ECLI:NL:RBGEL:2016:191

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
05/880672-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in harddrugs en softdrugs met voordeelsontneming

Op 18 januari 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het handelen in harddrugs (cocaïne) en softdrugs (hasjiesj). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 juli 2015 meermalen cocaïne heeft verkocht aan verschillende personen in Arnhem. De rechtbank heeft verschillende getuigenverklaringen in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte actief betrokken was bij de verkoop van cocaïne. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte ook hasjiesj en hennep heeft verhandeld, met name vanaf medio 2014. De verdachte heeft op 12 juli 2015 een hoeveelheid van 184 gram hasjiesj voorhanden gehad. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring gelast van de in beslag genomen goederen, waaronder geldbedragen en een auto, die zijn verkregen door middel van de strafbare feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de samenleving in aanmerking genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880672-15
Datum uitspraak : 18 januari 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] (Marokko),
thans gedetineerd in P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 januari 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering tot aanpassing van de tenlastelegging krachtens artikel 314a Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot
en met 12 juli 2015 te Arnhem, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt
en/of verwerkt en/of aan personen, waaronder [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4]
, [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) (grote)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot
en met 12 juli 2015 te Arnhem, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
en/of aan personen, waaronder [betrokkene 9] , [betrokkene 10] en/of [betrokkene 7] verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad, een (grote) hoeveelheid, althans van (in totaal) meer dan 30 gram hennep en/of van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd,
zijnde (telkens) hennep
en/of hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft in Arnhem meermalen cocaïne verkocht aan verschillende personen [2] , waaronder [betrokkene 1] [3] , [betrokkene 2] [4] , [betrokkene 3] [5] , [betrokkene 4] [6] , [betrokkene 6] [7] , [betrokkene 7] [8] en [betrokkene 8] . [9]
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft in Arnhem meermalen hasjiesj en hennep verkocht aan verschillende personen [10] , onder meer hasjiesj aan [betrokkene 9] [11] en hennep aan [betrokkene 10] . [12]
Op 12 juli 2015 heeft verdachte in de woning aan de [straat 1] te Arnhem circa 184 gram hasjiesj voorhanden gehad. [13]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken voor zover aan hem medeplegen is tenlastegelegd en voor zover de handel in verdovende middelen is tenlastegelegd in de periode voorafgaand aan 12 januari 2015. Het overige deel van het onder 1 ten laste gelegde feit is door verdachte bekend. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode in vereniging of alleen heeft gedeald in hasjiesj of hennep, zodat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft wel bekend dat hij een hoeveelheid hasjiesj voorhanden heeft gehad.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij pas in januari 2015 is begonnen met het verkopen van cocaïne om zo zijn gokschulden, die hij in 2014 zou hebben opgebouwd, te kunnen aflossen. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat niet overtuigend bewezen kan worden dat verdachte reeds vanaf 1 januari 2010 heeft gedeald in cocaïne. Wel is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende overtuigend is gebleken dat verdachte cocaïne heeft gedeald vanaf 1 januari 2013. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De enige getuigen die hebben verklaard dat zij al vóór januari 2013 cocaïne hebben afgenomen van verdachte, zijn [betrokkene 3] en [betrokkene 6] .
[betrokkene 3] heeft aanvankelijk verklaard dat zij verdachte sinds 2007 kent en dat zij weet dat hij sinds die tijd cocaïne verkoopt. Ze heeft toen cocaïne gebruikt die via de vriendengroep werd gekocht bij verdachte. Op 23 november 2015 heeft [betrokkene 3] telefonisch aan verbalisant [verbalisant] meegedeeld dat zij niet zeker is van het jaartal 2007, maar dat haar vriendengroep cocaïne bij verdachte is gaan kopen toen hij aan de [straat 2] is gaan wonen. Echter, niet is gebleken dat verdachte op enig moment op een adres aan de [straat 2] gewoond heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dit deel van de verklaring van [betrokkene 3] dan ook te onbepaald voor de overtuiging dat verdachte reeds vanaf 1 januari 2010 cocaïne heeft verkocht.
Ten aanzien van de verklaring van [betrokkene 6] overweegt de rechtbank dat hij heeft verklaard dat hij zo’n 5 jaar geleden cocaïne heeft gekocht bij verdachte. Hij heeft echter ook verklaard dat hij in de periode tussen 2010 en 2015 een aantal keer opgenomen is geweest en dat hij toen geen cocaïne heeft gekocht bij verdachte. Hij heeft niet concreet verklaard over de periodes waarin hij opgenomen is geweest en niet is gebleken dat dit nader is onderzocht. Gelet hierop, is naar het oordeel van de rechtbank ook dit deel van de verklaring van [betrokkene 6] te onbepaald voor de overtuiging dat verdachte reeds vanaf 1 januari 2010 cocaïne heeft verkocht.
Voorts overweegt de rechtbank dat verschillende afnemers hebben verklaard dat zij verdachte al een aantal jaren kennen en dat zij ook al langere tijd cocaïne kopen van verdachte. De rechtbank neemt hierbij de navolgende verklaringen in aanmerking
- [betrokkene 2] heeft op 13 juli 2015 verklaard dat hij 2,5 tot 3 jaar daarvoor het nummer van verdachte heeft gekregen en dat hij dit nummer heeft bewaard voor het geval hij het een keer nodig mocht hebben. Hij heeft vanaf toen circa 10 of 15 keer cocaïne bij hem gekocht. [14]
- [betrokkene 3] heeft op 13 juli 2015 verklaard dat ze sinds 2 jaar cocaïne koopt bij verdachte. [15] Voorts heeft getuige [betrokkene 3] in een aanvullend verhoor d.d. 17 november 2015 verklaard dat zij in 2013 is terug gekomen bij haar ex-vriend en dat toen door haarzelf en door haar (ex-)vriend cocaïne werd gekocht bij verdachte, die zij als ‘ [verdachte] ’ van een foto heeft herkend. [16]
- [betrokkene 6] heeft op 21 juli 2015 verklaard dat hij tweemaal in een kliniek opgenomen is geweest: in de zomer van 2014 en ‘twee jaar daarvoor’. De rechtbank trekt de conclusie dat deze eerste opname derhalve in 2012 moet zijn geweest. De rechtbank concludeert hieruit dat [betrokkene 6] in elk geval in 2013 niet in een kliniek opgenomen is geweest. [betrokkene 6] heeft voorts verklaard dat hij - als hij net uit de kliniek was - cocaïne kocht bij verdachte, aanvankelijk eenmaal per week, oplopend tot dagelijks. [17]
Uit het vorenstaande concludeert de rechtbank dat [betrokkene 6] in de periode tussen beide klinische opnames (in elk geval in het jaar 2013) en na de laatste opname in de zomer van 2014, meermalen cocaïne heeft gekocht van verdachte.
- [betrokkene 8] heeft op 27 juli 2015 verklaard dat hij verdachte ongeveer 2 jaar geleden heeft leren kennen in een nachtzaak (café [café 1] ) op de Korenmarkt in Arnhem. Hij heeft toen bij verdachte de eerste keer in de stad cocaïne gekocht. De eerste keer dat hij cocaïne bij verdachte thuis kocht, was op een adres in de buurt van de Johan de Wittlaan in Arnhem. In het begin kocht hij ongeveer 1 keer per maand, maar er waren ook periodes bij dat hij meer kocht. Vanaf ongeveer februari/maart 2015 kocht hij cocaïne bij verdachte in café [café 2] . Sinds 2015 kocht hij meer en ook doordeweeks, namelijk 3 keer per week gemiddeld een gram per keer. [18]
- [betrokkene 4] heeft op 14 juli 2015 verklaard dat hij verdachte sinds ongeveer 2 jaar kent en dat hij alleen van verdachte cocaïne koopt. [19] Hij heeft verdachte van een foto herkend als “ [verdachte] ”. [20] Eén keer had verdachte bij een overdracht iemand bij zich; dat was in de begintijd, ongeveer 2 jaar terug. [21] De rechtbank concludeert dat dit medio 2013 moet zijn geweest.
- [betrokkene 7] heeft op 21 juli 2015 verklaard dat hij “sinds een jaar” cocaïne heeft gekocht bij verdachte, die hij van een foto heeft herkend als “ [verdachte] ”. [22] De rechtbank concludeert dat deze verkopen derhalve moeten hebben plaatsgevonden vanaf medio 2014.
Gelet op deze verklaringen van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 6] , [betrokkene 8] , [betrokkene 4] en [betrokkene 7] , afzonderlijk en in onderlinge samenhang beziend, heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte zich na 1 januari 2013 heeft beziggehouden met het dealen van cocaïne.
De verklaring van verdachte dat hij vóór 2015 slechts belangstellenden heeft doorverwezen naar cafés waarvan hij wist dat daar cocaïne wordt verkocht, wordt op geen enkele wijze ondersteund en acht de rechtbank niet geloofwaardig.
De officier van justitie heeft zich nog op het standpunt gesteld dat sprake is van medeplegen doordat verdachte bij het dealen van cocaïne nauw en bewust heeft samengewerkt met [betrokkene 11] .
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet met anderen, maar alleen handelde bij het dealen van cocaïne en dat hij hooguit klanten heeft doorgestuurd naar [betrokkene 11] als hij zelf geen voorraad meer had. [betrokkene 11] verkocht en leverde dan diens eigen cocaïne. Volgens verdachte was sprake van een gescheiden handel en niet van medeplegen.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende naar voren gekomen dat de lezing van verdachte weerspreekt. De rechtbank volgt de officier van justitie dan ook niet op dit punt en zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, het overtuigende bewijs leveren dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen dealen van cocaïne in de periode van 1 januari 2013 tot en met 12 juli 2015, op de wijze zoals hierna bewezen is verklaard.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij begin 2015 is begonnen met de verkoop van hasjiesj en wiet (rechtbank begrijpt: hennep). Hij betwist dat hij dit ook al in 2014 deed. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
[betrokkene 9] heeft op 13 juli 2015 verklaard dat hij “vorig jaar rond deze tijd” een aantal keer hasjiesj heeft gekocht van verdachte. De “afgelopen maand” heeft hij een keer of vier hasjiesj van verdachte gekocht. [23] Nu [betrokkene 9] specifiek en stellig heeft verklaard over de periode waarin hij hasjiesj heeft gekocht van verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring. De rechtbank heeft dan ook de overtuiging dat verdachte vanaf medio 2014 opzettelijk heeft gehandeld in hasjiesj.
Ten aanzien van de ten laste gelegde handel in hasjiesj betrekt de rechtbank voorts dat bij verdachte op 12 juli 2015 een hoeveelheid van 184 gram hasjiesj is aangetroffen, zoals hiervoor onder ‘de feiten’ vermeld. Op grond van deze aangetroffen hoeveelheid, die de rechtbank als handelsvoorraad aanmerkt, en de duur van ongeveer een jaar waarin verdachte - in elk geval - aan [betrokkene 9] heeft geleverd, heeft de rechtbank ook de overtuiging bekomen dat sprake is van een verhandelde hoeveelheid van meer dan 30 gram hasj.
Met betrekking tot de ten laste gelegde handel in hennep heeft [betrokkene 10] verklaard dat hij “de laatste tijd”, vanaf “ongeveer de maand maart”, wiet (rechtbank begrijpt: hennep) heeft gebruikt die hij kocht bij verdachte. [24] Het is de rechtbank echter niet duidelijk op welke periode en welke hoeveelheden [betrokkene 10] precies doelt. De rechtbank zal dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde handelingen ten aanzien van [betrokkene 10] . Nu voorts onduidelijkheid bestaat over de hoeveelheden verkochte/geleverde hennep, zal de rechtbank ook vrijspreken van de ten laste gelegde gedragingen ten aanzien van hennep. Van betrokkenheid van [betrokkene 7] bij de verkoop van softdrugs door verdachte is de rechtbank niet gebleken. Ook hiervan zal verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, tot de overtuiging leiden dat feit 2 kan worden bewezen zoals hierna weergegeven.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2013 tot
en met 12 juli 2015 te Arnhem
, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,meermalen
althans eenmaal,(telkens) opzettelijk heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofvervoerd en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan personen, waaronder [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] ,
[betrokkene 5] ,[betrokkene 6] , [betrokkene 7] en
/of[betrokkene 8] ,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een
) (grote)hoeveelhe
(i
)d
(en)van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
een of meertijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1
januarijuli 2014 tot
en met 12 juli 2015 te Arnhem
, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(telkens) opzettelijk
heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofaan
personen, waaronder[betrokkene 9]
en [betrokkene 10] en/of [betrokkene 7]heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, een
(grote)hoeveelheid
, althansvan (in totaal) meer dan 30 gram
hennep en/ofvan een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde
(telkens) hennep en/ofhasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
en
opzettelijk aanwezig heeft gehad, een
(grote)hoeveelheid
, althansvan (in
totaal) meer dan 30 gram
hennep en/ofvan een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en
plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties
zijn toegevoegd, zijnde
(telkens) hennep en/ofhasjiesj een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie en een ambulante behandelverplichting voor de gokverslaving, en met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen goederen, te weten de geldbedragen, de telefoon en de auto, verbeurd worden verklaard en dat de in beslag genomen verdovende middelen worden onttrokken aan het verkeer. De overige in beslag genomen goederen zijn volgens de officier van justitie al teruggegeven aan verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, conform de richtlijn voor strafvordering Opiumwet, harddrugs, ten aanzien van het bewezenverklaarde een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 8 maanden waarvan een deel voorwaardelijk. Volgens de raadsman is het in het belang van verdachte en de samenleving dat verdachte, in samenwerking met de reclassering, zo snel mogelijk de draad weer oppakt.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen heeft de verdediging geen standpunt ingenomen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 12 november 2015;
- de reclasseringsadviezen van RN Adviesunit 1 Oost, gedateerd 14 en 22 juli 2015 en het reclasseringsadvies van GGZ IrisZorg Adviesunit Arnhem-Nijmegen, gedateerd 16 oktober 2015.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich over een langere periode (circa 2,5 jaar) schuldig gemaakt aan het dealen in harddrugs, te weten cocaïne. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte in 2013 is begonnen met het dealen van cocaïne en dat gaandeweg de handel (aanzienlijk) is gegroeid.
Verdachte maakt misbruik van de verslavingen van anderen en houdt dit mede door zijn handelen in stand. Het is een feit van algemene bekendheid dat met name het gebruik van harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade zorgt. De gezondheidsbelangen van anderen worden immers op het spel gezet en de mensen die afhankelijk zijn van deze drugs veroorzaken veelal overlast en schade om deze drugs te kunnen bekostigen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich heeft laten leiden door eigen gewin en geen oog heeft gehad voor de gevolgen voor de gebruikers en de samenleving in het algemeen. Hetzelfde heeft naar het oordeel van de rechtbank te gelden voor het dealen in de hasjiesj, waarbij de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee houdt dat dit in een kortere periode (circa 1 jaar) en vermoedelijk op kleinere schaal heeft plaatsgevonden.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij gedeeltelijk spijt heeft betuigd van wat hij heeft gedaan, dat hij concrete toekomstplannen heeft en dat hij regelingen wil treffen voor het aflossen van zijn schulden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het bovenstaande, voor de afdoening van deze feiten een gevangenisstraf passend en geboden is. Omdat de rechtbank uitgaat van een kortere bewezenverklaarde periode, is de gevangenisstraf lager dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Bij de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen te zijner tijd voorwaarden worden geformuleerd die aansluiten op de hulp, begeleiding en/of behandeling waaraan verdachte dan behoefte heeft.
De rechtbank zal voorts de verbeurdverklaring gelasten van de onder verdachte in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerpen, te weten de telefoon (Samsung) en de auto (Mazda Demio) omdat met behulp van die voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan. Daarnaast zal de rechtbank de verbeurdverklaring gelasten van de onder verdachte inbeslaggenomen geldbedragen van in totaal € 1.570, aangezien deze door middel van de strafbare feiten zijn verkregen.
Nu de overige in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerpen middelen zijn als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, dienen deze te worden onttrokken aan het verkeer.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24, 27, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11, 13 en 13a van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
o de geldbedragen (totaal € 1.570,00);
o de auto (Mazda Demio) ;
o de telefoon (Samsung);
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen en nog niet teruggegeven verdovende middelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. J. Barrau en mr. C.E.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 januari 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2015156702, gesloten op 15 oktober 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 januari 2016.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1] , p. 180 en 181.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] , p. 194 en 197.
5.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] , p. 212 en 213.
6.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 4] , p. 234.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 6] , p. 263 en 264.
8.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 7] , p. 274.
9.Het het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 8] , p. 281.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 januari 2016.
11.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 9] , p. 204 en 205.
12.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 10] , p. 227.
13.Het proces-verbaal van binnentreden woning, p. 164, het proces-verbaal van bevindingen, p. 286 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 66.
14.Proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 2] , p. 194.
15.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 3] , p. 212 en 213.
16.Proces-verbaal van verhoor d.d. 17 november 2015, door het openbaar ministerie toegezonden bij e-mail van 17 december 2015.
17.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 6] , p. 263.
18.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 8] , p. 280 onderaan en 281.
19.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 juli 2015 van [betrokkene 4] , pag. 234 onderaan
20.Het proces-verbaal van tweede verhoor d.d. 14 juli 2015 van [betrokkene 4] , pag. 239 bovenaan.
21.Het proces-verbaal van verhoor d.d. 14 juli 2015 van [betrokkene 4] , pag. 235, 6e alinea.
22.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 7] , pag. 274 laatste alinea en pag. 275 bovenaan
23.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 9] , p. 204 en 205.
24.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [betrokkene 10] , p. 227.