ECLI:NL:RBGEL:2016:1801

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6030
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek om ontheffing voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van een terrein in het Gelders Natuurnetwerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 maart 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. Eiser had een verzoek ingediend om ontheffing voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van een terrein, gelegen aan de Achterdorperweg 2b te Emst, voor het opstijgen met paramotors en trikes. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen op basis van het beleid dat geen ontheffingen worden verleend voor locaties binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderhavige locatie inderdaad valt onder het GNN, en dat verweerder voldoende onderbouwing heeft gegeven voor deze conclusie. Eiser betoogde dat het GNN alleen kan bestaan uit voormalig EHS-gebied en dat de locatie daar niet toe behoort. De rechtbank oordeelde echter dat het enkel relevant is of de locatie tot het GNN behoort, wat in dit geval het geval was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de aanvraag om een TUG-ontheffing terecht was geweigerd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/6030

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. dr. R.M. Schnitker),
en
het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderlandte Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om ontheffing voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van een terrein, als bedoeld in artikel 8a.51 van de Wet luchtvaart, (verder: TUG-ontheffing) afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en P. van Asch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M. de Jonge en E. Abbas.

Overwegingen

1. Eiser wenst de TUG-ontheffing om met zogenaamde paramotors en trikes te kunnen starten vanaf een terrein gelegen aan de Achterdorperweg 2b te Emst.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen ontheffing kan worden verleend omdat het onderhavige terrein is gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk (verder: GNN), welk standpunt bij het bestreden besluit is gehandhaafd.
3. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Op zijn stellingen zal de rechtbank, voor zover nodig, in het navolgende ingaan.
4. Op grond van artikel 8.1a, eerste lid, van de Wet luchtvaart is het verboden met een luchtvaartuig op te stijgen of te landen, anders dan van of op een luchthaven.
Artikel 8a.50, eerste lid, van de Wet luchtvaart bepaalt dat de verbodsbepaling bedoeld in artikel 8.1a, eerste lid, niet van toepassing is op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen luchtvaartuigen.
De in voornoemd artikellid bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit burgerluchthavens.
Artikel 20 van het Besluit burgerluchthavens bepaalt dat als luchtvaartuig als bedoeld in artikel 8a.50, eerste lid, van de Wet worden aangewezen (h) zweeftoestellen, voor zover het betreft de landing daarvan.
Op grond van artikel 8a.51, eerste lid, van de Wet luchtvaart kunnen Gedeputeerde Staten voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik van een terrein ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 8.1a, eerste lid, indien het terrein wordt gebruikt door een luchtvaartuig dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie.
De in voornoemd artikellid bedoelde algemene maatregel van bestuur is eveneens het Besluit burgerluchthavens.
Artikel 21 van het Besluit burgerluchthavens bepaalt dat als luchtvaartuig als bedoeld in artikel 8a.51, eerste lid, van de Wet worden aangewezen (c) zweeftoestellen.
5. Verweerder toetst aanvragen om een TUG-ontheffing aan de Omgevingsvisie Gelderland. Deze beleidsregel is op 9 juli 2014 door provinciale staten vastgesteld en op 18 oktober 2014 in werking getreden. In paragraaf 4.3.1.1.5 is het beleid met betrekking tot TUG-ontheffingen neergelegd. Verweerder verleent geen TUG-ontheffing voor locaties die zijn gelegen in het GNN, de Groene Ontwikkelingszone (verder: GO) en de daaromheen gelegen bufferzone van 300 m.
In de op 24 september 2014 door provinciale staten vastgestelde Omgevingsverordening Gelderland, die eveneens op 18 oktober 2014 in werking is getreden, is in de begripsbepalingen vastgelegd wat moet worden verstaan onder het GNN en de GO.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ter zitting genoegzaam duidelijk gemaakt dat de onderhavige locatie valt onder het GNN. Daartoe zijn ter zitting de bij de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening behorende vastgestelde natuurkaarten getoond en zijn ingekleurde luchtfoto’s overgelegd. Verweerder heeft ter zitting voorts voldoende onderbouwd dat de onderhavige locatie ook ten tijde van de aanvraag reeds binnen het GNN viel.
7. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat in de Omgevingsvisie Gelderland is opgenomen dat het GNN een samenhangend netwerk van bestaande te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang is en dat het GNN bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (verder: EHS). Eiser betoogt dat het GNN alleen kan bestaan uit voormalig EHS-gebied. Hij stelt dat de onderhavige locatie daar niet toe behoort, waarvoor hij verwijst naar de bij zijn aanvraag gevoegde luchtfoto met EHS-aanduidingen, waarop de onderhavige locatie naar eiser stelt niet als zodanig is bestempeld. Verder stelt hij dat niet is aangetoond dat de onderhavige locatie een natuurbestemming heeft.
Het betoog van eiser treft geen doel. Niet relevant is immers of de onderhavige locatie al dan niet EHS-gebied is of een natuurbestemming heeft, maar slechts of deze locatie tot het GNN behoort. Zoals hiervoor reeds is overwogen is dat naar het oordeel van de rechtbank het geval.
8. Eiser heeft voorts aangevoerd dat het beleid van verweerder mede ziet op het landen met een paramotor en om die reden in strijd is met de wet.
De rechtbank stelt vast dat uit het bepaalde in artikel 20 van het Besluit burgerluchthavens reeds volgt dat met een paramotor ook buiten een luchthaven mag worden geland. Nu niet in geschil is dat voor het landen met een paramotor geen TUG-ontheffing is vereist, treft deze beroepsgrond geen doel.
9. Het vorenstaande leidt er toe dat verweerder de aanvraag om een TUG-ontheffing, voor zover die betrekking heeft op het opstijgen met paramotors en trikes vanaf de onderhavige locatie, op grond van de Omgevingsvisie Gelderland terecht heeft geweigerd.
10. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Linde, voorzitter, mr. R.J. Jue en mr. Tj. Gerbranda, rechters, in tegenwoordigheid van R. van Diest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.