ECLI:NL:RBGEL:2016:1909

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
5 april 2016
Zaaknummer
05/720210-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee mannen voor diefstal met geweld tijdens ripdeal in Nijmegen

Op 30 maart 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee mannen die betrokken waren bij een gewelddadige diefstal, ook wel bekend als een 'ripdeal', in Nijmegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de 22-jarige man uit Amsterdam, onder het adolescentenstrafrecht, is veroordeeld tot 15 maanden jeugddetentie, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden. De 39-jarige man uit Almere is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De zaak kwam aan het licht na een schietpartij waarbij de verdachten een vuurwapen gebruikten tegen het slachtoffer, die hen probeerde te weerhouden van de diefstal van een doos met wiet. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte met scherpe munitie had geschoten, waardoor hij werd vrijgesproken van poging tot doodslag. De rechtbank concludeerde echter dat de diefstal met geweld wel bewezen was, gezien de gewelddadige omstandigheden waaronder de diefstal plaatsvond. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd, en legde een jeugddetentie op, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720210-15
Datum uitspraak : 30 maart 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [inrichting] .
Raadsman: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 23 december 2015 en 16 maart 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een op 16 maart 2016 toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 september 2015 te Nijmegen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich naar Nijmegen heeft
begeven en/of
- dat hij, verdachte, en/of zijn mededader een vuurwapen (uit een tasje) heeft
gepakt en/of
- dat hij, verdachte, en/of zijn mededader een vuurwapen op voornoemde [slachtoffer]
heeft gericht en/of
- dat hij, verdachte en/of zijn mededader (terwijl voornoemde [slachtoffer] zich op
korte afstand van hem, verdachte en/of zijn mededader bevond) meermalen
althans één maal (een) kogel(s) in de richting van het lichaam van voornoemde
[slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij, op of omstreeks 11 september 2015 te Nijmegen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een doos
met spijkerbroeken en/of wiet althans goederen en/of geld, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan
zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
en/of diens mededader met die [slachtoffer] heeft gevochten en/of met een vuurwapen
op de schouder van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of die [slachtoffer] met een
vuurwapen heeft bedreigd en/of met een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl het feit plaatsvond op de openbare weg;
althans indien het vorenstaande onder 2 niet tot een bewezenverklaring leidt, dat
hij, op of omstreeks 11 september 2015 te Nijmegen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen/geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan
zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren,
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
  • die [slachtoffer] met een vuurwapen op de schouder heeft/hebben geslagen en/of de deur van de [auto] heeft/hebben geopend en een (aan die [slachtoffer] toebehorende) doos met spijkerbroeken en/of verdovende middelen althans enig goed heeft/hebben weggepakt en/of
  • die [slachtoffer] met een vuurwapen heeft/hebben bedreigd en daarbij heeft/hebben gezegd ‘naar achteren, naar achteren’ en/of
  • met die doos (vervolgens) is/zijn weggelopen en/of
  • op die [slachtoffer] heeft/hebben geschoten toen die [slachtoffer] achter hem, verdachte en/of zijn mededader(s) aan kwam lopen teneinde die doos weer terug te krijgen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit, gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit. Verdachte heeft met een gaspistool geschoten en daarmee geen opzet gehad op het intreden van de dood.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat verdachte met een wapen heeft geschoten. Er is echter geen sluitend bewijs dat verdachte met scherpe munitie heeft geschoten. Hoewel er patronen van scherpe munitie zijn aangetroffen bij de auto van [slachtoffer] , kan niet worden vastgesteld dat deze horen bij het wapen waarmee verdachte heeft geschoten. Op deze munitie is immers geen DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. Voorts zijn het wapen noch de huls aangetroffen. Daarnaast is geen kogelinslag gevonden. De rechtbank kan, gelet op vorenstaande, niet uitsluiten dat verdachte met een gaspistool geschoten heeft. Het schieten met een gaspistool levert geen poging doodslag op, zodat de rechtbank verdachte vrij zal spreken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 september 2015 was verdachte in Nijmegen bij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Op enig moment ontstond er een schermutseling tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte heeft met een wapen geschoten. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. Verdachte heeft samen met een of meer medeverdachten een voltooide diefstal met geweld, ofwel ripdeal, gepleegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feit. Verdachte wilde [slachtoffer] oplichten door met nep geld wiet van hem te kopen. Er ontstond een schermutseling tussen verdachte en [slachtoffer] en verdachte vluchtte. [slachtoffer] kwam achter verdachte aan, daarom pakte verdachte zijn gaspistool en schoot hij richting de grond.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht, ter beantwoording van de vraag wat op 11 september 2015 is gebeurd, het volgende van belang.
[slachtoffer] heeft tegenover de politie een verklaring afgelegd. Hoewel de rechtbank het gedeelte van de verklaring van [slachtoffer] , dat hij spijkerbroeken verkocht, niet aannemelijk vindt, vindt de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] voor het overige wel geloofwaardig. Zijn verklaring wordt gesteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal deze verklaring dan ook tot het bewijs bezigen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij in Nijmegen de Lingestraat in kwam rijden om zijn “handel” te verkopen. Er was een dikke Marokkaan die interesse in de handel had. Er lag een zakje wiet naast de pook in de auto. De Marokkaan vroeg waar de handel was. [slachtoffer] zei dat het in een doos lag die achterin de auto zat. Er ontstond een worsteling, [slachtoffer] dacht dat de Marokkaan het zakje wiet wilde jatten. De Marokkaan pakte een vuurwapen en sloeg [slachtoffer] op zijn schouder. Ondertussen werd de deur van de achterkant van zijn auto open gemaakt. Daarop zag [slachtoffer] een Antilliaan. De Antilliaan pakte de doos die achterin stond. [slachtoffer] zei dat hij de doos los moest laten. Daarop kwam de Marokkaan eraan, met een pistool in zijn hand. De Marokkaan richtte het pistool op [slachtoffer] en zei dat hij naar achteren moest gaan. De twee renden weg, dezelfde richting op. De Marokkaan draaide zich om en schoot richting [slachtoffer] . [3]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een forse negroïde man zag lopen met een bruine doos. Achter deze man liep een man met een Marokkaans uiterlijk. De man had een schoudertasje. Daar achter liep [naam 2] ofwel [slachtoffer] [rechtbank: [slachtoffer] ]. De Marokkaanse jongen schoot op hem. De negroïde man en Marokkaanse man liepen dezelfde kant op. [getuige 1] ging achter hen aan en bleef hen volgen. Hij belde de politie. [4]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij drie mannen zag, waaronder een kale Antilliaan en een man in een rood shirt. De man in het rode shirt schoot. Daarop renden ze in de richting van de Waterstraat. [5]
De agenten die de melding van de schietpartij kregen, gingen ter plaatse. Onderweg hoorden zij dat beide daders richting de Marialaan renden. Eén dader zou een rode trui/T-shirt dragen en de andere dader betrof een stevige Antilliaan. Op enig moment zagen de agenten, vlakbij de plaats delict, een gezette Antilliaanse man lopen. Dit bleek medeverdachte [medeverdachte] te zijn. [medeverdachte] werd aangehouden. Getuige [getuige 1] was eveneens ter plaatse aanwezig en hij zei dat dit één van de daders was en dat de andere dader met een rode trui of T-shirt en een heuptasje weg was gerend richting de Wolfskuilseweg. [6] Vervolgens is verdachte aangehouden. [7]
De rechtbank concludeert uit vorengaande verklaringen dat verdachte de (dikke) Marokkaan is met het rode shirt en het schoudertasje waar [slachtoffer] en de getuigen over spreken. [medeverdachte] is de (stevige/gezette) kale negroïde man/Antilliaan. [medeverdachte] is degene geweest die de doos uit de auto van [slachtoffer] pakte en hiermee wegrende. Verdachte rende dezelfde kant op. Toen [slachtoffer] de achtervolging inzette, schoot verdachte.
De telefoon van verdachte [8] is uitgelezen. Gebleken is dat verdachte (hierna: P) op 11 september 2015 contact heeft gehad met [naam 1] (hierna: M), waarbij de rechtbank de volgende berichten van belang vindt:
M: ‘Als die mn zegt om met hem mee te gaan gaa maar we volgen jullie’
P: ‘Swa er staan twee anti s hier he’
‘Voor die deur’
M: Mak je niet drulk’
P: Swa’
‘Ze horen bij die mocro he (…)’
‘zeker swa’
‘Want hij gin tegen me praten’
‘Hij zij hij komt er aan’
M: Ik laat je geen gekke dingen doen tg’
P: ‘Oke swa let op he’
‘Hore ze bij die rasta dan’
M: ‘Rstg mn is die eigenaar die rasta van het’
‘Hij komt nu’
P: ‘Ik vertrouw die negers niet’
‘Laat ze weggaan dan’
M: ‘Denk eraan links rteks’
‘Doe je dngen mn’
‘Ze zijn nks’
‘Die mn komt’
‘Swa’
P: ‘Jullus zin. Raar hij praat. EG ze man’
M: ‘Serieus pak die dingen mn’
P: ‘Die man doet moeilijk (…)’
‘Maar hij heb in auto hij wil geen zaken doen op straat’
‘Hij zegt wacht op die rasta’
M: ‘Kijk als hij heeft die dngen in de auto pk alles mn’
P: ‘Swa je denkt makkelijk’
‘Ze zijn drie man’
‘Twee auto’s’
M: ‘Maak je druk niet met antys mn’
‘Geloof me’
‘Ze zijn nir bijt hem’
‘(…) Wijs die mn die geld een beetje’
‘Mn laat ze alleen kijken die envelope’
P: ‘Swa hij weet ik heb Fels als (…)’
‘Swa hij wil geen zaken buiten doen’
‘Geloof me nou maar’
M: ‘Ga met hem man’
‘Zeg hem je wil kijken’
‘Dasn pken mn’
‘Ja tg’
‘Aleen kijken als mooie top is mn’ [9]
Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] ontkennen dat [naam 1] medeverdachte [medeverdachte] betreft. De rechtbank kan dan ook niet uitsluiten dat er mogelijk een derde persoon in het spel was met wie verdachte en [medeverdachte] samenwerkten. Dit kan stroken met het berichtje van [naam 1] aan verdachte waarin staat ‘
wevolgen jullie’. Ook getuige [getuige 3] heeft verklaard over een mogelijke derde dader. Blijkens de verklaring van deze [getuige 3] reden twee getinte personen in een auto. De bijrijder stapte uit en pakte de doos. De magere man zei even later dat hij geript was. [10] Hieruit blijkt dat er kennelijk een derde persoon bij [medeverdachte] in de auto zat op het moment dat verdachte bij [slachtoffer] in de auto zat.
Terwijl verdachte bij [slachtoffer] in de auto zat, kreeg hij instructies hoe hij het aan moest pakken. [naam 1] stelde verdachte gerust door te schrijven dat hij zich niet druk hoefde te maken omdat hij hem, verdachte, geen rare dingen zou laten doen. Vervolgens stelde [naam 1] verdachte gerust over de ‘antys’ [rechtbank: Antillianen] en souffleerde hij verdachte wat hij moest zeggen. De rechtbank maakt hieruit op dat er op voorhand kennelijk een plan was gemaakt hoe de verdachten het aan zouden gaan pakken. Het planmatige van deze actie leidt de rechtbank eveneens af uit het feit dat verdachte vanuit Amsterdam, [naam 1] waarschijnlijk vanuit Rotterdam en [medeverdachte] vanuit Almere naar Nijmegen zijn gekomen om de wiet in het bezit te krijgen.
Ook is uit vorenstaande getuigenverklaringen gebleken dat verdachte en [medeverdachte] dezelfde kant op renden. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat er op voorhand plannen waren gemaakt.
Met betrekking tot de vraag wat verdachte en [medeverdachte] gestolen hebben, acht de rechtbank het volgende van belang.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de gestolen doos sterk naar wiet rook. [11] Verdachte heeft verklaard dat hij wiet wilde kopen van [slachtoffer] . [12] Uit de reeds aangehaalde Whatsapp gesprekken tussen verdachte en [naam 1] blijkt dat er is gesproken over ‘mooie top’.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en [medeverdachte] een doos met wiet van [slachtoffer] hebben weggenomen. Met betrekking tot de vraag of dit een voltooide diefstal (met geweld) betreft, overweegt de rechtbank dat verdachte en [medeverdachte] als heer en meester over de doos hebben beschikt. Immers [medeverdachte] had de doos al onder zich en dat heeft enige tijd voortgeduurd. Er is derhalve sprake van een voltooide diefstal met geweld: ze hebben een doos met wiet van [slachtoffer] geript.
Ten aanzien van de vraag of verdachte en [medeverdachte] alle handelingen tezamen en in vereniging hebben gepleegd, dus ook de door [medeverdachte] uitgevoerde diefstal van de doos wiet, overweegt de rechtbank dat inherent is aan een ripdeal dat er iets (drugs) wordt weggenomen. Er was, zoals hiervoor overwogen, sprake van een plan en een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte] en een eventuele derde dader, zodat verdachte voor geheel van handelingen aansprakelijk is.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks11 september 2015 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een doos met
spijkerbroeken en/ofwiet
althans goederen en/of geld, in elk geval enig
goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en
/ofgevolgd van geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en
/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en
/ofaan zijn mededaders
hetzijde vlucht mogelijk te maken, en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en
/ofdiens mededader met die [slachtoffer] heeft gevochten en
/ofmet een vuurwapen op de schouder van die [slachtoffer] heeft geslagen en
/ofdie [slachtoffer] met een vuurwapen heeft bedreigd en
/ofmet een vuurwapen op die [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl het feit plaatsvond op de openbare weg.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 primair:
‘diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te makken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en zijn mededader(s) de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren’

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, het volgen van aanwijzingen van de jeugdreclassering ook als dat inhoudt begeleid wonen bij [instelling] en het volgen van een ambulante behandeling voor zijn ADHD en PTSS en met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie is bij haar strafeis uitgegaan van het adolescentenstrafrecht. Voorts heeft zij rekening gehouden met de conclusies zoals opgenomen in de rapportages omtrent verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. Daarbij heeft de verdediging opgemerkt dat verdachte geen relevante documentatie heeft. Verdachte is gebruikt door anderen. De verdediging heeft verzocht om een vrijheidsstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 29 januari 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland (rechtszitting), gedateerd
8 maart 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland (t.b.v. rechtszitting), gedateerd 10 december 2015;
- een multidisciplinair rapport van [psycholoog] , gedateerd 10 maart 2016 en van [psychiater] , gedateerd 11 maart 2016.
Verdachte en zijn medeverdachte(n) zijn vanuit verschillende steden in het land naar Nijmegen gekomen om een hoeveelheid wiet van [slachtoffer] te rippen. Verdachte zat bij [slachtoffer] in de auto en vroeg naar zijn voorraad. Hij kreeg telefonisch - via de Whatsapp - instructies. De medeverdachte van verdachte opende daarop de auto van [slachtoffer] en pakte de doos met wiet. Samen, met de doos wiet, sloegen ze op de vlucht. [slachtoffer] kwam achter hen aan gerend. Toen hij kennelijk te dichtbij kwam, pakte verdachte zijn wapen en schoot hij richting [slachtoffer] .
Deze uiterst gewelddadige ripdeal heeft midden op de dag plaatsgevonden in een woonwijk in Nijmegen. Er waren diverse mensen op straat die ongewild getuige zijn geworden van deze schietpartij. Een dergelijke feit zorgt voor veel maatschappelijke onrust en zorgt voor gevoelens van angst. Hoewel niet vast is komen te staan dat verdachte met scherpe munitie heeft geschoten, doet dit niet af het feit dat de omstanders het wapen voor een echt vuurwapen hebben kunnen aanzien.
De rechtbank houdt rekening met de adviezen uit het Pro Justitia rapport. De GZ-psycholoog, [psycholoog] , concludeert dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een zwakbegaafd intelligentieniveau en ADHD. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke stoornis in remissie in de vorm van chronische PTSS. De psycholoog stelt dat het, gezien het karakter van de gebrekkige ontwikkeling en de ziekelijke stoornis, aannemelijk is dat ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van deze stoornis en gebrekkige ontwikkeling. De psycholoog adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte functioneert op een verstandelijk beperkt niveau en kan zijn eigen handelen moeilijk inschatten en organiseren. Daarnaast handelt hij impulsief en zonder nadenken.
De rapporteur is van mening dat verdachte nog onvoldoende grip heeft op eigen gedrag, wat middels behandeling en begeleiding de komende periode zal moeten verbeteren en wat toepassing van het jeugdstrafrecht rechtvaardigt.
De psychiater, [psychiater] , rapporteert dat verdachte vanuit zijn zwakbegaafdheid, maar ook vanwege zijn ADHD en PTSS en de daaruit voortvloeiende impulscontrole problematiek, onvoldoende vermogen heeft om de tenlastegelegde situaties te overzien en een juiste inschatting van eigen en andermans reacties te maken. [psychiater] adviseert verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aan te merken.
Verdachte functioneert op een zwakbegaafd niveau, hetgeen in combinatie met zijn complexe psychiatrisch stoornissen tot het vastlopen in zijn ontwikkeling heeft geleid. Er is sprake van een ontwikkelingsstoornis. Verdachte heeft een behandeling nodig waardoor zijn diverse psychiatrische problemen en daaraan gerelateerde gevolgen beïnvloed kunnen worden. Verdachte kan risico’s en eigen handelen nauwelijks inschatten. Ook kan verdachte eigen gedrag nauwelijks organiseren en heeft in vergelijking met leeftijdsgenoten gebrekkige plannings- en organisatievaardigheden. Hij heeft moeite om zichzelf te sturen en is onvoldoende in staat om structuur aan te brengen. [psychiater] concludeert dat gezinsgerichte hulpverlening nodig is om recidive te verminderen. [psychiater] adviseert de rechtbank om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht.
De rechtbank vindt, gelet op vorenstaande, in de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan aanleiding recht te doen overeenkomstig de in artikel 77c Wetboek van Strafrecht genoemde artikelen van het jeugdrecht.
Ook volgt de rechtbank het advies van de psychiater ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid. Dit neemt de rechtbank mee bij de bepaling van de hoogte van de straf.
De rechtbank neemt vorenstaande als uitgangspunt bij de strafoplegging en ziet daarin, alsmede het belang om het recidivegevaar zoveel mogelijk te beperken reden om gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met oplegging van de voornoemde door reclassering geadviseerde voorwaarden. De rechtbank acht minder feiten bewezen dan de officier van justitie zodat zij tot een lagere strafoplegging komt. De rechtbank zal hierbij een proeftijd van drie jaren opleggen, omdat de rechtbank, na alle zorgelijke signalen, - zoals de afbeeldingen op verdachtes telefoon en de kennelijke link die bestaat tussen verdachte en Satudarah - een forse waarschuwing noodzakelijk acht.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 77a, 77c, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
  • veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
  • bepaalt, dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
 stelt de proeftijd vast op 3 (drie) jaren onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij de jeugdreclassering te Amsterdam. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden, zo frequent en zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht. Ook zal veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de jeugdreclassering hem geeft;
- gedurende de proeftijd zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen, te weten [instelling] , een 24-uur woon- en begeleidingsvoorziening van het Leger des Heils, of soortgelijke instelling zulks ter beoordeling door de jeugdreclassering, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd, zulks indien door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht, onder behandeling zal stellen door een door de jeugdreclassering aangewezen ambulante instelling, ter behandeling van zijn PTSS en ADHD, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. W.L.F. Prisse en
mr. C.M.E. Lagarde, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, districtsrecherche Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2015446035, onderzoek 08DREK, gesloten op 21 oktober 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, p. 226; de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 maart 2016.
3.Een proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, p. 224-226.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 109-112.
5.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 121.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 15 en p. 27-28.
7.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 41.
8.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 maart 2016.
9.Een schriftelijk bescheid, zijnde een overzicht van Whatsapp gesprekken, p. 52-54.
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 119.
11.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 119.
12.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 maart 2016.