgelegd, omdat niet voldaan was aan de voorwaarden van het herstelbeleid. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagde, omdat de auto eerder als bestelauto was aangemerkt voor de Wet BPM. Dit leidde tot de conclusie dat de naheffingsaanslag en de boete vernietigd moesten worden.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, en gelastte dat de inspecteur het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.