2.2.De onderhavige zaak
Op grond van de Gemeentewet en de circulaire heeft de gemeenteraad van Stichtse Vecht op 1 juli 2014 de Verordening op de Vertrouwenscommissie in verband met de vervulling van de vacature van burgemeester (hierna: de Verordening) vastgesteld. Ook in deze Verordening wordt de geheimhoudingsplicht van de vertrouwenscommissie genoemd. Zo staat in het derde lid van artikel 2 van deze Verordening dat de beraadslagingen in de raad over de bevindingen van de vertrouwenscommissie plaatsvinden achter gesloten deuren. Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad en de commissaris van de Koning worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.
In artikel 8 is het volgende opgenomen:
“1. Op hetgeen direct of indirect aan de leden van de commissie omtrent de kandidaten wordt toevertrouwd, rust een volstrekte geheimhoudingsplicht.
2. Deze geheimhoudingsplicht geldt ook voor het adviserende lid, de secretaris en de tweede secretaris van de commissie
3. Deze geheimhoudingsplicht blijft ook van kracht na ontbinding van de commissie”.
Ook de Commissaris van de Koning in Utrecht, [naam 5] , heeft in zijn brief aan de rechter-commissaris en tijdens zijn verklaring ter terechtzitting onderstreept dat de namen van de sollicitanten geheim moeten blijven om de -afgewezen- kandidaten niet te beschadigen maar ook om de zorgvuldigheid en effectiviteit van toekomstige benoemingsprocedures niet te frustreren; als de procedure en de namen van kandidaten bekend zouden worden, zou de kans bestaan dat in de toekomst op zichzelf geschikte kandidaten niet meer solliciteren uit vrees te worden ‘afgebrand’. Dat betekent dat tijdens de sollicitatieprocedure ook zeer prudent moet worden omgegaan met ‘flankerende’ informatie, zoals locatie en tijdstip van de sollicitatiegesprekken om de identiteit van de sollicitanten niet bekend te laten worden (parafrasering door de rechtbank).
Een ander belang van de geheimhoudingsplicht bij burgemeestersbenoemingen is gelegen in het waarborgen van de zorgvuldigheid en eerlijkheid van de procedure: de ene kandidaat mag niet een informatievoorsprong krijgen boven andere kandidaten. Ook daarom geldt tijdens de procedure een algehele geheimhouding voor alle betrokkenen.
Door [naam 1] is verklaard dat zij en [verdachte] in november 2014 veelvuldig telefonisch contact hadden met elkaar over de benoemingsprocedure voor de nieuwe burgemeester. [naam 1] heeft verklaard dat zij [verdachte] als ‘sparringpartner’ zag en dat zij [verdachte] onder meer om advies vroeg over de beste aanpak van de benoemingsprocedure. Zij zag [verdachte] niet als derde die geen informatie uit de vertrouwenscommissie mocht krijgen.
De rechtbank overweegt echter dat [verdachte] geen functie had binnen de vertrouwenscommissie. Zijn naam wordt immers niet genoemd in het Raadsbesluit van 1 juli 2014noch anderszins is gebleken dat hij een functie vervulde rondom de benoemingsprocedure van de nieuwe burgemeester van de gemeente Stichtse Vecht. [verdachte] valt derhalve buiten de kring van personen met wie de informatie gedeeld mocht worden. Voor hij dacht dat de informatie afkomstig uit de vertrouwenscommissie mocht worden gedeeld met hem, gelet op hetgeen besproken is in de conference call van 5 september 2014 met [verdachte] en [naam 15] , overweegt de rechtbank dat aan die conference call geen personen deelnamen die bevoegd waren [naam 1] van haar geheimhoudingsplicht te ontheffen en dat zij ook overigens aan hetgeen besproken is in die conference call niet een gerechtvaardigd vertrouwen konden ontlenen dat de informatie met [verdachte] mocht worden gedeeld. Bovendien blijkt uit de verklaring van de getuige [naam 5] dat een contactpersoon (
toevoeging rechtbank: zoals [verdachte] )geen enkele verbinding heeft met de vertrouwenscommissie.
De rechtbank concludeert aldus op grond van het voorgaande dat alle informatie die een lid van de vertrouwenscommissie uit hoofde van zijn functie heeft verkregen alsmede de beraadslagingen rondom een kandidaat of kandidaten geheim zijn voor anderen dan de leden van de vertrouwenscommissie. Naar het oordeel van de rechtbank vallen derhalve niet alleen de namen van de kandidaten onder de geheimhoudingsplicht maar al hetgeen in de tenlastelegging genoemd wordt. Op grond van het vorenstaande staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook vast dat [naam 1] , als lid van de vertrouwenscommissie, een geheimhoudingsplicht had. Nu zij, zoals hiervoor is overwogen in paragraaf 1, de in de tenlastelegging genoemde informatie heeft verstrekt aan [verdachte] , heeft zij aldus in strijd met de Gemeentewet, de Circulaire en de Verordening haar geheimhoudingsplicht geschonden.
In tegenstelling tot hetgeen door de verdediging is gesteld, volgt uit het dossier juist niet dat [verdachte] de namen van de kandidaten al wist voordat [naam 1] ze hem vertelde. Uit het tapgesprek van 17 november 2014 blijkt immers dat [verdachte] aan [naam 1] vraagt of er nog bekenden zijn en zegt het [verdachte] bijvoorbeeld niets als [naam 1] de naam van [getuige 1] noemt.De rechtbank overweegt voorts dat ook al zou [verdachte] uit andere hoofde de namen al kennen, dit de geheimhoudingsplicht van [naam 1] niet opheft.
Door de verdediging is naar voren gebracht dat het ‘lekken’ van informatie uit vertrouwenscommissies schering en inslag is in de bestuurlijke praktijk. Daarbij wordt verwezen naar een rapport van prof [naam 3] van 21 januari 1998. Ook is het gebruikelijk, zo wordt betoogd, dat politieke partijen een vertrouwenspersoon aanwijzen bij wie de kandidaten te rade kunnen gaan voor informatie over de betreffende gemeente, de bestuurlijke en politieke verhoudingen, de maatschappelijke issues die er spelen. Aldus zou de geheimhoudingsplicht moeten worden gerelativeerd en dus ook een eventuele schending daarvan. Bovendien staat vast dat [verdachte] de namen van de kandidaten en andere informatie niet (verder) naar buiten heeft gebracht, bijvoorbeeld door dit door te spelen naar de media. Het voorkomen dat deze gegevens publiek worden, is de ware achtergrond van de geheimhoudingsplicht en dat belang is door verdachte niet geschonden.
Dit standpunt kan de rechtbank niet aanvaarden. De wetgever heeft het nodig geacht op hiervoor aangeduide gronden een geheimhoudingsplicht in het leven te roepen. Mocht het al zo zijn dat er veelvuldig wordt gelekt, dan kan dat hoogstens leiden tot aanpassing van de regeling, zo dat in politieke of bestuurlijke zin noodzakelijk wordt geacht. Dat is echter niet aan de rechtbank. Bovendien gaat het niet enkel om het publiekelijk bekend worden van de namen van de kandidaten, maar ook om de eerlijkheid en transparantie van de benoemingsprocedure en het voorkomen dat een kandidaat een informatievoorsprong krijgt boven de andere kandidaten. Juist dat laatste is hier ook aan de orde, zoals duidelijk wordt uit de hiervoor aangehaalde telefoongesprekken en verklaringen waaruit blijkt dat één van de kandidaten informatie heeft gekregen over de te stellen vragen en de te bespreken casus.
Dat het gebruikelijk is dat politieke partijen een contactpersoon aanwijzen (in deze zaak [verdachte] ), doet daar niet aan af. Deze contactpersoon staat immers buiten de formele procedure. [naam 1] mag behoefte hebben gehad aan een vertrouwde sparringpartner, maar het is buitengewoon ongelukkig dat [verdachte] daaraan meewerkte. Hij had moeten beseffen dat hij in die situatie gemakkelijk tussen twee vuren kan komen te liggen en dat beide functies (sparringpartner van een lid van de vertrouwenscommissie enerzijds en contactpersoon voor kandidaten anderzijds) gemakkelijk in elkaar kunnen overlopen, precies zoals in deze zaak gebeurd is.
De rechtbank dient tenslotte te beoordelen of [naam 1] opzet had op het verstrekken van de informatie aan [verdachte] , dat wil zeggen of zij wist dat zij een geheimhoudingplicht overtrad. Ook dient de rechtbank te beoordelen of [verdachte] wist dat [naam 1] een geheimhoudingsverplichting had. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
In het telefoongesprek van 17 november 2014 21:49:13 wordt het volgende gesprek gevoerd tussen [naam 1] en [verdachte] :
“ [verdachte] tik tik tik tik tik tik
[naam 1] Ja be careful, ja
[verdachte] aivd in de buurt, ja
[naam 1] he?
[verdachte] aivd in de buurt
[naam 1] ja, ja
[verdachte] (lacht) maar dit telefoonnummer staat op naam van [naam 16] , dus dat scheelt
[naam 1] (lacht)
[verdachte] (lacht)
[naam 1] ja ja ja lekker betrouwbaar inderdaad, maar euhm ja
[verdachte] Nog bekenden?
[naam 1] Ja, nee, niet van mij. Maar goed ik ben natuurlijk al tien keer gewaarschuwd luister is, euh, euh, zware geheimhouding. Officier van Justitie, aangifte noem maar op
(…)
(op de achtergrond bij P is een vrouw hoorbaar)
[verdachte] Wat Zeg je nou [naam 14] ? O ja, [naam 16] , verzuimcijfers, ingewikkeld, ingewikkeld
[naam 1] (lacht)
[verdachte] voor degene die ons afluistert (lacht)
[naam 1] ja, ja
[verdachte] er is geen enkele aanleiding voor dus ik ben er ook niet benauwd voor.
[naam 1] nee daarom
[verdachte] Je weet toch dat ik er met niemand over praat
[naam 1] Maar ja het is niet slim op om je eigen telefoon dit te doen
[verdachte] Nee, nee je weet maar nooit. (lacht) Nee dat zou wel een stunt wezen. Dan zou ik het ook kunnen wel kunnen schudden voor de rest van mijn leven, als bestuurder.
[naam 1] Ja, dan ben je het haasje hoor. Er staat geloof ik twee jaar voor
[verdachte] Ja kijk er heeft nooit iemand twee jaar gekregen alleen euh, je bent gewoon uitgekakt.
[naam 1] Ja ja.
[verdachte] Dat zag je aan [naam 17] (fon) wel
[naam 1] ja. (…)”
In het telefoongesprek van 22 november 2014 7:53:44 voeren [naam 1] en [verdachte] het volgende telefoongesprek:
“(…)
[verdachte] Hoor je ook zo’n getik op de lijn? Geintje (lacht).
[naam 1] Ja hoor je ook getik op de lijn dan is het maar jammer, dan is het nu gebeurd.
[verdachte] Ze mogen toch niet zomaar afluisteren joh
[naam 1] de kans is heel erg klein, maar stel he (…)”
In een telefoongesprek van 27 november 2014 om 19:01:46 belt [naam 1] naar een onbekende man (nnMan3937). In dit telefoongesprek wordt het volgende besproken:
“(…)
[naam 1] zegt dat ze vanmorgen een sms naar [naam 14] had gestuurd, waarop nnMan3937 zegt dat hij het gezien had. [naam 1] zegt dat ze ondertussen ook per mail de case kent, het is een klotecase, maar “spreek jij hem nog of niet”.
nnMan3937 : ik ga het wel even proberen vanavond ja
(…)
nnMan3937: Maar ik vind het wel link
[naam 1] : Ja.
nnMan3937: Telefonisch allemaal
[naam 1] : Ja, dat is ook zo. (…)”
Voorts wordt in het telefoongesprek van 1 december 2014 12:24:24 het volgende gezegd door [naam 1] en [verdachte] :
“ [verdachte] … vind het heel lastig…… we zijn al heel ver gegaan natuurlijk… kijk we hebben alles gedaan wat God en de Burgemeester verboden hebben…
[naam 1] Nou ja kijk jij mag gewoon met hem praten.
[verdachte] ik mag met hem kletsen ja.
(…)
[verdachte] ja, nou ik zal er nog over nadenken wat wijsheid is. Kijk, ik heb wel zoiets we zijn heel erg ver gegaan en eh te helpen. Hij heeft zo’n beetje alles vantevoren gekregen (lachend)
[naam 1] ja ( ook lachend)
[verdachte] Alle onderwerpen die ik met hem besproken heb toen we bij mij thuis waren stonden gewoon op jouw lijstje…
[naam 1] ja
(….)
[naam 1] Ja, oh wat lekker…he, ik heb van de kandidaten die over zijn heb ik de sollicitatiebrieven, vier heb ik er nog, de CV’s met de sollicitatiebrieven. Die moesten ingeleverd worden maar ik heb gezegd dat ik ze zelf wel zou vernietigen. Die bewaar ik voor jou, het is altijd lekker van hoe doen anderen dat nou. Die heb ik bewaard en die krijg jij een keer in een gesloten envelop.
[verdachte] Oh, dat is mooi, dat soort dingen bewaar ik in de kluis. Het is nooit weg om die dingen die direct al zijn doorgestuurd door de commissaris, om even te weten hoe hun brief eruit zag
[naam 1] ja, dus die krijg je van me
[verdachte] dat is mooi (…)”
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat zowel [verdachte] als [naam 1] wisten dat [naam 1] een geheimhoudingsverplichting had en dat het strafbaar was wat zij deden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam 1] opzettelijk, terwijl zij lid was van de vertrouwenscommissie de informatie, zoals genoemd in paragraaf 1, heeft verstrekt aan [verdachte] .
Uit enkele passages in de hiervoor aangehaalde gesprekken, leidt de rechtbank af dat [naam 1] ook wist dat informatie die zij aan [verdachte] had verstrekt, terecht zou komen of terecht gekomen was bij [getuige 1] . Gewezen kan worden op:
- het gesprek van 22 november 2014 om 7:53:44:
“ [verdachte] Ja, kijk, wat ik gisteren heb gedaan is eh, eh zo gezegd het zou zo maar kunnen zijn dat er gevraagd wordt naar
[naam 1] ja ja lachen, moest die niet lachen of niet?
[verdachte] Nee, hij eh deed, hij pakte dat heel professioneel op (…)
[verdachte] hij deed net of het niet merkte. Nou op zo’n vraag de… beetje kennende geheid dat daar naar gevraagd wordt. Maar hij zag wel dat ik een briefje op mijn schoot had
- het gesprek van 22 november 2014 om 18:01:51:
“ [verdachte] Ja, ja, naja de vragen zullen hem ook wel bekend zijn voorgekomen. Kijk, ik heb nooit, deze vragen gaan je gesteld worden, maar het zou zo maar kunnen zijn, he dat er zo en zo vraag op je afkomt he
[naam 1] Ja, nee dus dat was super weet je ik verwacht wel dat hij op de nummer een (1) of twee komt van de voordracht”.
- het sms-bericht van 27 november 2014 waarin [naam 1] schrijft: “Voor [getuige 1] ” en vervolgens een summiere omschrijving geeft van de casus die [getuige 1] zal moeten behandelen in het tweede gesprek met de vertrouwenscommissie.
- het daarop volgende telefoongesprek van 27 november 2014, 19:01 uur, waarin zij zegt dat het een klotecase is en dan vraagt: “maar spreek jij hem nog of niet?”.
Dat [naam 1] vrijgesproken dient te worden van het -indirect- doorgeven van informatie aan [getuige 1] omdat de strafzaak tegen [getuige 1] geseponeerd is, zoals door de verdediging is gesteld, treft geen doel. Blijkens mededeling van de officier van justitie ter zitting is deze strafzaak geseponeerd omdat er geen bewijs was dat [getuige 1] wist dat de informatie die hij van [verdachte] kreeg, afkomstig was uit de vertrouwenscommissie. Dat staat echter los van het handelen van en de intenties (het opzet) van [naam 1] en [verdachte] , zoals hiervoor besproken.
Gelet op hetgeen hiervoor is opgenomen, valt niet in te zien waarom de materiële wederrechtelijkheid ontbreekt zoals door de verdediging is gesteld. De geheimhoudingsplicht zou dan zijn geschonden om het belang dat met de geheimhouding is gemoeid, te dienen. Dat dit niet aan de orde was, volgt reeds uit het feit dat, zoals hiervoor is overwogen, het delen van informatie onder meer diende ter voorbereiding van een partijgenoot, die daardoor zou kunnen worden bevoordeeld in de procedure. Dit staat haaks op de belangen die met de geheimhouding worden gediend.
Paragraaf 4 Medeplichtigheid
Door de verdediging wordt gesteld dat [verdachte] zich niet schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het opzettelijk schenden van een wettelijke geheimhoudingsplicht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 48 Sr kan degene die opzettelijk behulpzaam is bij het plegen van een misdrijf of die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van een misdrijf, worden gestraft als medeplichtige aan dat misdrijf. De medeplichtige moet tweeledig opzet hebben: zijn opzet moet enerzijds gericht zijn op het misdrijf dat hij ondersteunt (het ‘gronddelict’), en anderszins op die ondersteuning zelf. Voorwaardelijk opzet is daarbij voldoende.
Uit de tapgesprekken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] , anders dan door de raadsman is betoogd, medeplichtig is aan het opzettelijk schenden van een wettelijke geheimhoudingsplicht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] was op de hoogte van de positie die [naam 1] innam in de procedure tot benoeming van de nieuwe burgemeester. [verdachte] is zelf lid geweest van de gemeenteraad en wethouderen was dan ook, zoals voorts ook blijkt uit de aangehaalde taps, bekend met de procedure en de op [naam 1] , als lid van de vertrouwenscommissie, rustende geheimhoudingsplicht. [verdachte] toont zich niettemin ontvankelijk voor de (hiervoor besproken, in de tenlastelegging genoemde) informatie die [naam 1] met hem deelt. Meteen bij het eerste telefooncontact op 17 november 2014 aan het begin van de avond hoort [verdachte] [naam 1] aan en stelt hij haar geen vragen als zij hem vraagt of ze op zijn huistelefoon mag bellen. [verdachte] vraagt [naam 1] zelfs of hij het nummer van zijn vrouw moet doorseinen.Ook zegt [verdachte] tegen [naam 1] dat het nummer waarop zij met hem belt een telefoonnummer is dat op naam staat van [naam 16] .Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat [naam 16] een telefoonlijn is waarmee een [naam 18] gesprekken kan voeren, en waarvoor geheimhouding en verschoningsrecht gelden. [verdachte] stelt voorts vragen aan [naam 1] zoals of een bepaald persoon niet heeft gesolliciteerden stelt ook open vragen aan [naam 1] .Hij vraagt bijvoorbeeld hoe een bepaalde kandidaat zich gepresenteerd heeft bij de gesprekken met de vertrouwenscommissie en vraagt ook hoe iemand zijn case gedaan heeft.[verdachte] stelt zich vervolgens ook actief op in de telefoongesprekken met [naam 1] . Zo geeft [verdachte] op 22 november 2014 telefonisch aan [naam 1] door dat hij een gesprek heeft gehad met een van de kandidaten die nog bij de vertrouwenscommissie moest komen. [verdachte] geeft ook precies aan in dit telefoongesprek hoe het gesprek is gegaan.Ook zegt [verdachte] tegen [naam 1] dat hij haar zal bellen over een bepaalde kandidaat.Tenslotte geeft [verdachte] aan [getuige 1] , na zijn gesprek met [naam 1] van 27 november 2014, door welke casus hij kan verwachten bij het tweede gesprek met de vertrouwenscommissie.Weliswaar doet hij dit in verdekte vorm en heeft [getuige 1] uit zijn gesprek met [verdachte] kennelijk niet begrepen dat hij vertrouwelijke informatie verkreeg, zoals hiervoor ook al is overwogen, maar dat doet niet af aan de actieve rol die [verdachte] inneemt in het geheel.
Uit het voorgaande volgt niet dat, zoals door de verdediging is gesteld, [verdachte] de informatie van [naam 1] slechts aanhoorde en passief was. Als hij de informatie niet wilde, zoals hij ter zitting heeft gezegd, had hij reeds bij het tweede telefoongesprek tussen hem en [naam 1] kenbaar kunnen (en moeten) maken dat hij van [naam 1] geen vertrouwelijke informatie wenste te verkrijgen, gelet op haar positie als lid van de vertrouwenscommissie. Dat heeft [verdachte] echter niet gedaan. Ook in de daaropvolgende gesprekken met [naam 1] heeft [verdachte] op geen enkele manier (direct of indirect) kenbaar gemaakt dat hij geen kennis wenst te nemen van de door [naam 1] verstrekte informatie.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat [verdachte] bewust de informatie van [naam 1] heeft aangenomen en haar de gelegenheid heeft geboden om vertrouwelijke informatie met hem te delen. Hiermee staat vast dat hij het opzet heeft gehad als hiervoor is omschreven.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard hetgeen aan [verdachte] tenlastegelegd, zoals hierna is omschreven.