ECLI:NL:RBGEL:2016:1972

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
05/720207-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vier mannen voor geweld in sportschool met poging zware mishandeling en diefstal met geweld

Op 6 april 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen vier mannen die betrokken waren bij geweldsdelicten in een sportschool in Arnhem. De verdachten, waaronder [verdachte], [naam 2], [naam 3] en [naam 1], werden beschuldigd van openlijk geweld en poging tot zware mishandeling van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachten op 19 maart 2015, na een diefstal in de sportschool, gezamenlijk terugkeerden om verhaal te halen. Ze hebben de slachtoffers in de kleedkamer aangevallen, waarbij fors geweld werd gebruikt. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachten zich schuldig maakten aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2]. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachten. De rechtbank sprak [verdachte] vrij van de diefstal van oordopjes, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van tien maanden voor de andere feiten. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720207-15
Datum uitspraak : 6 april 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 december 2015 en 23 maart 2016.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Aan verdachte wordt verweten:
dat hij zich samen met anderen dan wel alleen schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] , dan wel openlijk geweld of een mishandeling van [slachtoffer 1] door hem met kracht met gebalde vuisten te slaan/stompen en een of meermalen krachtig te schoppen/trappen;
dat hij zich samen met anderen dan wel alleen schuldig heeft gemaakt aan diefstal van oordopjes van [slachtoffer 1] ;
dat hij zich samen met anderen dan wel alleen schuldig heeft gemaakt aan een diefstal met geweld tegen [slachtoffer 2] door hem vast te pakken en/of een ruimte in te trekken en/of te slaan/stompen en/of een of meermalen krachtig te schoppen/trappen. Als dit niet kan worden bewezen wordt hem verweten dat hij samen met anderen dan wel alleen op deze manier heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij zich op deze wijze schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld/mishandeling en/of diefstal;
dat hij acht bolletjes dan wel een hoeveelheid cocaïne in zijn bezit heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
Ten aanzien van feiten 1 tot en met 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1 primair) en een diefstal met geweld tegen [slachtoffer 2] (feit 3 primair). De officier van justitie is van mening dat nu verdachte en zijn medeverdachten samen na een telefoontje naar de sportschool zijn teruggekeerd om verhaal te halen, doelgericht en opgefokt naar de kleedkamer zijn gelopen, ze [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de kleedkamer in hebben gedrukt en direct geweld hebben gebruikt, er sprake is van medeplegen. Daarbij hebben ze bij [slachtoffer 1] (feit 1) ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij door het slaan en schoppen op het lichaam en het hoofd, zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Met betrekking tot [slachtoffer 2] (feit 3) geldt ook dat verdachte en zijn medeverdachten hem met een vooropgezet plan hebben aangevallen en fors geweld tegen hem hebben gebruikt. Verder hebben zij de goederen van [slachtoffer 2] weggenomen, waardoor een diefstal met geweld in vereniging kan worden bewezen. De officier van justitie heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld dat verdachte van het tweede feit dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak voor alle feiten bepleit.
Daartoe is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht. Verder is zijn rol onvoldoende geweest om medeplegen aan te kunnen nemen.
De verklaringen van [naam 1] kunnen naar de mening van de verdediging niet voor het bewijs worden gebruikt, nu ze op essentiële onderdelen niet op de waarheid berusten en geen steun vinden in de verklaringen van andere getuigen. Verder wordt betwist dat verdachte tegenover de politie zou hebben aangegeven dat hij er wel voor wilde gaan zitten.
Als de rechtbank wel bewezen zou achten dat verdachte geweld heeft gebruikt, dan is er bij
[slachtoffer 1] geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen en kan ‘slechts’ de mishandeling worden bewezen. Met betrekking tot feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat het handelen niet was gericht op het stelen van goederen. Als dit verweer niet wordt gevolgd, dienen de diefstal en het geweld los van elkaar te worden bekeken. Met betrekking tot het geweld tegen [slachtoffer 2] kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven is geroepen. Tot slot is er onvoldoende bewijs voor diefstal van de oordopjes in feit 2.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot feit 2:
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de oordopjes. Verdachte zal van het tweede feit op de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de feiten 1 en 3:
Beoordeling door de rechtbank
Identiteit personen
[verdachte] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] zijn op 19 maart 2015 met zijn vieren terug gegaan naar de sportschool [naam 4] in Arnhem. [3]
De rechtbank neemt daarbij de volgende beschrijvingen van de vier verdachten tot uitgangspunt.
[verdachte] is een persoon met een donkere huidskleur, klein/tenger en kort zwart haar. Daarnaast heeft hij een tatoeage van twee traantjes in zijn gezicht. [naam 2] betreft een kleine jongen met rasta haar en gouden tanden. Verder heeft hij vlechten in zijn haar. De jongen met een volle kroesbaard en een fors postuur is [naam 3] . Tot slot is [naam 1] een donkere jongen met een normaal postuur. Deze beschrijvingen zullen in de verdere overwegingen nader aan de orde komen.
Algemene verweren
Nu de rechtbank de verklaring van [naam 1] niet zal gebruiken voor het bewijs, zal de rechtbank het verweer met betrekking tot de betrouwbaarheid van zijn verklaringen verder niet bespreken. Verder overweegt de rechtbank met betrekking tot het proces-verbaal van bevindingen met de mededeling dat [verdachte] er wel voor wilde gaan zitten, dat zij geen aanleiding heeft om aan de inhoud van dit ambtsedig proces-verbaal te twijfelen. Dit geldt te meer nu deze uitlating ook past bij de boosheid van [verdachte] op dat moment en de verklaring van de getuige [getuige 1] dat [verdachte] en [naam 2] zeiden dat ze die jongens in elkaar wilden slaan.
Voorafgaand aan de feiten 1 en 3
[verdachte] heeft verklaard dat op 18 maart 2015 zijn kluisje bij de [naam 4] in Arnhem is opengebroken. Daarbij zijn al zijn spullen weggenomen, waaronder geldbedragen van € 1.000,-, € 230 tot € 280,- en € 450,-. [4] [verdachte] heeft via andere personen gehoord wie de mogelijke daders waren en dat zij elke dag rond 11:00 uur zouden sporten. [verdachte] heeft tegenover de verbalisanten verklaard dat hij de volgende dag om 11:00 uur weer op de sportschool zou zijn. Hij wilde er dan wel voor gaan zitten. [5]
Dit past bij de verklaring van de getuige [getuige 1] . De getuige heeft verklaard dat op
18 maart 2015 [verdachte] en de kleine jongen met rasta haar (rechtbank: [naam 2] ) – van wie zijn telefoon was gestolen – bij de balie van de [naam 4] in Arnhem kwamen. Ze waren boos en wilden weten wie verantwoordelijk waren voor de diefstal. Ze wilden de jongens in elkaar slaan. Er kwamen twee jongens bij staan, waaronder één jongen met een baard. Een man uit wiens kluisje die dag ook spullen waren gestolen, gaf de jongens een omschrijving van de personen die in de kleedkamer waren geweest en mogelijk verantwoordelijk waren voor de diefstal. Het ging om één jongen met een wijnvlek op zijn hoofd en één Nederlandse jongen. Daarop zei de jongen met de baard dat hij ze wel eens in Presikhaaf had gezien en “dat ze ze daar ook zouden kunnen pakken”. [naam 2] zei daarop dat mensen hiervoor dood gaan. Op 19 maart 2015 gaf [verdachte] aan dat mensen klappen gaan krijgen. [6]
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 18 maart 2015 in de sportschool was en [naam 5] vertelde dat zijn kluisje open was gebroken. Hij omschreef de jongens die dit waarschijnlijk hadden gedaan als “een kale jongen met een wijnvlek achterop zijn hoofd” en “een blonde jongen met stekeltjes”. Vervolgens hoorde zij dat ook de kluis van twee andere jongens open was gebroken en dat er onder meer veel geld en een telefoon was weggenomen. Dit was van onder meer een jongen met tatoeages in zijn gezicht, klein en slank van postuur (rechtbank: [verdachte] ) die zich ook wel [verdachte] noemde en een jongen met ingevlochten haar en een slank postuur (rechtbank: [naam 2] ). Ze waren boos en reageerden dat op [getuige 1] (rechtbank: [getuige 1] ) af. Daarop zei ze dat ze had gehoord hoe de jongens er uit zagen en dat ze de jongens vaker had gezien. De jongens vroegen haar om te bellen als ze de verdachten van de diefstal zou zien. Ze had het telefoonnummer van [verdachte] gekregen. Toen zij op 19 maart 2015 de betreffende jongens – de jongen met de wijnvlek op zijn hoofd en de andere jongen – zag, belde ze [verdachte] met de mededeling dat ze er waren. Hij was op dat moment in de Steenstraat. Vervolgens zag zij dat [verdachte] , [naam 2] , ‘de forse jongen met kroeshaar’ (rechtbank: [naam 3] ) en de vierde jongen (rechtbank: [naam 1] ) terug kwamen en naar beneden gingen. [7]
Deze verklaring vindt ook steun in de verklaring van [naam 2] . Hij heeft verklaard dat ze op
19 maart 2015 klaar waren met sporten en met zijn vieren weggingen. Op de Steenstraat ging de telefoon van [verdachte] . Hij werd gebeld door een meisje. Zij vertelde hem dat de betreffende jongens aanwezig waren. Vervolgens zijn ze met zijn vieren teruggegaan naar de [naam 4] . [8]
[naam 3] heeft verklaard dat hij op 19 maart 2015 ‘s ochtends het gesprek tussen [verdachte] en [naam 1] hoorde over de diefstal uit de kluisjes. Nadat [verdachte] gebeld was vanuit de [naam 4] , gingen ze terug naar de sportschool. Daar zag hij bij één van de jongens de wijnvlek op zijn hoofd, waardoor hij hem herkende als de dief. [9]
De getuige [getuige 1] heeft verder verklaard dat de vier mannen rechtstreeks naar de kleedkamer liepen. Ze kwamen schreeuwend binnen, en riepen: “waar zijn ze”. De aangevers waren op dat moment in de kleedkamer. [10] Dit wordt bevestigd door de getuige [getuige 3] die heeft verklaard dat zij de jongens de trap af zag stormen in de richting van de jongens die verdacht werden van de diefstal. Ze leken erg opgefokt en boos, aldus de getuige. [11]
De aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij met [slachtoffer 2] de kleedkamer uit liep en er ineens mannen op hen afrenden die schreeuwden dat ze gestolen hadden. Ze trokken hen mee terug de kleedkamer in. Vervolgens werd hij meteen geslagen en werd [slachtoffer 2] naar de andere hoek van de kleedkamer meegetrokken. [12] Ze werden al gegrepen voordat ze wat konden zeggen. [13]
Gelet op dit voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] bewust terug zijn gegaan naar de [naam 4] om verhaal te halen op de personen die zij verdachten van de diefstal. Uit de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 3] en [slachtoffer 1] volgt verder dat er vrijwel direct – zonder een daaraan voorafgaand gesprek, bijvoorbeeld om na te gaan of hun verdenking wel juist was -, tot het gebruik van geweld is overgegaan.
Incident [slachtoffer 1] (feit 1)
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 19 maart 2015 met [slachtoffer 2] bij de [naam 4] in Arnhem is gaan sporten. Zoals hiervoor al is overwogen, werden ze de kleedkamer in getrokken of geduwd. Ze werden bij hun nek gegrepen en meegenomen. [slachtoffer 1] werd door twee mannen geslagen. Het betrof een negroïde man met een fors postuur en een baardje (rechtbank: zoals hieronder zal blijken: [naam 3] ) en een negroïde man met een dun postuur, een gouden tand en rasta haar (rechtbank: [naam 2] ). Deze mannen begonnen direct met gebalde vuisten op hem in te slaan, waarbij de andere mannen [slachtoffer 2] meetrokken naar de andere hoek van de kleedkamer.
Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij veel is geslagen. Nadat hij in de foetushouding is gaan liggen, is hij door deze mannen hard tegen zijn hele lichaam geschopt. Hij heeft door het incident pijn aan zijn lip, hoofd, kaak, mond, borst, armen, handen en schouders opgelopen. [14]
De verklaring vindt verder gedeeltelijk steun in de verklaring van [naam 3] . [naam 3] heeft verklaard dat hij ruzie kreeg met de vriend van [slachtoffer 1] – aangever [slachtoffer 1] – voor de kleedkamerdeur. Verder verklaart hij dat hij hem ”beet” had en ze op de vuist gingen. Hij heeft [slachtoffer 1] geslagen. [15] Verder heeft [naam 2] verklaard dat hij de Nederlandse jongen (rechtbank: [slachtoffer 1] ) vastpakte en vroeg of hij zijn telefoon had. Hij heeft [slachtoffer 1] uiteindelijk geslagen op de nek of borst en er is een worsteling op de grond ontstaan. [16] Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [naam 3] de persoon met het forse postuur en de (kroes)baard is geweest.
De verklaring van [slachtoffer 1] wordt verder ondersteund door de verklaringen van getuige [getuige 1] . De getuige heeft verklaard dat hij naar de kleedkamer liep en zag dat er meteen bij de ingang door twee personen op de Nederlandse jongen (rechtbank: [slachtoffer 1] ) werd ingeslagen. [slachtoffer 1] werd door twee personen aangevallen. [17]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 1] door zowel [naam 2] als [naam 3] in het gezicht is geslagen en tegen zijn lichaam is geschopt.
De vervolgvraag is hoe dit geweld juridisch dient te worden geduid. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende duidelijk geworden waar aangever [slachtoffer 1] nu precies is geslagen en/of geschopt. Er kan daarom niet worden bewezen dat er door dit slaan en schoppen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] in het leven is geroepen. Zij zal om deze reden verdachte vrijspreken van de verweten poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] (1 primair).
De rechtbank is echter wel van oordeel dat het openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair) kan worden bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
De vier verdachten zijn na een telefoontje van [getuige 2] allen teruggekeerd naar de sportschool. Zij waren allen op de hoogte van de diefstal op de dag ervoor en zijn bewust verhaal gaan halen op de jongens die zij verdachten van de diefstal. De vier verdachten zijn na binnenkomst in de sportschool direct naar de kleedkamer gegaan, schreeuwend en opgefokt.
Vervolgens hebben ze met zijn vieren de beide aangevers in of in de richting van de kleedkamer getrokken of geduwd en hebben zij direct geweld gebruikt. Voor een bewezenverklaring van openlijk geweld in vereniging is niet vereist dat alle verdachten geweld hebben gebruikt. Door bewust de confrontatie aan te gaan en mee te gaan in de ‘aanvalsgolf’ en aan het geweld bij te dragen, zoals hiervoor omschreven, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zowel de personen die geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer 1] ( [naam 3] en [naam 2] ) als [verdachte] en [naam 1] een voldoende significante of wezenlijk bijdrage hebben geleverd aan het toegepaste geweld.
Incident met [slachtoffer 2]
Zoals hiervoor al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] bewust terug naar de [naam 4] zijn gegaan om verhaal te halen voor een vermeende diefstal en daarbij direct geweld tegen [slachtoffer 2] hebben gebruikt. Dat er daarbij goederen van [slachtoffer 2] op de grond zijn gegooid, of dat [slachtoffer 2] later goederen miste, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat hier sprake is geweest van een oogmerk om goederen van [slachtoffer 2] te stelen. Met betrekking tot de kluissleutel is de rechtbank verder van oordeel dat deze weliswaar na enige drang is afgegeven, maar dat geen sprake is geweest van een wegnemen zoals voor diefstal is vereist. De rechtbank acht aannemelijk dat het oogmerk in deze erop was gericht de kluis van [slachtoffer 2] te openen, niet om zijn kluissleutel te ontvreemden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte verweten diefstal met geweld (feit 3 primair) niet kan worden bewezen.
Ten aanzien van de vraag wat er precies met [slachtoffer 2] is gebeurd en hoe dit gedrag juridisch moet worden geduid, overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 19 maart 2015 met [slachtoffer 1] is gaan sporten bij de [naam 4] in Arnhem. Toen hij de kleedruimte uitliep, werd hij door de eerste man bij zijn bovenarm vastgepakt. Deze man hield hem stevig vast, waardoor hij niet kon wegkomen. Dit was een negroïde man met een slank postuur en zwart haar strak naar achteren met in zijn nek rastastaartjes (rechtbank: [naam 2] ). [naam 2] vroeg: “jij hebt het gedaan?”. Nadat [naam 2] naar zijn achterhoofd keek, zei hij: “ja dat is hem”. Vervolgens werd hij door [naam 2] de kleedruimte ingetrokken. [naam 2] stond in de kleedruimte tegenover hem en er stonden nog vier of vijf mannen om hem heen. [naam 2] begon tegen hem te schreeuwen: “waar is het geld, waar is die 1.800 euro gebleven”. De tweede man vroeg vervolgens ook aan hem waar het geld was. Dit was een negroïde man met een slank postuur en een tatoeage van een traan onder zijn oog of ogen (rechtbank: [verdachte] ). Verder was er een negroïde man met een fors postuur, kroeshaar en een volle kroesbaard bij (rechtbank: [naam 3] ). [naam 2] en [verdachte] bleven de vraag herhalen waar het geld was. [slachtoffer 2] kreeg ineens een trap tegen zijn rechter bovenbeen.
Vervolgens sloeg [naam 2] of [verdachte] met gebalde vuist tegen zijn linkerslaap, waardoor hij erg duizelig en misselijk werd. Door de vuistslag stapte/viel hij naar voren. Daarna kreeg hij van achteren, achter zijn rechteroor, weer een vuistslag. Nadat hij zijn ogen weer wat open deed, kreeg hij weer klappen. Nadat hij op de grond viel, wilde hij weer opstaan. Hij kreeg echter vanuit meerdere kanten vuistslagen op zijn hoofd. Hij kreeg zijn ogen niet meer open en zijn hoofd bonkte heel erg. Hij probeerde meerdere keren om op te staan, maar kreeg iedere keer vanuit meerdere kanten vuistslagen op zijn hoofd en viel daardoor weer op de grond.
Op een gegeven moment lag hij op de grond, terwijl hij van meerdere kanten trappen en vuistslagen had gekregen. Hij was voornamelijk tegen zijn hoofd, nek, schouders, schouderbladen en sleutelbeen geslagen en getrapt. Hij kwam vervolgens pas weer bij bewustzijn op een bankje. [18]
De verklaring van [slachtoffer 2] vindt steun in de geneeskundige verklaring waarbij meerdere bloeduitstortingen en zwellingen op het hoofd en aan de achterzijde van de oren zijn geconstateerd. Verder is er een bloeduitstorting bij het linker ooglid, een schaafwond bij de onder- en bovenlip, een bloeduitstorting op de borstkas en een bloeduitstorting op de linker schouder waargenomen. [19]
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat direct nadat de Nederlandse jongen (rechtbank: [slachtoffer 1] ) was aangevallen, hij jongens op de andere jongen met de wijnvlek (rechtbank: [slachtoffer 2] ) zag inslaan. [naam 2] hield de getuige direct bij de deur tegen en zei: “Geen politie bellen en bemoei je er niet mee, anders staat jou hetzelfde te wachten”. De een na de andere persoon sloeg op [slachtoffer 2] in, recht in zijn gezicht. Hij zag [verdachte] met zijn vuist op het gezicht van [slachtoffer 2] slaan en de andere jongen ook. Ondertussen hoorde hij [verdachte] en ‘die vrienden’ “waar is mijn geld” naar [slachtoffer 2] roepen. Hij zag dat de jongen met de baard, die eerder de Nederlandse jongen sloeg, achter hem de kleedkamer in kwam. [20] Bij de rechter-commissaris heeft deze getuige verklaard dat hij voor negentig procent zeker weet dat [naam 3] de persoon was met de baard over wie hij heeft verklaard. [21] Gelet hierop en op de omstandigheid dat [naam 3] de enige persoon is met een baard die de Nederlandse jongen, [slachtoffer 1] , heeft geslagen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de getuige over [naam 3] heeft verklaard.
De getuige [getuige 1] heeft verder verklaard dat [naam 3] [slachtoffer 2] vastpakte, zijn elleboog tegen zijn gezicht zette en de jongen met zijn hoofd tegen de spiegel en muur sloeg. Dat ging hard, met kracht. Het gezicht van [slachtoffer 2] was opgezwollen. Er was ook bloed op zijn gezicht te zien. Daarna begon [naam 2] [slachtoffer 2] weer in zijn gezicht te slaan. De getuige zag dat alle vier de jongens met vuisten in het gezicht van [slachtoffer 2] , vooral op de zijkant, sloegen. Ze sloegen hem om en om op zijn gezicht. [22] Er werd door de jongens “echt” veel geslagen, aldus de getuige. [23] Dit past ook bij de verklaring van de getuige [getuige 4] , die heeft verklaard dat hij om de twee seconden wel een klap in de herenkleedruimte heeft gehoord. [24]
De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij zag dat de jongen ( [slachtoffer 2] ) werd neergehaald. De donkere jongens begonnen hem te slaan. Ze tilden hem op en ‘sjouwden’ hem mee. Halverwege het slepen naar zijn kluisje, kreeg [slachtoffer 2] steeds weer klappen op zijn hoofd. Alle vier de jongens hebben [slachtoffer 2] geslagen met hun vuisten op zijn hoofd. Daarnaast werd [slachtoffer 2] op zijn hoofd en op zijn benen geschopt door de jongens. Ze gingen zo tekeer, aldus de getuige. Het slaan en schoppen heeft wel tien minuten geduurd denkt hij. [25] Dit past ook bij de verklaring van [slachtoffer 1] die heeft verklaard dat hij de mannen na ongeveer tien minuten heeft zien weggaan. [26]
De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 5] met betrekking tot de rol van de vier verdachten worden verder ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 6] . Hij heeft verklaard dat hij geschreeuw uit de kleedkamer hoorde komen. In de kleedkamer zag hij vier donkere jongens om de kale jongen (rechtbank: [slachtoffer 2] ) heen staan. De getuige zag dat de jongens zich alle vier met [slachtoffer 2] bemoeiden. [27] Deze verklaringen worden gedeeltelijk ondersteund door de verklaring van verdachte [naam 3] . [naam 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [naam 1] en [naam 2] [slachtoffer 2] met hun vuisten hard hebben geslagen. [28]
Gelet op het voorgaande en in het bijzonder de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 5] en [getuige 6] , is de rechtbank van oordeel dat door alle vier verdachten geweld is gebruikt.
De vraag is vervolgens wat voor strafbaar feit dit oplevert en hoe de rol van de afzonderlijke verdachten [verdachte] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] juridisch moet worden geduid.
Zoals eerder overwogen, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] bewust samen terug zijn gegaan naar de [naam 4] om verhaal te halen op de personen die zij verdachten van de diefstal. Daarbij is door alle vier de verdachten geweld tegen [slachtoffer 2] gebruikt, waarbij hij hard tegen zijn hoofd is geslagen en geschopt. Er is veel en fors geweld tegen [slachtoffer 2] gebruikt, waardoor hij uiteindelijk ook bewusteloos is geraakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat zij alle vier bewust en nauw hebben samengewerkt aan dit geweld. Verder hebben zij daarbij bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. Door op deze wijze geweld te gebruiken en te blijven gebruiken, hebben zij daarbij deze aanmerkelijke kans ook uitdrukkelijk aanvaard. De rechtbank acht daarmee het medeplegen van een poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] voor alle vier de verdachten wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van cocaïne.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor dit feit, nu niet kan worden vastgesteld dat er cocaïne bij verdachte is aangetroffen. Er ontbreekt immers een rapport van het NFI over de aangetroffen bolletjes. Als dit verweer niet wordt gevolgd, is de verdediging van mening dat niet kan worden bewezen dat er acht bolletjes zijn aangetroffen en kan slechts een hoeveelheid worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Op 9 september 2015 zijn op het politiebureau in Arnhem acht witte bolletjes in het bezit van verdachte (waaronder in zijn borstzakken en in de achterzak van zijn broek) aangetroffen. [29] Er is een indicatieve test verricht, waarvan de uitkomst is dat de acht bolletjes cocaïne (lijst І van de Opiumwet) bevatten. Verdachte heeft over de aangetroffen acht bolletjes verklaard dat het cocaïne betreft en deze van hem zijn. [30]
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte acht bolletjes cocaïne in zijn bezit heeft gehad.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 3 subsidiair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks19 maart 2015 te Arnhem openlijk, te weten o
p een voor het publiek toegankelijke plaats ofin een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten één of meerdere kleed- en/of ruimten gelegen in een sportcentrum ( [naam 4] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit:
- het
één ofmeermalen krachtig met gebalde vuist
(en
)in
/tegenhet gezicht van die [slachtoffer 1] slaan
/stompenen
/of
-
(nadat die [slachtoffer 1] op de grond was gaan liggen
) één ofmeermalen krachtig schoppen
/trappen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
3.
hij op
of omstreeks19 maart 2015 te Arnhem tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer 2] heeft
/hebbenvastgepakt en
/of (vervolgens
)een ruimte (kleedkamer) in heeft
/hebbengetrokken en
/of (vervolgens
)heeft
/hebbengeslagen
/gestompten
/of(vervolgens)
één ofmeermalen krachtig heeft
/hebben geschopt/getrapt
op/tegen diens lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op
of omstreeks09 september 2015 te Arnhem opzettelijk aanwezig heeft gehad
(ongeveer)8 bolletjes
cocaïne, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Ten aanzien van feit 3 subsidiair:
Medeplegen van een poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 4:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] , de diefstal met geweld van [slachtoffer 2] en het bezit van cocaïne zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden met aftrek van het voorarrest.
Daartoe heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van de feiten, dat verdachte en zijn medeverdachten voor eigen rechter hebben gespeeld en dat zij daarbij fors geweld hebben gebruikt. De feiten hebben ook veel impact gehad op de slachtoffers. Verder heeft de officier van justitie het ‘geweldsstrafblad’ van verdachte, het hoge herhalingsgevaar en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie meegewogen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in geval van een bewezenverklaring voor mishandeling van [slachtoffer 1] en openlijk geweld dan wel mishandeling van [slachtoffer 2] verzocht een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf - met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest - op te leggen met reclasseringstoezicht, dan wel een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met een werkstraf.
Verder zijn de veroordelingen op het strafblad al van 2013 en 2009 en heeft verdachte zijn leven inmiddels meer op de rit gekregen. Hij is ook gemotiveerd om verder te gaan met de training van [naam 6] . In geval van een bewezenverklaring van de poging zware mishandeling en diefstal van geweld is de verdediging van mening dat de gevangenisstraf zou dienen te worden gematigd tot 12 maanden, nu er geen verschil tussen de verdachten dient te worden gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 9 februari 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 28 december 2015;
- een voorlichtingsrapportage van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gedateerd 10 september 2015.
[verdachte] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 1] hebben zich, na een diefstal in kluisjes op
de sportschool op 18 maart 2015 waarbij onder meer veel geld van [verdachte] en een telefoon van [naam 2] zou zijn gestolen, schuldig gemaakt aan eigenrichting. Ze zijn verhaal gaan halen op de vermeende daders van de diefstal op basis van signalementen en vermoedens. Daarbij zijn ze direct met meerdere personen tot het gebruik van geweld overgegaan, zonder dat de slachtoffers ook maar de kans hebben gehad zich te verweren op de beschuldigingen.
[slachtoffer 1] is geslagen en geschopt, en is weg kunnen komen waardoor zijn schade beperkt is gebleven. Dit geldt niet voor [slachtoffer 2] . Hij is vaak geslagen en geschopt, ook als hij wilde opstaan om te vluchten. Uiteindelijk is [slachtoffer 2] door al het geweld van verdachten buiten bewustzijn geraakt. Deze feiten hebben bij beide aangevers en in het bijzonder bij [slachtoffer 2] letsel veroorzaakt. De rechtbank neemt de verdachten allen kwalijk dat zij geen verantwoordelijkheid voor hun handelen met betrekking tot met name aangever [slachtoffer 2] hebben genomen. Ondanks dat hij erg is toegetakeld, hebben alle verdachten het gebruik van geweld tegen [slachtoffer 2] ontkend. De feiten hebben veel impact gehad op beide aangevers en voor [slachtoffer 2] heeft dat ook psychische gevolgen gehad. Tot slot heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het bezit van cocaïne.
Bij de strafmaat zal de rechtbank verder rekening houden met de verschillende rol van de
afzonderlijke verdachten, waarbij zij [naam 2] en [verdachte] de feiten het zwaarste toe zal
rekenen. Zij hebben het initiatief genomen om verhaal bij deze slachtoffers te halen voor de
diefstal van hun spullen. Verder hebben zij een aanzienlijke rol in het geweld gehad. De
rechtbank weegt verder mee dat verdachte in 2013 nog (deels voorwaardelijk) is veroordeeld
voor mishandeling en dat deze gedeeltelijk voorwaardelijke veroordeling hem er niet van
heeft weerhouden om tot het plegen van nieuwe, soortgelijke feiten over te gaan. Zij ziet dan
ook geen aanleiding om aan verdachte opnieuw een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te
leggen. Volgens de reclassering is er bij verdachte sprake van een patroon van
geweldsdelicten. Zij schatten het herhalingsgevaar als hoog in en adviseren mede gelet op de
houding van verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht gelet op al het voorgaande en de omstandigheid dat zij tot andere
kwalificaties komt dan de officier van justitie, voor verdachte alleen een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van het voorarrest passend.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding:
  • [slachtoffer 1] : €773,56 voor de bewezenverklaarde openlijk geweld (feit 1 subsidiair);
  • [slachtoffer 2] € 22.204,91 voor de poging zware mishandeling (feit 3 subsidiair). Ter terechtzitting is een bedrag van € 5.000,- aan smartengeld genoemd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 733,56 kan worden toegewezen. De benadeelde partij dient wat betreft de kosten voor de oordopjes niet-ontvankelijk in de vordering te worden verklaard. Verder kan de vordering van [slachtoffer 2] naar de mening van de officier van justitie in het geheel worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is verzocht om zijn vordering met betrekking tot de extra telefoonkosten, oordopjes en het smartengeld af te wijzen. Deze schadeposten zijn niet bewezen, dan wel onvoldoende onderbouwd.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] is verzocht om de vordering gedeeltelijk af te wijzen. De ‘extra telefoonkosten’, de kosten voor de iPhone, de ‘diverse extra reiskosten’ en de schadeposten in verband met verlies aan arbeidsvermogen zijn onvoldoende onderbouwd. Verder is verzocht om mede gelet op soortgelijke zaken het eventueel toe te wijzen smartengeld te matigen tot € 2.000,-.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De schadeposten reiskosten (€ 6,67) en eigen risico (€ 201,89) zijn door de verdediging niet betwist. Nu zowel deze posten als de extra telefoonkosten (€ 25,00) naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn onderbouwd of toegelicht en redelijk voorkomen, is zij van oordeel dat deze schadeposten kunnen worden toegewezen.
De benadeelde partij zal met betrekking tot de oordopjes van iPhone niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte is vrijgesproken van dit feit.
Met betrekking tot het smartengeld zal de rechtbank dit naar maatstaven van billijkheid begroten op een bedrag van € 200,00. Daartoe overweegt zij dat [slachtoffer 1] klappen en schoppen heeft gekregen in de sportschool en dit angst en onrustgevoelens teweeg heeft gebracht. Zij matigt echter het bedrag in verband met de omstandigheid dat het letsel ‘beperkt’ is gebleven.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De schadeposten reiskosten (€ 15,66), eigen risico (€ 375,00), de parkeerkosten (€ 43,90) en de kosten voor het opvragen van medische informatie (€ 37,35) zijn door de verdediging niet betwist. Nu zowel deze posten als de extra telefoonkosten (€ 25,00) naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn onderbouwd of toegelicht en redelijk voorkomen, is zij van oordeel dat deze schadeposten kunnen worden toegewezen.
De benadeelde partij zal met betrekking tot de kosten van iPhone niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, nu verdachte is vrijgesproken van de diefstal.
‘Diverse extra reiskosten’ en verlies arbeidsvermogen
Met betrekking tot de ‘diverse extra reiskosten’ en de kosten in verband met het verlies aan arbeidsvermogen als taxichauffeur, is de rechtbank van oordeel dat deze kosten onvoldoende concreet zijn gemaakt.
Met betrekking tot het inkomensverlies via Randstad is de rechtbank van oordeel dat voldoende onderbouwd en aannemelijk is gemaakt dat [slachtoffer 2] een verlies van € 1.243,04 bruto ten gevolge van het feit heeft geleden. Zij overweegt daarbij dat het personen vrij staat om zich bij het UWV voor een ziektewetuitkering te melden en op deze wijze indirect via het UWV de verdachten aan te spreken dan wel om de kosten direct bij de verdachten te vorderen. Zij zal echter het nettobedrag aan schade naar redelijkheid en billijkheid begroten op een bedrag van € 850,00.
Smartengeld
Er is fors en veel geweld tegen [slachtoffer 2] gebruikt. Er kwam ineens een groep onbekende mannen op hem af, waarna hij fors is geslagen en getrapt. Dit heeft onder meer tijdelijk letsel in de vorm bloeduitstortingen en zwellingen tot gevolg gehad. Hij is door het geweld ook bewusteloos geraakt. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [slachtoffer 2] zeer angstig is geworden en dat het feit een grote impact op hem heeft gehad en nog steeds heeft. Dit volgt ook uit de omstandigheid dat [slachtoffer 2] onder behandeling is bij een psycholoog in verband met onder meer depressieve symptomen en een posttraumatische stress-stoornis door het bewezenverklaarde feit. Daarbij gaat het onder meer om klachten zoals herbelevingen, slaap- en concentratieproblemen en spanningen. [slachtoffer 2] is angstig geworden en durft niet meer alleen naar buiten. Daardoor isoleert hij zich van de buitenwereld. De problematiek wordt als ernstig ingeschat, maar de prognose is gunstig.
Gelet op het voorgaande, in samenhang met vergoedingen die in vergelijkbare zaken worden
toegekend, zal de rechtbank het smartengeld naar maatstaven van billijkheid begroten op een bedrag van € 2.500,00.
Concluderend
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vorderingen is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 433,56 ( [slachtoffer 1] ) en € 3.846,91 ( [slachtoffer 2] ) schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Daarbij is ook aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, voldaan. De vorderingen dienen tot deze bedragen te worden toegewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard worden in hun vorderingen, nu de behandelingen van het overige deel van de vorderingen naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van zowel de benadeelde partij [slachtoffer 1] als de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
Nu zowel de feiten tegen de benadeelde partij [slachtoffer 1] als de benadeelde partij [slachtoffer 2] door de vier verdachten zijn gepleegd, zal de rechtbank beide vorderingen voor de bovengenoemde bedragen hoofdelijk toewijzen.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevorderd, nu verdachte zich binnen de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de proeftijd van het vonnis waarbij de voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd te verlengen, dan wel bij een tenuitvoerlegging de gevangenisstraf om te zetten in een werkstraf. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat het in geval van een bewezenverklaring feiten betreft uit 2015, terwijl de proeftijd in 2013 is gaan lopen. Verder heeft verdachte zich zowel voor als na deze feiten binnen de proeftijd niet schuldig gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.
Beoordeling door de rechtbank
Nu verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en in het bijzonder wederom een geweldsdelict, is de rechtbank van oordeel dat de bij vonnis van rechtbank te Gelderland van 21 mei 2013 (parketnummer 05/800374-13) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer gelegd dient te worden. De omstandigheid dat de proeftijd al in 2013 is gaan lopen doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Zij ziet voor het overige ook geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14g, 24c, 27, 36f, 45, 47, 57, 91, 141, 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

heft ophet – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 subsidiair).
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3 subsidiair).
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 3 subsidiair tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • verstaat dat indien en voor zover door de mededader en/of mededaders het betreffende schadebedrag is betaald, veroordeelde daarvan zal zijn bevrijd.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van rechtbank te Gelderland van 21 mei 2013 (05/800374-13), te weten van:

een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

Dit vonnis is gewezen door mr. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), mr. G. Noordraven en
mr. R.G.J. Welbergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 april 2016.
BIJLAGE Ι:
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, voornoemde [slachtoffer 1] één of meermalen krachtig met gebalde vuisten in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het bovenlichaam heeft/hebben geslagen/gestompt en/of (vervolgens), nadat die [slachtoffer 1] op de grond was gaan liggen, voornoemde Isaac één of meermalen krachtig op/tegen diens lichaam
heeft/hebben getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Arnhem openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten één of meerdere kleed- en/of ruimten gelegen in een sportcentrum ( [naam 4] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit:
- het één of meermalen krachtig met gebalde vuist(en) in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] slaan/stompen en/of
- ( nadat die [slachtoffer 1] op de grond was gaan liggen) één of meermalen krachtig schoppen/trappen op/tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] één of meermalen krachtig met gebalde vuisten in/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het bovenlichaam te slaan/stompen en/of (vervolgens), nadat die [slachtoffer 1] op de grond was gaan liggen, voornoemde Isaac één of meermalen krachtig op/tegen diens lichaam te trappen/schoppen;
2.
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen I-phone oordopjes, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3.
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluissleutel en/of een mobiele telefoon (merk I-phone 4) en/of één of meerdere goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) een ruimte (kleedkamer) in heeft/hebben getrokken en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen/gestompt en/of (vervolgens) één of meermalen krachtig heeft/hebben geschopt/getrapt op/tegen diens lichaam;
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en/of (vervolgens) een ruimte (kleedkamer) in heeft/hebben getrokken en/of (vervolgens) heeft/hebben geslagen/gestompt en/of (vervolgens) één of meermalen krachtig heeft/hebben geschopt/getrapt op/tegen diens lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Arnhem openlijk, te weten op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten één of meerdere kleed- en/of ruimten gelegen in een sportcentrum ( [naam 4] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit:
- het krachtig vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens)
het in een (kleed)ruimte trekken van die [slachtoffer 2] en/of
- het één of meermalen krachtig slaan/stompen en/of trappen/schoppen op/tegen
het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
en/of
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluissleutel en/of een mobiele telefoon (merk I-phone 4) en/of één of meer goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
meest subsidiair
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] vast te pakken en/of (vervolgens) te slaan/stompen en/of (vervolgens) één of meermalen krachtig op/tegen het lichaam te schoppen/trappen;
en/of
hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Arnhem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluissleutel en/of een mobiele telefoon (merk I-phone 4) en/of één of meer goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
4.
hij op of omstreeks 09 september 2015 te Arnhem opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 8 bolletjes cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.De volledige tenlastelegging is in bijlage І opgenomen.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek ON4R015026 PUNCH, gesloten op 27 november 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 164, het proces-verbaal verhoor [verdachte] , p. 392 t/m 394 en het proces-verbaal verhoor [naam 3] , p. 450-451.
4.Het proces-verbaal van aangifte [verdachte] , p. 56-57.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 52-53 en het proces-verbaal van aangifte [verdachte] , p. 56-57.
6.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 160-161, het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 164 en het proces-verbaal verhoor verdachte [naam 2] , p. 421-422.
7.Het proces-verbaal verhoor [getuige 2] , p. 169 t/m 171, het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 176 en het proces-verbaal verhoor [naam 2] , p. 420 t/m 422.
8.Het proces-verbaal verhoor verdachte [naam 2] , p. 420-421.
9.Het proces-verbaal verhoor verdachte [naam 3] , p. 451.
10.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris, p. 6.
11.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 215.
12.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 65-66.
13.Het proces-verbaal verhoor bij de rechter-commissaris [slachtoffer 1] , p. 2.
14.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 65-66 en het proces-verbaal verhoor bij de rechter-commissaris, p. 2-3.
15.Het proces-verbaal verhoor verdachte [naam 3] , p. 451-452.
16.Het proces-verbaal verhoor verdachte [naam 2] , p. 421, het proces-verbaal verhoor verdachte [naam 2] , p. 430 en het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 77.
17.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 164.
18.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 76 t/m 78 en het proces-verbaal verhoor [verdachte] , p. 386 met betrekking tot zijn tatoeage.
19.De geneeskundige verklaring, p. 115.
20.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 161 en het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 164-165.
21.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris p. 7.
22.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 161 en het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 164-165.
23.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris, p. 6 t/m 8.
24.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] , p. 222.
25.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5] , p. 184 t/m 186 en het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] , p. 77-78.
26.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 66.
27.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] , p. 206-207 en het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] p. 77 en 81.
28.Het proces-verbaal verhoor verdachte [naam 3] , p. 452 en het proces-verbaal verhoor verdachte [naam 3] , p. 485.
29.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 249 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 250.
30.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 252-253 en het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , p. 389.