ECLI:NL:RBGEL:2016:1808

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
294949
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen in een arbeidsomstandigheden geschil

Op 16 maart 2016 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een vonnis gewezen in een incident betreffende een incidentele vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen. De zaak betreft een geschil tussen de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [gedaagde] B.V. FNV heeft in de hoofdzaak gevorderd te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door haar werknemers bloot te stellen aan schadelijke arbeidsomstandigheden en aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Daarnaast heeft FNV diverse maatregelen geëist om de arbeidsomstandigheden te verbeteren, waaronder het omkasten van de kabelproductielijn en het installeren van mechanische ventilatie.

In het incident heeft FNV dezelfde vorderingen ingesteld als in de hoofdzaak, met het verzoek om voorlopige voorzieningen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij niet bevoegd is om deze vorderingen te behandelen, omdat het onderwerp van de vorderingen onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt, zoals bepaald in artikel 93 onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft de zaak daarom verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Nijmegen, voor verdere behandeling.

De rechtbank heeft partijen erop gewezen dat zij op de rolzitting van 25 maart 2016 niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter op die datum eerst bij vonnis zal beslissen over de vorderingen in het incident. Tevens is aangegeven dat het griffierecht zal worden verlaagd en dat teveel betaald griffierecht zal worden teruggestort. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. N.W. Huijgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/294949 / HA ZA 15-719 \ 172/97
Vonnis in incident van 16 maart 2016
in de zaak van
de vereniging
FEDERATIE NEDERLANDSE VAKBEWEGING (FNV),
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.A. van Veen te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam.
Partijen zullen hierna FNV en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van voorlopige voorzieningen
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak en in het incident

2.1.
In de hoofdzaak heeft FNV, op basis van artikel 3:305a BW, gevorderd te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door haar werknemers bloot te stellen aan arbeidsomstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en aansprakelijk is voor de daarmee (juridisch) samenhangende schade.
Verder heeft FNV gevorderd [gedaagde] te veroordelen tot het treffen van de volgende maatregelen:
a. omkasting van de gehele kabelproductielijn in de lakhal, gereed binnen veertien dagen na datum vonnis;
b. afsluiting van alle lakbakken, gereed binnen zeven dagen na datum vonnis,
c. puntafzuiging bij de bakken met gevaarlijke stoffen en bij werkzaamheden als lassen en solderen, gereed binnen zeven dagen na datum vonnis,
d. installatie van mechanische ventilatie in de laktoren, gereed binnen veertien dagen na datum vonnis,
e. beschikbaar stellen van adequate persoonlijke beschermingsmiddelen voor de laktoren en de productielijn, gereed binnen zeven dagen na datum vonnis,
f. aanschaf van vervangende stoffen die minder schadelijk zijn voor de gezondheid, gereed binnen veertien dagen na datum vonnis,
al het voorgaande op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.2.
FNV heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd, verkort weergegeven, dat [gedaagde] onrechtmatig jegens FNV en haar leden heeft gehandeld door haar werknemers bloot te stellen aan arbeidsomstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid en door onvoldoende zorg te betrachten om het ontstaan van deze gezondheidsklachten te voorkomen. Reeds uit het feit dat [gedaagde] na de individuele aansprakelijkstelling door individuele werknemers en na het opstellen van het (hiervoor onder 2.10 bedoelde) plan van aanpak diverse maatregelen heeft genomen, blijkt volgens FNV dat door [gedaagde] vóór die tijd onvoldoende zorg werd betracht.
2.3.
In het incident heeft FNV voor de duur van het geding bij wijze van voorlopige voorziening dezelfde vorderingen ingesteld als hiervoor onder 3.1 onder a t/m f zijn weergegeven.
2.4.
[gedaagde] heeft de incidentele vorderingen gemotiveerd weersproken. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Ambtshalve wordt het volgende overwogen.
3.2.
Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank betreffen de (incidentele) vorderingen van FNV een onderwerp dat op grond van artikel 93 aanhef en onder c Rv door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Daarom zal de zaak worden verwezen naar de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank.
3.3.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
In de hoofdzaak en in het incident
3.1.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Nijmegen, op vrijdag 25 maart 2016,
3.2.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter op voornoemde datum eerst bij vonnis zal beslissen over de vorderingen in het incident en over de wijze waarop de procedure vervolgens zal worden voortgezet,
3.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.4.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2016.
Coll.: ED