In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, heeft eiseres Van Zee Vastgoed B.V. een vordering ingesteld tegen gedaagden, die in conventie en eisers in reconventie zijn. De vordering betreft de terugbetaling van hypotheekrente en diverse eigenaarslasten die gedaagden aan Van Zee zouden moeten betalen. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen geoordeeld dat de vorderingen van Van Zee toewijsbaar zijn, maar gedaagden hebben geprobeerd om de rechtbank te overtuigen om terug te komen op deze beslissingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen en dat de eerdere beslissingen niet op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag berusten.
De rechtbank heeft de bewijswaardering van de getuigenverklaringen van gedaagden beoordeeld en geconcludeerd dat gedaagden niet zijn geslaagd in het leveren van bewijs voor de gestelde terugbetalingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden de leningen van in totaal € 9.000,-- en € 16.758,40 niet aan Van Zee hebben terugbetaald. De rechtbank heeft de vorderingen van Van Zee toegewezen, inclusief de wettelijke rente, en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. In reconventie heeft de rechtbank het beslag dat door Van Zee was gelegd opgeheven, omdat er geen grond voor het beslag was.
De rechtbank heeft in haar beslissing de bedragen die gedaagden aan Van Zee moeten betalen vastgesteld en de vorderingen van Van Zee in conventie en reconventie toegewezen, met uitzondering van enkele vorderingen die zijn afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.A.M. Vaessen en openbaar uitgesproken op 30 maart 2016.