ECLI:NL:RBGEL:2016:1685

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
05/740305-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op maatschappelijk werkster met voorbedachte rade en tbs met dwangverpleging

Op 8 maart 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man uit Westervoort, die werd beschuldigd van poging tot moord op een maatschappelijk werkster. De verdachte heeft op 10 juni 2015 de werkster in zijn woning toegelaten, waarna hij de deur op slot deed en haar meermalen met een honkbalknuppel op het hoofd en de armen sloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte rade handelde, aangezien hij op 9 juni 2015 al een plan had gemaakt om de werkster te verkrachten en zichzelf van het leven te beroven. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot moord, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade. De rechtbank hield rekening met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, naast tbs met dwangverpleging. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die nog steeds de gevolgen van de aanval ondervindt. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 13.572,48 aan het slachtoffer toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740305-15
Datum uitspraak : 8 maart 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op 13 april 1982 te Amsterdam, wonende te [adres]
thans gedetineerd te Vught PPC te Vught
Raadsman: mr. S. Ketelaar, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22 september 2015, 1 december 2015 en 23 februari 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2015 te Westervoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (werkzaam als consulent maatschappelijk werker [naam 1] ) opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- voornoemde [slachtoffer] de toegang tot zijn woning heeft verleend en/of (vervolgens)
- de toegangsdeur van voornoemde slotvast heeft afgesloten en/of (vervolgens)
- één of meermalen met een honkbalknuppel, althans een slagvoorwerp krachtig en/of gericht op/tegen het hoofd en/of arm(en) en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 10 juni 2015 te Westervoort aan [slachtoffer] (werkzaam als consulent maatschappelijk werker [naam 1] ) opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten hoofdletsel heeft toegebracht door:
- voornoemde [slachtoffer] de toegang tot zijn woning te verlenen en/of (vervolgens)
- de toegangsdeur van voornoemde woning slotvast af te sluiten en/of (vervolgens)
- één of meermalen met een honkbalknuppel, althans een slagvoorwerp krachtig
en/of gericht op/tegen het hoofd en/of de arm(en) en/of het lichaam van die
[slachtoffer] te slaan;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 juni 2015 heeft verdachte in zijn woning in Westervoord [slachtoffer] (werkzaam als consulent maatschappelijk werker [naam 1] ) in zijn woning gelaten. Vervolgens heeft verdachte de deur op slot gedaan en [slachtoffer] meermalen met een metalen honkbalknuppel op het hoofd en de armen geslagen. Daarbij heeft hij klap voor klap gekeken en beoordeeld of zij bewusteloos raakte. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte enkel de intentie had om [slachtoffer] bewusteloos te slaan en haar te verkrachten. Hierdoor kan een poging tot moord niet bewezen worden. Om te spreken van een poging tot moord, moet verdachte het plan hebben gehad om [slachtoffer] te doden. Daarnaast is volgens de verdediging geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op de dood. De kans was niet aanmerkelijk dat [slachtoffer] zou komen te overlijden nu de ernst van het letsel mee bleek te vallen. Deze kans was volgens de deskundige 3,8%. Indien sprake is van een aanmerkelijke kans, heeft verdachte deze kans niet bewust aanvaard nu verdachte [slachtoffer] enkel bewusteloos wilde slaan. Toen [slachtoffer] verdachte zei dat zij niet dood wilde omdat zij kinderen heeft, is verdachte immers opgehouden. De verdediging heeft dan ook verzocht verdachte vrij te spreken ten aanzien van het primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Opzet
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of door het handelen van verdachte de kans aanmerkelijk was dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
De deskundige heeft verklaard dat [slachtoffer] mogelijk zes keer met de knuppel op haar hoofd is geslagen. [3] Hierbij heeft [slachtoffer] het volgende letsel opgelopen: diverse scheurverwondingen met bloeduitstortingen op het hoofd, diverse kneuzingen met bloeduitstortingen op beide armen en polsen, letsel met een mogelijke breuk van een bot in de rechter pols. De verwondingen aan het hoofd zijn tot op het bot door de huid en de spierlaag heen. [4]
De rechtbank maakt uit het voorgaande op dat verdachte met kracht heeft geslagen. Door iemand op een dergelijke wijze met een metalen honkbalknuppel op een kwetsbaar en vitaal lichaamsdeel als het hoofd te slaan, ontstaat er de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer komt te overlijden, wat er ook moge zijn van de achteraf objectiveerbaar vastgestelde kans op overlijden bij het klaarblijkelijk opgelopen letsel.
Hierbij merkt de rechtbank op dat de beoordeling of sprake is van een aanmerkelijke kans op het ontstaan van de dood objectief benaderd dient te worden en niet enkel kan worden vastgesteld op basis van onderzoek naar het letsel. In dit onderzoek is door een deskundige vastgesteld dat met het bij het slachtoffer geconstateerde letsel de kans op overlijden bij jonge mensen 3,8% was. Het handelen van verdachte was zeer gevaarlijk en de gevolgen voor het slachtoffer en de kans op overlijden hadden gemakkelijk anders kunnen uitvallen (of de dood had kunnen intreden) als verdachte het slachtoffer tijdens het slaan bijvoorbeeld net op een andere plek had geraakt. Naar het oordeel van de rechtbank geven deze gegevens achteraf daarmee niet voldoende aan of door het handelen van verdachte al dan niet een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood ontstond, omdat daarbij niet alleen de algemene ervaringsregels in de beschouwing betrokken moeten worden maar ook de aard van de gedragingen en handelingen van de verdachte. In dit geval was die aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer er naar die algemene ervaringsregels wel. De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard.
Verdachte heeft het slachtoffer meermalen met de knuppel tegen het hoofd geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het hoofd de vitale en kwetsbare hersenen bevinden en dat een enkele klap met een voorwerp als een honkbalknuppel op het hoofd een dodelijk afloop kan hebben. Door ondanks deze wetenschap op een dergelijke wijze en meermalen tegen het hoofd te slaan, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het verweer dat verdachte is gestopt met slaan op het moment dat [slachtoffer] zei dat ze niet dood wilde, doet niet aan dit oordeel af, nu verdachte daarvoor al de aanmerkelijk kans had aanvaard door aangeefster – ondanks de wetenschap van de kwetsbaarheid van het hoofd – reeds zesmaal te slaan met de knuppel.
Voorbedachte raad
De vraag die de rechtbank tot slot dient te beantwoorden is of verdachte het feit met voorbedachte raad heeft gepleegd.
Om te spreken van voorbedachte raad moet vast komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Hierbij merkt de rechtbank op dat voorbedachte raad samen kan gaan met voorwaardelijk opzet, nu voorbedachte raad ziet op een vooropgezet plan ten aanzien van het handelen en het opzet ziet op de dood.
Verdachte heeft verklaard dat hij een doodswens had en dat hij op 9 juni 2015 de documenten voor zijn afscheid al had klaargelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij toen wist dat [slachtoffer] en [naam 2] op 10 juni 2015 om 11.00 uur bij hem langs zouden komen. Verdachte had op dat moment al het plan om [slachtoffer] bewusteloos te slaan, haar vervolgens te verkrachten (omdat hij haar seksueel aantrekkelijk vond) en zichzelf daarna van het leven te beroven. Verdachte heeft op 10 juni 2015 voorafgaand aan de afspraak tegen [naam 2] gezegd dat hij zich niet lekker voelde en dat de afspraak niet door kon gaan. [5]
De rechtbank stelt op basis van deze verklaring van verdachte vast dat hij op 9 juni 2015 al het plan had om [slachtoffer] op 10 juni 2015 bewusteloos te slaan, te verkrachten en zelfmoord te plegen. Op 10 juni 2015 heeft verdachte welbewust alleen de afspraak met [naam 2] afgezegd, waardoor [slachtoffer] alleen naar zijn woning kwam. Verdachte had dus een vooropgezet plan en heeft vervolgens ook gehandeld volgens dit plan. In de periode tussen het nemen van het besluit op 9 juni 2015 en zijn handelen op 10 juni 2015 heeft verdachte de gelegenheid gehad om zich te beraden op het te nemen besluit en de betekenis en de gevolgen ervan en zich daarvan rekenschap te geven. Ook tijdens zijn handelen heeft hij klap voor klap gekeken of zijn plan werkte.
Verdachte heeft aldus niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank acht dan ook bewezen dat sprake is van voorbedachte raad.
Conclusie
De rechtbank heeft op basis van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks10 juni 2015 te Westervoort ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] (werkzaam als consulent maatschappelijk werker [naam 1] ) opzettelijk en
(al dan niet)met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- voornoemde [slachtoffer] de toegang tot zijn woning heeft verleend en
/of (vervolgens
)
- de toegangsdeur
van voornoemde slotvastheeft afgesloten en
/of (vervolgens
)
- één of meermalen met een honkbalknuppel,
althans een slagvoorwerpkrachtig en
/ofgericht op/tegen het hoofd en
/of arm
(en
) en/of het lichaamvan die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primaire:
poging tot moord

5.De strafbaarheid van het feit

Vrijwillige terugtred
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van vrijwillige terugtred. Verdachte is na de opmerking van [slachtoffer] uit eigen wil gestopt waardoor dit stoppen van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk was.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vrijwillige terugtred nu verdachte [slachtoffer] op dat moment al 20 keer had geslagen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op vrijwillige terugtred het volgende.
Volgens artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht is geen sprake van een poging als het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk. Dan is sprake van vrijwillige terugtred. Als de dader alles heeft gedaan wat in zijn vermogen ligt zonder dat het gewenste resultaat is bereikt, is sprake van een voltooide poging. In geval van een voltooide poging is vrijwillige terugtred niet in zijn algemeenheid uitgesloten. Voor een kans van slagen is dan een zodanig optreden van verdachte vereist dat deze naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Verdachte had [slachtoffer] reeds zesmaal met een knuppel op het hoofd geslagen voordat hij was gestopt. [slachtoffer] had daarvoor al kunnen komen te overlijden waardoor naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een voltooide poging. Verdachte is daarna enkel gestopt met slaan, is door gegaan met het volgend onderdeel van zijn plan, te weten (de poging) zichzelf van het leven beroven, en heeft op geen enkele wijze getracht het intreden van de dood te beletten door bijvoorbeeld [slachtoffer] hulp te bieden of een ambulance te bellen. Een beroep op vrijwillige terugtred is dan ook niet mogelijk.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de primair tenlastegelegde poging tot moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte de eventueel op te leggen gevangenisstraf zoveel mogelijk gelijk te stellen met de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de behandeling zo spoedig mogelijk te doen aanvangen. De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het oordeel van de deskundigen dat sprake is van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorm van de terbeschikkingstelling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 11 januari 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 24 november 2015;
- een multidisciplinair rapport van drs. [naam 3] , psycholoog, gedateerd
27 november 2015 en van dr. [naam 4] , psychiater, gedateerd 20 november 2015.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Bij de beoordeling van een zaak als deze staat beveiliging van de samenleving en potentiële toekomstige slachtoffers voorop.
Verdachte wilde een einde aan zijn leven maken en wilde daarvoor nog doen wat hij wilde doen, namelijk mw. [slachtoffer] verkrachten. Verdachte vond het slachtoffer aantrekkelijk en heeft – toen hij wist dat het slachtoffer langs zou komen – geprobeerd zijn plan uit te voeren. Verdachte heeft gezorgd dat het slachtoffer alleen bij hem thuis zou zijn en haar vervolgens meerdere keren met een honkbalknuppel tegen het hoofd geslagen. Dat het slachtoffer hierbij niet om het leven is gekomen, is niet te danken aan het handelen van verdachte. Deze poging tot moord is een zeer ernstig feit en heeft een diepe impact op het leven van het slachtoffer en haar familie, zo is gebleken uit de op zitting voorgelezen slachtofferverklaring waarin het slachtoffer naar voren heeft gebracht dat zij de gevolgen nog steeds ondervindt. “Dagelijks heb ik een gevoel van onveiligheid in mijn eigen huis, moeten deuren op slot en ben ik niet graag alleen. Rationeel weet ik dat de dader vast zit, maar gevoelsmatig ben ik continu zeer alert en gewoon bang; ook voor de toekomst. Wat als hij ooit vrijkomt?”. Het vertrouwen in andere (onbekende) mensen is volgens het slachtoffer veranderd en zij weet niet of zij ooit hetzelfde werk weer kan doen.
Het pogen een ander te vermoorden is een zo ernstig strafbaar feit dat dit in beginsel de oplegging van een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigt.
In het deskundigen rapport van [naam 4] en [naam 3] is het volgende opgenomen.
Verdachte kampte al lange tijd met een depressieve stoornis en had sinds jongs af aan al een doodswens. De dag waarop het slachtoffer langs zou komen, had verdachte als specifieke datum voor zijn suïcideplan. Verdachte vond het slachtoffer aantrekkelijk en er zou sprake van uitlokking zijn van haar naar verdachte toe. Verdachte had geen verliefdheidsgevoelens richting het slachtoffer maar een seksuele aantrekkingskracht. Verdachte heeft aangegeven dat hij deze drift heeft en dat hij deze drift ook zal blijven houden. Volgens verdachte kan deze drang alleen weg worden genomen als hij geen aantrekkelijke vrouwen meer te zien krijgt.
Bij verdachte is volgens de psychiater en psycholoog sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogen in de vorm van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (stoornis van Asperger) en een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met paranoïde en schizotypische trekken. Daarnaast is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogen in de vorm van een chronische depressieve stoornis. De persoonlijkheidsstoornis van verdachte kenmerkt zich door een diepgaand patroon van achterdocht naar de mensen om hem heen en de maatschappij. Verdachte heeft gedachten en gevoelens als ‘gebrek aan erkenning’, ‘wraak’, ‘agressie’, ‘onrecht dat betrokkene door zijn ouders en de maatschappij is aangedaan’. Verdachte is onvoldoende in staat zich in te leven in de gevolgen van zijn handelen op anderen. Daarnaast ziet verdachte zijn handelen als een vorm van genoegdoening voor alles wat hem (in zijn zwart-wit denkpatroon) is aangedaan door zijn ouders en de maatschappij. Verdachte ziet het dan ook als een gerechtvaardigde daad. Het handelen van verdachte is volgens de deskundigen in grote mate bepaald door zijn stoornissen waardoor de deskundigen adviseren verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het recidiverisico wordt als hoog-gemiddeld ingeschat door de deskundigen. Er is sprake van een matig-hoog risico op geweld en ernstig lichamelijk letsel wanneer er geen behandeling plaatsvindt. Het risico op acuut dreigend geweld is als gevolg van de onvoorspelbaarheid van het gedrag van verdachte moeilijk in te schatten. Recidive van nog verdergaand escalerend geweld is niet uit te sluiten aangezien verdachte niet in staat is de impact van zijn handelen voldoende in te schatten, de wraakgevoelens van verdachte hevig zijn en een begrenzing door moraliteit ontbreekt. Een langdurige behandeling in een voldoende veilige omgeving is van belang om dit recidive risico te verlagen. Deze behandeling dient volgens de deskundigen in eerste instantie klinisch plaats te vinden binnen het kader van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De rechtbank is het eens met de bevindingen en conclusies van de deskundigen omtrent de geconstateerde stoornissen en dat behandeling van de problematiek dient plaats te vinden. Gelet op de bij verdachte geconstateerde stoornissen ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of een maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) betreft waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is en voorts ook een misdrijf betreft dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander als bedoeld in artikel 38e Sr. De rechtbank is voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging voor ongelimiteerde duur eist.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar is en onvoldoende bescherming biedt aan de maatschappij omdat in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde is gebleken dat er een grote discrepantie bestaat tussen wat de omgeving waarneemt omtrent de gesteldheid van verdachte en wat er in verdachte zelf omgaat. Het geweld van verdachte is gericht op (vrouwelijke) hulpverleners en verdachte is onvoorspelbaar en oninvoelbaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Nu het bovendien gaat om een misdrijf dat een krenking is van de lichamelijke integriteit van een of meer personen zal de duur van de maatregel niet beperkt zijn.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank ter afdoening van de onderhavige zaak, naast de terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege, een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren passend en geboden. Nu verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het gepleegde delict en hem ook de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, zal de rechtbank een lagere gevangenisstraf opleggen dan doorgaans voor een poging tot moord wordt opgelegd en dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank laat het belang van een spoedig begin van de behandeling wat zwaarder wegen dan de officier van justitie. Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van voorlopige hechtenis zoals bepleit door de verdediging doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het feit.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 16.777,98.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot betaling van het bedrag van € 16.777,98 toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de schade van de partner van de benadeelde partij geen rechtstreeks geleden schade als gevolg van het strafbare feit betreft. De verdediging heeft dan ook verzocht dat deel van de vordering af te wijzen. Ten aanzien van het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en wat verder ter
terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering zal per schadepost worden besproken.
Medische schade en overige kosten
Dit deel van de vordering betreffen de schadeposten: medische kosten, zonnebril, reiskosten, ziekenhuisdaggeldvergoeding, trouwring, huwelijksvoltrekking, kleding en de kosten van de huishoudelijk hulp. De kostenposten zijn door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu deze schadeposten naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn onderbouwd en zij haar redelijk voorkomen, is zij van oordeel dat deze schadeposten geen onevenredige belasting vormen voor het strafproces en deze kunnen worden toegewezen.
Schade partner van benadeelde partij
De benadeelde partij heeft op grond van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek een schadevergoeding voor de geleden schade van de partner van de benadeelde partij ingediend. Voor een beroep op artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek is vereist dat sprake is van lichamelijk of geestelijk letsel bij een ander. Hoe zeer de rechtbank begrijpt dat het feit tevens een impact heeft op de partner van de benadeelde partij, moet voor een schadevergoeding sprake zijn van geestelijk letsel. Dit letsel is niet door middel van stukken onderbouwd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Voorts is aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Door de poging tot moord – waarbij benadeelde partij meermalen met een honkbalknuppel tegen het hoofd is geslagen terwijl verdachte de deur had afgesloten en waarbij achteraf bekend is geworden dat verdachte benadeelde partij heeft willen verkrachten – is zij ‘anderszins’ in haar persoon aangetast, doordat een vergaande inbreuk is gemaakt op haar persoonlijke integriteit. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De vordering ter hoogte van € 10.000,- is voor toewijzing vatbaar, nu het gevorderde bedrag billijk is gelet op de aard van het misdrijf en de gevolgen ervan voor de benadeelde partij.
De rechtbank zal de civiele vordering tot een bedrag van € 13.572,48 toewijzen, waarbij de omvang van de schade op basis van de overlegde stukken op dat bedrag is begroot.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De gevorderde en toegewezen rente is daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 10 juni 2015.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat veroordeelde
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer] , te betalen
  • € 13.572,48 (dertienduizend vijfhonderdtweeënzeventig euro en achtenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen € 13.572,48 (dertienduizend vijfhonderdtweeënzeventig euro en achtenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 102 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. R.G.J. Welbergen en
mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 maart 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015279520, gesloten op 21 oktober 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 64-66.
3.Letselrapportage ten behoeve van politie en justitie d.d. 24 juni 2015, p. 7.
4.Letselrapportage ten behoeve van politie en justitie d.d. 24 juni 2015, p. 4-6.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 februari 2016.