Overwegingen
1. Eiser heeft verzocht om toezending van afschriften c.q. documenten betreffende vergoedingen aan de voorzitter(s) en de leden van de Commissie voor bezwaar in de jaren 2011, 2012 en 2013 per zittingsavond of een andere door verweerder gebruikte tijdseenheid. Daarbij heeft eiser verzocht om alle betaalde vergoedingen te onderbouwen. Eiser verstaat onder vergoedingen alle reiskostenvergoedingen, presentiegeldvergoedingen, onkostenvergoedingen en alle overige gelden die de voorzitter(s) en de leden hebben ontvangen.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit van 16 december 2014 aan eiser bericht dat de voorzitters van de Commissie voor bezwaar in 2011 en 2012 per zitting een bedrag hebben ontvangen van € 180 als presentiegeld. In 2013 is dit bedrag verhoogd naar € 185 per zitting. De leden van de Commissie voor bezwaar ontvingen in 2011 en 2012 per zitting een bedrag van € 130 als presentiegeld. In 2013 is dit bedrag verhoogd naar € 150 per zitting. Daarnaast ontvingen de voorzitters en de leden van de Commissie voor bezwaar in 2011, 2012 en 2013 per zitting een bedrag aan reiskosten van € 0,28 per kilometer.
Daarbij heeft verweerder aangegeven niet te beschikken over een of meer documenten waarin de door eiser gevraagde gegevens in een overzicht bijeengebracht of gespecifieerd zijn.
Bij het bestreden besluit van 21 mei 2015 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat met het verstrekken met het kostenoverzicht in het primaire besluit is voldaan aan eisers verzoek. Ten aanzien van eisers verzoek dit overzicht te onderbouwen met afschriften of documenten overweegt verweerder dat daaraan niet kan en niet hoeft te worden voldaan. Daartoe voert verweerder aan dat de financiële administratie slechts een jaar wordt bewaard. De interne administratieve verzoeken van de secretaris van de Commissie voor bezwaar om tot uitbetaling over te gaan over de jaren 2011 en 2012 zijn vernietigd. De interne administratieve verzoeken van 2013 zijn er nog wel. Verweerder is echter van oordeel dat geen algemeen belang is gediend met het openbaar maken van de documenten uit 2013 waarin de secretaris van de Commissie voor bezwaar de financiële administratie verzoekt tot uitbetaling over te gaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser middels de openbare jaarverslagen en jaarrekeningen zelf kan nagaan wat het totaal aan vergoedingen over 2011, 2012 en 2013 is geweest. De hoogte van de vergoedingen voor de voorzitter en de leden alsmede de hoogte van de reiskosten zijn middels een collegevoorstel openbaar gemaakt. Verweerder heeft deze gegevens al in het primaire besluit aan eiser gegeven.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Op hetgeen hij in dit verband heeft aangevoerd zal in het navolgende worden ingegaan.
4. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wob verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge het tweede lid, verstrekt het bestuursorgaan verstrekt de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
5. Eiser heeft betoogd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het openbaar maken van de interne administratieve verzoeken van de secretaris van de Commissie voor bezwaar, om tot betaling over te gaan, niet van algemeen belang is. Eiser meent dat deze verzoeken onder de reikwijdte van zijn verzoek tot openbaarmaking vallen en dat verweerder dit ten onrechte niet heeft onderkend. Uit het verslag van de hoorzitting van de Commissie bezwaarschriften van 24 maart 2015 blijkt dat bedoelde stukken over de jaren 2011, 2012 en 2013 zijn per e-mail gericht aan de financiële administratie. Het zou mogelijk moeten zijn om deze stukken te achterhalen.
6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de interne administratieve verzoeken van de secretaris van de Commissie voor bezwaar om tot uitbetaling over te gaan over de jaren 2011 en 2012 vernietigd zijn. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de interne administratieve verzoeken van de secretaris van de Commissie voor bezwaar om tot uitbetaling over te gaan over de jaren 2011 en 2012 per
e-mail zijn verstuurd en inderdaad nog te achterhalen zouden moeten zijn. Nu dit niet overeenkomt met verweerders standpunt in het bestreden besluit, kan het bestreden besluit op dit punt geen standhouden.
7. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiser geen belang heeft bij openbaarmaking van de interne betalingsopdrachten, omdat hij via openbare jaarverslagen zelf kan nagaan hoeveel bijeenkomsten er zijn geweest en kan hij vervolgens aan de hand van de door verweerder openbaar gemaakte bedragen zelf uitrekenen wat het totaalbedrag is geweest. Die bedragen kan hij ook nalezen in de jaarrekeningen.Voor zover verweerder hiermee bedoelt dat eiser een individueel belang dient te hebben bij de aanvraag overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld van 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2217) de Wob het belang van openbaarmaking voor een goede en democratische besluitvorming als een op zichzelf staand belang vooronderstelt en is het gewicht van dit belang niet afhankelijk van het onderwerp waarop de documenten betrekking hebben.Voor zover verweerder bedoelt dat de gevraagde informatie reeds openbaar is en daarmee niet openbaar gemaakt kan worden, overweegt de rechtbank dat eiser in zijn verzoek nadrukkelijk heeft gevraagd om alle door verweerder betaalde vergoedingen met afschriften c.q. documenten te onderbouwen. De interne betalingsopdrachten stellen eiser in staat te controleren tot betaling van welke bedragen verweerder opdracht heeft gegeven en dus of hetgeen is openbaargemaakt in jaarverslagen en jaarrekeningen overeenkomt met de interne betalingsopdrachten. Dat is derhalve niet noodzakelijkerwijs dezelfde informatie. 8. Reeds gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit op dit punt vernietigd te worden.
9. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat het openbaar maken van bankafschriften veel werk vergt, waarbij gegevens moeten worden weggelakt. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder genoemde reden van weigering geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wob omvat. Voor zover verweerder betoogt dat van de bankafschriften enkel de overgemaakte bedragen afgelezen kunnen worden en dat eiser deze gegevens reeds heeft verkregen in het overzicht dat is gegeven in het primaire besluit waardoor het belang van de gevraagde bankafschriften is komen te vervallen, is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt geen stand kan houden. Zoals eerder overwogen in rechtsoverweging 7 vooronderstelt de Wob het belang van openbaarmaking voor een goede en democratische besluitvorming als een op zichzelf staand belang en is het gewicht van dit belang niet afhankelijk van het onderwerp waarop de documenten betrekking hebben. Daar komt bij dat voor eiser niet te controleren is of hetgeen aan hem is openbaargemaakt ook overeenkomt met de gegevens in de bankafschriften.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank zal het bestreden besluit van 21 mei 2015 vernietigen. Gelet op de aard van de gebreken en de hoeveelheid gebreken ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Zij zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 490 (te weten 1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 490 wegingsfactor 1). Verweerder zal ook worden gelast het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.