ECLI:NL:RBGEL:2016:1706

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
287544
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door opvolgend curator wegens onrechtmatige daad van vorige curator

In deze zaak vordert de opvolgend curator van een onder curatele gestelde man schadevergoeding van de vorige curator wegens onrechtmatige daad. De vordering is gebaseerd op het niet of onvoldoende zorgvuldig behartigen van de financiële belangen van de curandus. De rechtbank Gelderland heeft op 2 maart 2016 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de zorgplicht van de curator centraal staat. De curator had een persoonsgebonden budget (PGB) aangevraagd, maar heeft verzuimd om verantwoording af te leggen over de besteding van dit budget. De rechtbank oordeelt dat de curator zijn zorgplicht heeft geschonden door geen stukken in het geding te brengen die aantonen hoe het PGB is besteed. De zaak is naar de rol verwezen voor uitlating over de herkomst van een bedrag dat aan de deurwaarder is betaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator niet heeft gehandeld zoals een goed curator betaamt en is van oordeel dat hij aansprakelijk is voor de schade die de curandus heeft geleden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een curator en de noodzaak om transparant te zijn in de financiële administratie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/287544 / HA ZA 15-448
Vonnis van 2 maart 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiser],
gevestigd te Bussum,
eiseres,
advocaat mr. A.A. Dooijeweerd te Zutphen,
toevoegingsnummer 2EU8348,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. T.P. Boer te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 september 2015 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief van 23 december 2015 met één productie namens [eiser] ;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 18 januari 2016 en de ter zitting door mr. Dooijeweerd voornoemd overgelegde spreekaantekeningen;
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de kantonrechter te Zutphen van 16 mei 2007 zijn de goederen van de heer [naam] (hierna: [naam] ) onder bewind gesteld en is een mentorschap ingesteld. Vervolgens is bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank ’s‑Hertogenbosch, locatie Boxmeer, van 9 juni 2009 het bewind en mentorschap omgezet in een ondercuratelestelling van [naam] , met benoeming van [gedaagde] tot curator.
2.2.
Bij beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 28 oktober 2014 is [gedaagde] met ingang van 1 november 2014 ontslagen als curator van [naam] en is [eiser] tot curator van [naam] benoemd. Daarbij is bepaald dat [gedaagde] als ontslagen curator rekening en verantwoording dient te doen aan [eiser] als opvolgend curator.
2.3.
[gedaagde] heeft in zijn hoedanigheid van curator op 3 december 2009 bij Zorgkantoor Midden IJssel (hierna: het Zorgkantoor) een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) voor [naam] aangevraagd met ingang van 5 oktober 2009. Aan [naam] is met ingang van 10 oktober 2009 PGB toegekend. Blijkens de toekenningsbeschikking van 4 januari 2010 is aan [naam] over het jaar 2010 een netto PGB toegekend van € 86.083,37.
2.4.
In de voornoemde toekenningsbeschikking PGB van 4 januari 2010 is onder meer het volgende bepaald:
5. Bevoorschotting
Het toegekende PGB wordt in voorschotten uitbetaald op bank-of girorekeningnummer 46.27.38.353 ten name van [gedaagde] te Oosterbeek
(…)

6.Verantwoording

Hoogte verantwoordingsvrije bedrag
Van het toegekende PGB is € 1250,00 verantwoordingsvrij. Dit bedrag hoeft u dus niet te verantwoorden.
(…)
Verantwoording afleggen
U dient telkens binnen 6 weken na afloop van een bepaalde periode verantwoording af te leggen over de besteding van het budget.
-
(…)
-
Als het netto budget op jaarbasis hoger is dan € 5000,00 dan dient u elk half jaar verantwoording af te leggen.
(…)
De verantwoordingsformulieren worden u tijdig toegestuurd.
Aan het einde van deze paragraaf vindt u de uiterste inzenddatum van de verantwoordingsformulieren, per periode.
De bevoorschotting stagneert als de besteding niet tijdig wordt verantwoord.
(…)
Budget dat niet aan AWBZ-zorg is besteed, dient u na afloop van het kalenderjaar of na beëindiging van het PGB terug te betalen aan het zorgkantoor.
U moet de volgende verantwoordingsformulieren insturen:
Uiterlijk 11 augustus 2010 over de periode 1 januari t/m 30 juni
Uiterlijk 11 februari 2011 over de periode 1 juli t/m 31 december

7. Verplichtingen

Het PGB brengt verplichtingen met zich mee:

1. U mag het PGB alleen gebruiken om zorg in te kopen als bedoeld in de regeling;

2. U moet kwalitatief verantwoorde zorg inkopen;

(…)

8. Na iedere voorschotperiode moet u aan het zorgkantoor verantwoording afleggen over de besteding van het persoonsgebonden budget.

(…)”

2.5.
Blijkens de brief van deurwaarder Van den Bos, Jansen & Kersten (de incassogemachtigde van het Zorgkantoor) van 29 januari 2013 is aan [naam] over 2009 en 2010 een bedrag van in totaal € 86.042,12 aan PGB uitgekeerd. In die brief is voorts, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Een deel van het budget van de heer [naam] is echter ingezet voor activiteiten die niet onder de AWBZ vallen. Deze kosten zijn door cliënte dan ook afgekeurd. Voor 2009 is dit een bedrag ter grootte van € 1.840,88 en voor 2010 is dit € 5.290,39, dus in totaal € 7.131,27.
De geaccordeerde verantwoording over 2009 bedraagt € 8.580,49. Dit is inclusief het verantwoordingsvrije bedrag. De geaccordeerde verantwoording over 2010 bedraagt € 25.256,22. Ook dit is inclusief het verantwoordingsvrije bedrag.
Het Zorgkantoor heeft over 2009 en 2010 een bedrag van in totaal € 52.205,41 (€ 86.042,12 -/- € 8.580,49 -/- € 25.256,22) van [naam] teruggevorderd.
2.6.
Op 27 april 2012 heeft er een deelbetaling plaatsgevonden aan deurwaarder Van den Bos, Jansen & Kersten van € 28.124,12. Dit bedrag is in mindering gebracht op de vordering van het Zorgkantoor. Voor de resterende vordering van € 27.569,31, bestaande uit de resterende hoofdsom van € 24.081,29 (€ 52.205,41 minus € 28.124,12), vermeerderd met incassokosten ad € 1.210,00 en rente ad € 2.278,02, heeft [gedaagde] in zijn hoedanigheid als curator van [naam] een betalingsregeling met het Zorgkantoor getroffen van € 200,00 per maand. Dit bedrag is vanaf 24 juni 2013 maandelijks afgeschreven van bankrekeningnummer NL77ABNA 0462738353 te name van [naam] .
2.7.
Op 22 juli 2015 had [naam] een bedrag van in totaal € 6.006,95 aan deurwaarder Van den Bos, Jansen & Kersten voldaan. Rekening houdende met de incassokosten en de verschenen rente resteerde op dat moment nog een vordering van € 21.562,36.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [naam] heeft gehandeld. Voorts vordert zij de veroordeling van [gedaagde] om binnen een week na betekening van het in dezen te wijzen vonnis aan [naam] te betalen een bedrag van € 55.693,43, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2012, subsidiair de wettelijke rente over voornoemd bedrag vanaf de datum van de dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening, kosten rechtens.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
[gedaagde] was vanaf 9 juni 2009 tot en met 31 oktober 2014 als curator van [naam] bij uitsluiting bevoegd en gehouden diens financiële en overige belangen te behartigen. Door de financiële belangen van [naam] in de genoemde periode niet dan wel onvoldoende zorgvuldig te behartigen, heeft [gedaagde] in strijd met zijn wettelijke plicht en dus onrechtmatig jegens [naam] gehandeld. [eiser] stelt dat [naam] niet wist dat een PGB voor hem is aangevraagd en dat hij daarmee niet heeft ingestemd. [eiser] betwist bij gebrek aan wetenschap dat het uitgekeerde PGB over 2009 en 2010 aan [naam] ten goede is gekomen. Zij stelt dat de deelbetaling van € 28.124,12 en de termijnbetalingen van € 6.006,95 aan de deurwaarder ten onrechte zijn verricht met gelden uit het vermogen van [naam] . Voorts dient [naam] nog € 21.562,36 aan de deurwaarder te voldoen. Hierdoor heeft [naam] schade geleden, die door [eiser] is begroot op € 55.693,43 (€ 28.124,12 + € 6.006,95 + € 21.562,36). Dit betreft het bedrag van in totaal € 52.205,41 aan PGB dat is teruggevorderd en € 3.488,02 aan reeds betaalde rente en incassokosten. [eiser] maakt aanspraak op vergoeding van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eiser]
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] voert als meest verstrekkende verweer aan dat [eiser] , in haar hoedanigheid van curator van [naam] , geen, althans niet tijdig, toestemming van de kantonrechter heeft gekregen om deze procedure aanhangig te maken. Hij concludeert daarom tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser]
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:386 lid 1 BW in samenhang gelezen met artikel 1:349 lid 1 BW is een curator die zonder machtiging van de kantonrechter voor de onder curatele gestelde in rechte optreedt, niet-ontvankelijk. Indien de machtiging niet vóór aanvang van het geding in eerste aanleg is gegeven, kan de machtiging ook tijdens het geding worden verleend (vgl. HR 7 september 1984, NJ 1985, 32 en HR 20 november 1987, NJ 1988, 279). In dat verband is relevant dat [eiser] voorafgaand aan de comparitie van partijen een machtiging heeft overgelegd van de kantonrechter. Hieruit blijkt dat op 15 oktober 2015 machtiging is verleend voor de onderhavige, op dat moment reeds aanhangige, procedure tegen [gedaagde] . Dat betekent dat [eiser] met deze machtiging ontvankelijk is in haar vordering. Het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt dan ook verworpen.
4.3.
Ingevolge artikel 1:385 lid 1 BW is artikel 1:336 BW van overeenkomstige toepassing bij curatele. Daaruit volgt dat de curator ervoor dient zorg te dragen dat de curandus overeenkomstig diens vermogen wordt verzorgd. Ingevolge artikel 1:386 lid 1 BW in samenhang gelezen met artikel 1:337 lid 2 BW moet de curator het bewind over het vermogen van de curandus als een goed curator uitvoeren en is de curator bij slecht bewind voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk.
4.4.
Vaststaat dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van curator een PGB ten behoeve van [naam] heeft aangevraagd en dat er over de jaren 2009 en 2010 een bedrag van € 86.042,12 aan PGB is uitgekeerd door het Zorgkantoor. Gelet op de bij toekenning van het PGB geldende regels rustte op [gedaagde] de verplichting om het PGB alleen te gebruiken om kwalitatief verantwoorde AWBZ-zorg ten behoeve van [naam] in te kopen en om binnen zes weken na het einde van de halfjaarlijkse periode aan het Zorgkantoor verantwoording af te leggen over de besteding van het PGB. Van het door het Zorgkantoor teruggevorderde bedrag van € 52.205,41 heeft, blijkens de brief van de deurwaarder van 29 januari 2013, een bedrag van € 7.131,27 betrekking op het PGB over 2009 en 2010 waarover wel verantwoording is afgelegd, maar dat niet door het Zorgkantoor is geaccordeerd. Ten aanzien van het overige teruggevorderde bedrag van € 45.074,14 is kennelijk geen verantwoording afgelegd aan het Zorgkantoor door [gedaagde] .
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] , gelet op zijn taak als curator, in beginsel ertoe mocht besluiten om een PGB voor [naam] aan te vragen, ook zonder diens instemming. Daarbij geldt uiteraard wel dat het PGB door [gedaagde] moest worden aangewend ten behoeve van [naam] en dat op [gedaagde] , als goed curator, de verplichting rustte om te voldoen aan de in het kader van het PGB geldende regelgeving.
4.6.
Ter zake van een deel van het ontvangen PGB, het bedrag van € 7.131,27, heeft [gedaagde] kennelijk wel verantwoording afgelegd, maar is dit bedrag niet geaccordeerd door het Zorgkantoor. [gedaagde] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt waaraan dit deel van het PGB is besteed. Dat had wel op zijn weg gelegen omdat juist hij over deze gegevens beschikt dan wel had moeten beschikken. [gedaagde] diende in de periode dat hij curator van [naam] was immers een deugdelijke (financiële) administratie bij te houden. Bovendien dient hij, zoals is bepaald in de beschikking van 28 oktober 2014, rekening en verantwoording af te leggen aan de opvolgend curator [eiser] Nu [gedaagde] geen stukken in het geding heeft gebracht waaruit blijkt hoe het PGB is besteed en ook niet is gebleken dat hij deze stukken heeft overgedragen aan [eiser] , dienen de gevolgen daarvan voor zijn rekening en risico te komen. Gelet op het voorgaande en omdat het Zorgkantoor het bedrag van € 7.131,27 niet heeft geaccordeerd en daartegen door [gedaagde] geen bezwaar is aangetekend, wordt er vanuit gegaan dat [gedaagde] het PGB niet heeft gebruikt voor activiteiten die vallen onder de AWBZ. Daaruit volgt dat [gedaagde] voormeld deel van het PGB niet heeft aangewend conform de daarop betrekking hebbende regelgeving.
4.7.
In het door het Zorgkantoor teruggevorderde bedrag is voorts een bedrag van € 45.074,14 begrepen dat betrekking heeft op het in 2009 en 2010 uitgekeerde PGB waarover door [gedaagde] geen verantwoording is afgelegd. Met betrekking tot dit bedrag voert [gedaagde] aan dat hiervan reeds een bedrag van € 28.124,12 aan het Zorgkantoor is terugbetaald. Ten aanzien van het resterende deel (€ 16.950,02) voert [gedaagde] aan dat deze gelden wel degelijk aan [naam] ten goede zijn gekomen. Met dit bedrag zijn immers de lopende verplichtingen voldaan, schulden afgelost en is de stiefvader van [naam] betaald, aldus [gedaagde] .
De rechtbank overweegt als volgt. Daargelaten of het bedrag van € 16.950,02 aan [naam] ten goede is gekomen, komt niet vast te staan dat [gedaagde] aan de verplichtingen heeft voldaan om dit bedrag te gebruiken voor het inkopen van kwalitatief verantwoorde AWBZ-zorg, zoals beschreven staat in de PGB regeling. Evenmin komt vast te staan dat [gedaagde] het bedrag voor andere doeleinden heeft gebruikt en dat het bedrag ten goede van [naam] is gekomen. [gedaagde] heeft immers geen stukken in het geding gebracht waaruit dat blijkt, hetgeen wel op zijn weg had gelegen als voormalig curator van [naam] , zoals hiervoor reeds is overwogen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld waaraan voormeld bedrag is uitgegeven. Zoals hiervoor reeds is overwogen dienen de gevolgen daarvan voor rekening en risico van [gedaagde] te komen. Daar komt bij dat [gedaagde] niet aan de verplichting heeft voldaan om ten aanzien van voormeld bedrag tijdig verantwoording af te leggen aan het Zorgkantoor, zodat ook in het geval dit bedrag zou zijn besteed aan zorg die mogelijk wel zou zijn geaccordeerd door het Zorgkantoor, de terugvordering van dit bedrag voor zijn rekening en risico komt.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] in strijd met zijn wettelijke plicht niet heeft gehandeld zoals een goed curator betaamt, zodat hij aansprakelijk is voor de ten gevolge daarvan door [naam] geleden schade.
4.9.
Vaststaat dat door [gedaagde] op 27 april 2012 een bedrag van € 28.124,12 aan deurwaarder Van den Bos, Jansen & Kersten is betaald. Dit bedrag is in mindering gebracht op het door het Zorgkantoor teruggevorderde bedrag van € 52.205,41. In dat verband wordt, bij gebrek aan wetenschap, door [eiser] gesteld dat [gedaagde] deze betaling heeft verricht met gelden die deel uitmaken van het vermogen van [naam] .
[gedaagde] betwist dit. Hij voert aan dat het bedrag van € 28.124,12 is voldaan met het behoeve van [naam] uitgekeerde, nog niet bestede PGB.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien komt vast te staan dat het bedrag van € 28.124,12 is voldaan uit het in 2009 en 2010 reeds ten behoeve van [naam] uitgekeerde, maar nog niet bestede PGB, maakt voormeld bedrag geen deel uit van de door [naam] geleden schade. [eiser] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat de betaling van 27 april 2012 ten bedrage van € 28.124,12 is voldaan met gelden die deel uitmaken van het vermogen van [naam] , niet zijnde het reeds uitgekeerd maar nog niet geheel bestede PGB. Nu [eiser] zich op het rechtgevolg van deze stelling beroept rust in beginsel op haar de bewijslast hiervan. Ter zitting is echter komen vast te staan [gedaagde] , ondanks herhaalde verzoeken daartoe, geen informatie aan [eiser] heeft verstrekt ten aanzien van deze betaling. Dit had wel op zijn weg gelegen, nu juist hij over deze gegevens beschikt. Ook heeft [gedaagde] na zijn ontslag als curator geen rekening en verantwoording gedaan aan [eiser] , als opvolgend curator. De rechtbank ziet in dit geval daarom aanleiding om [gedaagde] te belasten met het bewijs dat de hiervoor bedoelde betaling van 27 april 2012 is voldaan met gelden uit het PGB dat ten behoeve van [naam] was verstrekt, maar nog niet was besteed.
Zoals blijkt uit de hiervoor onder 2.4. en 2.6. weergegeven feiten zijn de voorschotten PGB door het Zorgkantoor uitgekeerd op rekeningnummer 46.27.38.353 en is dat het rekeningnummer van [naam] . Dit is een aanwijzing voor de juistheid van het verweer van [gedaagde] , dat € 28.124,12 van het nog niet bestede PGB is terugbetaald aan de deurwaarder. Niet gesteld of gebleken is immers dat [naam] buiten het aan hem toegekende PGB over ander substantieel vermogen beschikt(e). Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de heer Bos van [eiser] meegedeeld dat het goed mogelijk is dat voormeld bedrag uit het nog niet bestede PGB is betaald, maar dat hij dit niet kan verifiëren wegens een gebrek aan gegevens. Teneinde kosten voor nadere bewijslevering te besparen, geeft de rechtbank partijen in overweging om op dit punt in overleg met elkaar te treden en te bezien of er niet op grond van de wel aanwezige gegevens kan worden geconcludeerd wat de herkomst is van het vermogen waaruit het bedrag van € 28.124,12 aan de deurwaarder is betaald. De rechtbank zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen.
4.11.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat [eiser] zich op de rolzitting van
16 maart 2015bij akte kan uitlaten over hetgeen in 4.10. is overwogen en dat [gedaagde] op de rolzitting van twee weken daarna bij akte kan reageren;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2016.
Cc: CvB