ECLI:NL:RBGEL:2016:194

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
05/740406-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor personen en goederen

Op 19 januari 2016 heeft de Rechtbank Gelderland een vrouw veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur en een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 227 dagen voorwaardelijk, voor het opzettelijk stichten van brand in een woning in Arnhem. De brandstichting vond plaats op 17 juli 2015, waarbij de verdachte benzine op een matras en de vloer van de zolderetage heeft gegoten en deze in brand heeft gestoken. Door deze actie ontstond er gemeen gevaar voor de aanwezige goederen en levensgevaar voor de personen in de nabijheid van de brand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er door de brand levensgevaar en gevaar voor goederen is ontstaan. De officier van justitie had een gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het delict was gepleegd, waaronder de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank legde naast de gevangenisstraf ook bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de verdachte geen contact mocht hebben met de aangever en zijn partner, en dat zij zich moest houden aan de aanwijzingen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740406- [nr]
Datum uitspraak : 19 januari 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum 1] 1971 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats]
Raadsman: mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 oktober 2015 en 5 januari 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 17 juli 2015 te Arnhem opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres 1] , immers
heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval
opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een hoeveelheid benzine,
althans met (een) brandbare stof(fen), die was uitgegoten op de vloer van de
zolderetage in die woning, ten gevolge waarvan op de zolderetage van die
woning de vloer(bedekking) is zwart geblakkerd en/of een of meerdere
matras(sen) (deels) is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor in die woning aanwezige goederen en/of die woning
en/of een of meer belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
zich in (de nabijheid van) die woning en/of belendende percelen bevindende
personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen te duchten was;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 17 juli 2015 in de rijtjeswoning op de [adres 1] in Arnhem brand gesticht door benzine op een matras en de vloer van de zolderetage te gieten en hier een brandende aansteker bij te houden. Door deze brand is een deel van de matras verbrand en de vloer(bedekking) is zwart geblakerd. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken en daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat door de brand levensgevaar voor personen is ontstaan. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat een deel van de goederen het eigendom van verdachte was.
Beoordeling door de rechtbank
Op basis van de verklaring van aangever en de verklaring van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht waarbij een deel van de matras is verbrand en de vloer(bedekking) zwart is geblakerd.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of hierdoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor personen is ontstaan.
In de woning van aangever heeft verdachte voorheen gewoond. Verdachte heeft verklaard dat de spullen in deze woning haar eigendom waren. [3] Het enkel in brand steken van eigen goederen valt niet onder gemeen gevaar voor goederen. Er moet door de brand gevaar voor goederen van anderen ontstaan. De woning betrof een huurwoning waardoor verdachte niet (mede) eigenares was van de woning. Daarnaast was de woning sinds enige tijd bewoond door aangever en zijn partner. [4] De rechtbank maakt hieruit op dat zich in de woning en op de zolder naast wellicht de spullen van verdachte eveneens goederen in eigendom van anderen aanwezig waren. Dit alles nog los van het gegeven dat het vuur zich naar naburige woningen had kunnen uitbreiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door de brand gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat er een flinke rookontwikkeling was en het niet meer mogelijk was de brand te blussen met emmers water. [5] Tijdens de brand waren de bewoners van de aangrenzende woningen op [adres 2] aanwezig. De politie en brandweer hebben de bewoners van de woning op nummer [nr] gevraagd naar buiten te gaan in verband met brandgevaar. [6] De rechtbank begrijpt daaruit dat de brand zich zodanig had ontwikkeld dat de buren voor hun eigen veiligheid de woning moesten verlaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat door de brand eveneens levensgevaar voor personen is ontstaan.
De rechtbank acht gelet op het voorstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen is ontstaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
zij op
of omstreeks17 juli 2015 te Arnhem opzettelijk brand heeft gesticht in
/aaneen woning gelegen aan de [adres 1] , immers
heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker,
in elk geval
opzettelijk (open) vuurin aanraking gebracht met een hoeveelheid benzine,
althans met (een) brandbare stof(fen), die was uitgegoten op de vloer van de
zolderetage in die woning, ten gevolge waarvan op de zolderetage van die
woning de vloer(bedekking) is zwart geblakerd en
/ofeen
of meerdere
matras
(sen) (deels
)is
/zijnverbrand,
in elk geval brand is ontstaan, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor in die woning aanwezige goederen en
/ofdie woning
en
/of een of meerbelendende percelen,
in elk geval gemeen gevaar voor
goederenen
/oflevensgevaar en
/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
zich in (de nabijheid van) die woning en
/ofbelendende percelen bevindende
personen,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen te duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar voor een ander is te duchten

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen waarvan 227 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, een ambulante behandeling, een locatieverbod en een contactverbod en voorts tot het verrichten van een werkstraf voor de duur van 240 uren.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de omstandigheid dat sprake is van jarenlang verdriet, frustraties en boosheid bij verdachte. Daarnaast verzoekt de raadsman het locatieverbod en contactverbod niet als bijzondere voorwaarde op te leggen nu familie van verdachte in de buurt van aangever woont.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 13 november 2015;
- voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, gedateerd 21 juli 2015, 29 juli 2015, 28 augustus 2015 en 26 oktober 2015;
- een pro Justitia rapport van drs. [psycholoog] , psycholoog, gedateerd 22 oktober 2015.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte is het huis van haar ex-partner en zijn nieuwe vriendin binnengedrongen en heeft daar op de slaapkamer met behulp van benzine brand gesticht. Hierdoor is een deel van de vloer en de matras verbrand. De aanwezige buren zijn door de brandweer gewaarschuwd en moesten hun woning verlaten. Verdachte heeft hiermee gevaar veroorzaakt voor personen en goederen. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook zwaar aan. Dat de schade beperkt is gebleven, is niet te danken aan het handelen van verdachte maar aan het ingrijpen van de brandweer. In beginsel rechtvaardigt de aard en de ernst van het feit een langdurige gevangenisstraf.
De rechtbank houdt echter ook rekening met omstandigheden waaronder het delict is gepleegd en de omtrent verdachte opgestelde rapporten. Volgens psycholoog [psycholoog] lijdt verdachte aan een ziekelijke stoornis in de zin van een opklarende aanpassingsstoornis met depressieve stemming. Vanwege een opeenstapeling van pijnlijke emoties en veel stressfactoren heeft verdachte vorig jaar deze stoornis ontwikkeld. De ex-partner van verdachte bleef verdachte opzoeken en hield zich niet aan de gemaakte afspraken. Verdachte had weinig te besteden en voelde zich door haar ex-partner afgewimpeld. Tijdens het plegen van het feit stond zij vanwege de aanpassingsstoornis onder grote emotionele druk en is een opmerking door de nieuwe vriendin van haar ex-partner de druppel geweest die de emmer heeft doen overlopen. De psycholoog adviseert verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog over en maakt die tot de hare.
Sinds de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst, heeft verdachte contact met de reclassering. Verdachte houdt zich aan de gemaakte afspraken en krijgt hulp bij praktische zaken. Daarnaast is verdachte aangemeld voor een behandeling bij de Waag. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het beter met haar gaat en een behandeling te willen volgen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf passend en geboden is waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden van een meldplicht en een ambulante behandeling. De rechtbank acht een contactverbod en locatieverbod noodzakelijk in die zin dat verdachte aangever en zijn partner niet in hun woning aan de [adres 1] mag bezoeken. De rechtbank acht op deze wijze hun veiligheid voldoende gewaarborgd. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank naast een gevangenisstraf een forse werkstraf passend.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 300 (driehonderd) dagen;
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
227(
tweehonderdzevenentwintig)
dagen,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich op uitnodiging meldt bij Reclassering en zich blijft melden zo frequent en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht en zich houdt aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft; en
5. zich ambulant laat behandelen bij [kliniek] of soortgelijke ambulante (forensische) zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven; en
6. aangever [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] en [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] niet zal bezoeken op het adres [adres 1] noch mag veroordeelde anderszins aanwezig zijn op het adres [adres 1] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht.
veroordeelt verdachte voorts tot:
een
werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaaltdat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveeltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Steltdeze vervangende hechtenis vast op van
120 (honderdtwintig) dagen.

Heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.L.F. Prisse (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. M.W. Stoet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 januari 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015350477, gesloten op 5 augustus 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 38-39; proces-verbaal van bevindingen, p. 43; verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 januari 2016.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 januari 2016.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 5 januari 2016; proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 90.
5.Proces-verbaal van verklaring getuige [getuige] , p. 50-51.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 60.