Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is werkzaam geweest als verkoopadviseur voor gemiddeld 40 uur per week. Op 6 juni 2005 is hij voor deze werkzaamheden uitgevallen. Bij besluit van 26 juni 2007 heeft verweerder vastgesteld dat eiser van 3 juni 2007 tot 3 december 2009 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Bij besluit van 25 september 2009 heeft verweerder aan eiser met ingang van 3 december 2009 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Naar aanleiding van een op 6 april 2011 ontvangen anonieme melding dat eiser zou wonen en werken in Oostenrijk, heeft verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiser over de periode van 3 juni 2007 tot en met 31 oktober 2011 verstrekte uitkering. Bij besluit van 7 november 2011 heeft verweerder de betaling van de WGA-uitkering met ingang van 1 november 2011 opgeschort. In het kader van het onderzoek is eiser op 13 maart 2014, 2 mei 2014 en 26 mei 2014 verhoord. Op 5 juni 2014 is een eindrapport opgemaakt, waarna verweerder de primaire besluiten heeft genomen. Vanaf 29 december 2012 ontving eiser een bijstandsuitkering. Bij besluit van 22 juli 2014 heeft verweerder aan eiser met terugwerkende kracht tot 29 december 2012 een WGA-uitkering toegekend op de grond dat eiser vanaf laatstgenoemde datum aan de controlevoorschriften voldoet. Deze uitkering is verrekend met de aan eiser toegekende bijstandsuitkering.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser in de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 december 2010 inkomsten heeft gehad uit werkzaamheden voor JMH Benelux B.V. en AMC Nederland B.V., waarvan hij geen opgaaf aan verweerder heeft gedaan. Voor wat betreft de periode van 24 januari 2011 tot en met 31 oktober 2011 kan, aldus verweerder, eisers recht op een WGA-uitkering niet worden vastgesteld, nu eiser eind januari 2011 in Oostenrijk is gaan wonen en daar is gaan werken. Niet is komen vast te staan dat eiser, zoals hij in bezwaar heeft aangevoerd, tijdens zijn verblijf in Oostenrijk in 2011 geen inkomsten heeft gehad. Daarom is volgens verweerder terecht op grond van de artikelen 76 en 77 van de WIA besloten om eisers uitkering te herzien en in te trekken en de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. Voorts is, aldus verweerder, terecht met toepassing van artikel 91 van de WIA de maximaal mogelijke boete van € 2.269 aan eiser opgelegd.
3. Eiser heeft in beroep te kennen gegeven dat hij niet opkomt tegen de herziening en terugvordering van zijn uitkering over de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 december 2010. Met de intrekking en terugvordering van zijn uitkering over de periode van 24 januari 2011 tot en met 31 oktober 2011 is eiser het echter niet eens. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat hij vanaf eind januari 2011 in Oostenrijk verbleef en de eerste weken niet heeft gewerkt. Vanaf 7 februari 2011 tot aan 16 juni 2011 heeft eiser in beperkte mate werkzaamheden voor Winvestors Financial Advisors verricht. Volgens eiser diende hij mensen telefonisch te benaderen om hen te interesseren voor de aankoop van aandelen. Een andere medewerker zou geïnteresseerden daarna terugbellen om een verkoop van aandelen tot stand te brengen, waarna eiser recht zou hebben op een provisie. Omdat eiser geen mensen heeft weten te interesseren, heeft hij met zijn werk Winvestors Financial Advisors uiteindelijk niets verdiend. Vanaf 16 juni 2011 tot 1 juli 2011 heeft eiser, naar hij heeft aangevoerd, in Oostenrijk in het ziekenhuis gelegen en in de maanden juli 2011 en augustus 2011 verbleef hij in Nederland. Volgens eiser is hij in september 2011 naar Oostenrijk teruggekeerd en is hij voor CEAF gaan werken waar hij vergelijkbaar werk deed als bij Winvestors Financial Advisors. Volgens eiser heeft hij daaruit in 2011 geen inkomsten gehad en in 2012 een bedrag van in totaal € 1.813,65 aan inkomsten gehad. Na een ziekenhuisopname eind november 2012 is eiser, naar hij heeft aangevoerd, permanent teruggekeerd naar Nederland. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stellingen verwezen naar de door hem in bezwaar overgelegde stukken. Volgens eiser heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet aangegeven waarom niet van de in bezwaar overgelegde informatie kan worden uitgegaan. Voorts heeft eiser in beroep nog overgelegd een uittreksel Versicherungsdatenauszug uit Oostenrijk. Nu verweerder een te hoog bedrag aan uitkering heeft teruggevorderd, is volgens eiser de boete op een te hoog bedrag vastgesteld.
4. In artikel 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is, voor zover in deze zaak van belang, bepaald dat de verzekerde die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet op verzoek of uit eigen beweging zo spoedig mogelijk alle informatie, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of de betaling van de uitkering aan het Uwv verstrekt.
In artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA is, voor zover in deze zaak van belang, bepaald dat het Uwv beschikkingen op grond van deze wet herziet of intrekt indien als gevolg van het niet volledig nakomen van artikel 27 het recht op uitkering op grond van deze wet niet meer kan worden vastgesteld.
In artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat een uitkering die op grond van deze wet onverschuldigd is betaald, door verweerder wordt teruggevorderd.
Op grond van artikel 91, eerste lid, van de Wet WIA, zoals dat gold tot 1 januari 2013, legt het Uwv een boete op van ten hoogste € 2.269 ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid.
5. De rechtbank merkt allereerst op dat verweerder in het bestreden besluit aangeeft dat de uitkering van eiser over de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 december 2010 wordt herzien en (gedeeltelijk) teruggevorderd. Uit de bijlage bij de primaire besluiten blijkt echter dat ook over de periode van 1 januari 2011 tot 24 januari 2011 een deel van de uitkering wordt teruggevorderd omdat eiser in die periode inkomsten als pannenverkoper had. Nu deze terugvordering geen grondslag heeft in het besluit tot herziening, is het beroep in zoverre gegrond.
De rechtbank merkt voorts op dat verweerder in het bestreden besluit spreekt over de beëindiging van de uitkering over de periode van 24 januari 2011 tot en met 31 oktober 2011. Beëindiging van een uitkering kan echter niet met terugwerkende kracht. De rechtbank begrijpt het besluit van verweerder daarom zo dat bedoeld is de uitkering vanaf 24 januari 2011 tot en met 31 oktober 2011 in te trekken. Het voorgaande houdt in dat de bestreden besluiten betrekking hebben op de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 december 2010 en van 24 oktober 2011 tot en met 31 oktober 2011. De rechtbank merkt met nadruk op dat de bestreden besluiten derhalve geen betrekking hebben op de periode vanaf 1 november 2011.
6. Vast staat dat eiser in 2011 in Oostenrijk werkzaamheden heeft verricht en dat hij daar geen melding van heeft gemaakt bij verweerder. Eiser heeft derhalve de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet WIA geschonden. Het geschil van partijen spitst zich toe op de vraag of deze schending tot gevolg heeft dat het recht op uitkering van eiser over de periode van 1 februari 2011 tot en met 31 oktober 2011 niet meer kan worden vastgesteld. In verband daarmee is tevens de hoogte van het teruggevorderde bedrag en de hoogte van de opgelegde boete in geschil.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de periode van 24 januari 2011 tot en met 21 oktober 2011 geen inkomsten heeft weten te verwerven en dat zijn recht op een uitkering daarom over die periode wel is vast te stellen.
De rechtbank overweegt daartoe allereerst dat eiser een verklaring heeft overgelegd van de Österreichische Sozialversicherung waaruit afgeleid kan worden dat over 2011 geen inkomsten van eiser zijn geregistreerd. Dit komt overeen met de belastinggegevens van eiser over 2011. Verder hecht de rechtbank belang aan de door eiser in bezwaar overgelegde medische verklaring van 1 juli 2011 van het Algemeines Krankenhaus der Stadt Wien blijkt dat eiser in de periode van 16 juni 2011 tot 1 juli 2011 in dat ziekenhuis was opgenomen. Uit het door eiser overgelegde geboortebericht van Gelreziekenhuizen, volgt dat eiser aanwezig was bij de geboorte van zijn dochter op 23 juli 2011. Gelet daarop acht de rechtbank aannemelijk dat eiser in de maanden juli 2011 en augustus 2011 in Nederland verbleef. Niet aannemelijk is dat eiser tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis in Wenen en tijdens zijn verblijf in Nederland inkomsten uit zijn werkzaamheden Winvestors Financial Advisors heeft gehad. Voorts blijkt uit de door eiser overgelegde bankafschriften welk inkomen hij in 2012 heeft gehad uit zijn werkzaamheden voor CEAF. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de betalingen door CEAF aan eiser in de periode van september 2011 tot en met oktober 2011 anders werden verricht dan in 2012. Nu uit de door eiser overgelegde bankafschriften niet blijkt dat CEAF in de periode van september 2011 tot en met oktober 2011 betalingen aan eiser heeft verricht, acht de rechtbank eisers stelling dat hij in genoemde periode geen inkomsten uit zijn werkzaamheden voor CEAF heeft ontvangen aannemelijk.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder derhalve voor wat betreft de gehele periode van 24 januari 2011 tot en met oktober 2011 niet gevolgd worden in zijn standpunt dat het recht van eiser op een WIA-uitkering niet kan worden vastgesteld.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder de WGA-uitkering van eiser over de periode van 24 januari 2011 tot en met 31 oktober 2011 ten onrechte heeft ingetrokken en teruggevorderd. Voorts betekent dit dat aan eiser een te hoog bedrag aan boete is opgelegd.
Het beroep van eiser is derhalve gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd, voor zover daarbij de WGA-uitkering van eiser over de periode van 24 januari 2011 tot en met 31 oktober 2011 is ingetrokken, de uitkering over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 oktober 2011 is teruggevorderd en de opgelegde boete in stand is gelaten.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien nu de rechtbank niet in staat is het terug te vorderen bedrag te berekenen nu daar een vakantiegeldcomponent in zit. Om die reden is de rechtbank ook niet in staat de hoogte van de boete vast te stellen, nu dit 10% van het benadelingsbedrag, afgerond naar boven op een veelvoud van € 10 is.
Gelet op het bovenstaande dient verweerder een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij het recht op uitkering van eiser over de periode van 1 februari 2010 tot en met 31 december 2010 wordt herzien en de te veel bepaalde uitkering over die periode van eiser wordt teruggevorderd. Tevens dient verweerder aan eiser een boete op te leggen ter hoogte van 10% van het benadelingsbedrag, afgerond naar boven op € 10. De rechtbank overweegt daarbij dat niet is gebleken van een verminderde verwijtbaarheid of bijzondere omstandigheden, die zouden maken dat de boete onevenredig is.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser in beroep en bezwaar gemaakte proceskosten. De rechtbank begroot deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht op een bedrag van € 1.984 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde per punt van € 496, wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
10. Verweerder dient voorts het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.