ECLI:NL:RBGEL:2016:1777

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
30 maart 2016
Zaaknummer
C/05/296969 / KG RK 16/11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 februari 2016 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoekster tegen mr. Van Schagen, die als voorzieningenrechter was aangesteld in een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de gang van zaken rondom een verzoek om een voorlopige voorziening in een zaak tegen het Zorginstituut Nederland. De verzoekster stelde dat haar rechten waren geschonden doordat de rechtbank zonder haar toestemming een verzoek om voorlopige voorziening had omgezet en dat er onterecht nieuwe beroepszaken waren aangemaakt zonder haar inzage in de dossiers te geven. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 18 februari 2016 waren zowel de verzoekster als de rechter niet aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de wraking niet kon worden toegewezen, omdat de rechter nog geen aanvang had gemaakt met de inhoudelijke behandeling van de zaak en de aangevoerde gronden onvoldoende concreet waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat wraking alleen mogelijk is op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd op 2 maart 2016 schriftelijk vastgelegd.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Locatie Arnhem
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/296969 / KG RK 16/11
Beschikking van 18 februari 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster tot wraking,
tegen
[naam], in zijn hoedanigheid van rechter

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 25 januari 2016
  • het schriftelijke verweer van de rechter van 5 februari 2016
  • de reactie hierop van verzoekster van 15 februari 2016.
1.2.
Op 18 februari 2016 heeft de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek plaatsgevonden. Verzoekster noch de rechter is daarbij verschenen. De rechtbank heeft vervolgens mondeling uitspraak gedaan en het wrakingsverzoek afgewezen. De overwegingen waarop deze beslissing stoelt, worden in deze beschikking op schrift uitgewerkt.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Van Schagen als voorzieningenrechter en heeft betrekking op de zaak met nummer ARN AWB 15/6465 (later omgenummerd tot 15/7810), tussen verzoekster en het Zorginstituut Nederland.
2.2.
De rechtbank leidt uit het wrakingsverzoek de volgende gronden van wraking af:
1. Een verzoek om een voorlopige voorziening dat hangende de behandeling van een bezwaarschrift bij de rechtbank was ingediend (zaaknummer ARN AWB 15/6465) is zonder toestemming van verzoekster omgezet in een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een beroep bij de rechtbank (zaaknummer ARN AWB 15/7810). Verzoekster wenst dat alleen de zaak met nummer ARN AWB 15/6465 wordt behandeld door de (voorzieningen)rechter.
2. De rechtbank heeft het Zorginstituut Nederland permissie verleend voor het onbevoegd uitvaardigen van beslissingen op bezwaar en heeft zonder toestemming van verzoekster twee beroepszaken aangemaakt (zaaknummers ARN AWB 15/7808 en 15/7814), waarvoor ook griffierecht moet worden betaald. Verzoekster heeft ten onrechte geen inzage gekregen in de stukken van de dossiers. Verzoekster acht deze gang van zaken in strijd met de mensenrechtenverdragen, waaronder het EVRM.
2.3.
De rechter berust niet in de wraking en heeft verweer gevoerd en daarbij aangeven dat de wraking voorafgaand aan de zitting heeft plaatsgevonden en nog voordat hij zich in het dossier had verdiept. Hij kan daarom geen inhoudelijke reactie geven op de verwijten. Voor zover verzoekster het niet eens is met bepaalde administratieve handelingen had hij dit graag met verzoekster ter zitting besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (HR 24 oktober 1995 NJ 1996, 484).
Uit de artikelen 8:15 en 8:16 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat wraking slechts mogelijk is van een rechter die met de behandeling van een zaak is belast (artikel 8:15, eerste lid, Awb). Geen van de door verzoekster genoemde handelingen, die administratief van aard zijn, heeft betrekking op de persoon van de rechter in die zin dat het door hem verrichte handelingen betreft. Daarbij komt dat de rechter nog geen aanvang heeft gemaakt met de inhoudelijke behandeling omdat daarvóór het onderhavige schriftelijke wrakingsverzoek is ingediend. Ook overigens valt niet in te zien dat en waarom een dergelijke handeling blijk zou geven van vooringenomenheid bij de rechter. Reeds hierom moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.
Hetgeen verzoekster overigens heeft aangevoerd is, gezien het toetsingskader dat geldt voor beoordeling van een wrakingsverzoek, onvoldoende concreet en aannemelijk geworden of relevant bevonden en noopt niet tot een ander oordeel.
3.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C van der Mei, als voorzitter, en mrs. F.J.H. Hovens en E.M. Vermeulen als rechters in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2016. De overwegingen waarop deze beschikking stoelt, zijn afzonderlijk vastgelegd op 2 maart 2016.
de griffier bij afwezigheid van de voorzitter is
deze beschikking ondertekend door mr. Hovens
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.