ECLI:NL:RBGEL:2016:1665

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
05/720171-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf wegens poging tot doodslag

Op 21 maart 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 26 juli 2015 in Doetinchem een mes in de hals van het slachtoffer heeft gestoken. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag. Tijdens de zitting op 7 maart 2016 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte en getuigen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard, hoewel hij ontkende opzet te hebben gehad op de dood. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het primair tenlastegelegde, namelijk poging tot doodslag. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar op, met bijzondere voorwaarden, en een werkstraf van 240 uren. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 1550,-- toegewezen gekregen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, ondanks het beroep op psychische overmacht, en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/720171-15
Datum uitspraak : 21 maart 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te van [adres] .
Raadsman: M.P.T. Peters, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 26 juli 2015 te Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een mes in de hals, in elk geval in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 juli 2015 te Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een mes in de hals, in elk geval in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 26 juli 2015 in Doetinchem een mes in de hals van [slachtoffer] gestoken. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in dit kader geen opmerkingen gemaakt.
Verdachte heeft aangegeven dat het niet zijn intentie was om [slachtoffer] van het leven te beroven.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie had om [slachtoffer] te doden. Hij ontkent aldus opzet te hebben gehad op de dood van [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank kan evenmin op grond van de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen worden bewezen dat bij verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van vol opzet op de dood van [slachtoffer] . Om tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde te komen, is echter voldoende dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood van [slachtoffer] – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de hals, met daarin vitale lichaamsdelen zoals halsslagaders, een zeer kwetsbaar gebied van het menselijk lichaam is. Als een halsslagader door een scherp voorwerp – in dit geval een mes – wordt geraakt, kan een hevige bloeding ontstaan die een directe oorzaak kan zijn voor het intreden van de dood. De wond die door toedoen van het handelen van verdachte in de hals van [slachtoffer] is ontstaan, bevond zich pal naast een grote oppervlakkige ader. [3] Deze ader is volgens de letselbeschrijving van forensisch arts [naam 1] immers nèt niet geraakt. [4] [slachtoffer] is niet overleden door verdachtes handelen. De rechtbank is gelet op het voorgaande evenwel van oordeel dat door verdachtes handelen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] .
Verdachte heeft de hals van [slachtoffer] vastgepakt, zijn mes gepakt en opengeklapt en het mes in de hals van [slachtoffer] gestoken. [5]
De voormelde gang van zaken laat naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen andere gevolgtrekking toe dan dat verdachte, handelend als hiervoor omschreven, welbewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Primair
hij op
of omstreeks26 juli 2015 te Doetinchem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, een mes in de hals
, in elk geval in het lichaam,van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, primair:
Poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Overweging ten aanzien van het gedane beroep op psychische overmacht
De raadsman heeft een beroep gedaan op psychische overmacht. Hij heeft daartoe bepleit dat bij verdachte sprake was van een van buiten komende drang, waartegen hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden. Sprake was van een drang om degene die de vluchtweg van verdachte blokkeerde ( [slachtoffer] ) met een messteek in de hals aan de kant te krijgen. Deze drang was van buiten komend, nu deze werd veroorzaakt door [slachtoffer] , die de uitweg van verdachte versperde door voor de voordeur te gaan staan. Achter verdachte stond [naam 2] , een zware jongen die lid is van [naam 3] , aldus verdachte. Volgens de raadsman zou een ‘normale’ burger weerstand moeten bieden aan een dergelijke drang. Gelet op de gediagnosticeerde psychiatrische problematiek van verdachte, dienen voor hem evenwel andere normen te gelden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Een beroep op psychische overmacht kan alleen dan slagen wanneer er sprake is geweest van een zodanige van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. Naar het oordeel is een dergelijke van buiten komende drang niet aannemelijk geworden. Immers, kan op basis van het dossier het volgende worden vastgesteld.
[slachtoffer] versperde verdachte de weg bij de voordeur, toen verdachte de woning van [slachtoffer] wilde verlaten. [naam 2] was op dat moment aanwezig in de woning van [slachtoffer] . Hij heeft verklaard dat hij heeft ingegrepen toen hij zag dat verdachte een mes in zijn handen had en met dat mes in de richting van de hals van [slachtoffer] ging. Deze verklaring vindt steun in de verklaring van getuige [getuige] . Zij heeft verklaard dat [naam 2] op ongeveer 2,5 meter van verdachte af stond toen verdachte het mes in de hals van [slachtoffer] stak. Pas op dat moment heeft [naam 2] ingegrepen. Anders dan verdachte stelt, volgt uit het dossier aldus niet dat [naam 2] op verdachte is afgelopen vóórdat hij [slachtoffer] met het mes had gestoken. Dat sprake was van de door verdachte gestelde insluitingssituatie, is gelet op het voorgaande dan ook niet aannemelijk geworden.
De rechtbank merkt voorts op dat psychische overmacht een toestand is die door externe omstandigheden moet worden veroorzaakt. Het komt bij psychische overmacht aan op hetgeen van een ‘normale’, toerekeningsvatbare, burger verwacht mag worden. Een weging van de invloed van verdachtes psychiatrische problematiek, zoals door de raadsman betoogd, kan in dit kader dan ook niet van doorslaggevend belang zijn.
De rechtbank is aldus van oordeel dat geen sprake van een zodanige van buiten komende drang, dat verdachte daartegen geen weerstand kon of behoefde te bieden. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis geëist, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van het feit en het feit dat het slachtoffer beperkt is. Hij is doofstom en ziet slecht. Ook heeft de officier van justitie rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die in het reclasseringsrapport en het psychologisch rapport naar voren komen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht de eis van de officier van justitie buitenproportioneel en heeft in subsidiaire zin een voorwaardelijke werkstraf bepleit. Hij heeft de rechtbank in dat kader verzocht om rekening te houden met onder meer de psychische problematiek van verdachte, de omstandigheid dat dit het eerste fysieke geweldsincident is waarbij verdachte betrokken is en het feit dat verdachte op dit moment goed is ingebed in de ambulante woonzorg en de GGZ. Dit betreft zorg op vrijwillige basis. Het zorgtraject loopt goed en daarom is een stok achter de deur in de vorm van reclasseringstoezicht niet nodig.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 28 januari 2016;
- een reclasseringsadvies van Tactus Verslavingszorg, gedateerd 28 oktober 2015; en
- een Pro Justitia rapport van psycholoog [naam 4] gedateerd 19 januari 2016.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Enkel omdat hem de weg versperd werd, heeft hij [slachtoffer] met een mes in zijn hals gestoken. Dit is een zeer ernstig vergrijp en de rechtbank neemt hem dit kwalijk. Nog steeds ondervindt [slachtoffer] de gevolgen van het voorval. [slachtoffer] heeft in zijn hals een blijvend litteken overgehouden, is minder verstaanbaar geworden en heeft te kampen met de psychische gevolgen van het incident.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met de ernst van het feit. Verdachte heeft nog maar net een ader in de hals van [slachtoffer] gemist. Als verdachte iets zou zijn uitgeweken, waren de gevolgen vele malen erger geweest. Het handelen van verdachte had dan de dood van [slachtoffer] tot gevolg kunnen hebben.
De ernst van het feit rechtvaardigt in beginsel dan ook een forse vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank houdt evenwel in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij niet de intentie had om [slachtoffer] te doden en het feit dat verdachte ter terechtzitting oprecht spijt heeft betuigd. Daarnaast zal rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het psychologisch rapport beschrijft dat verdachte is gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. Voorafgaand aan het tenlastegelegde is hij zonder overleg met de psychiater gestopt met het antipsychoticum Seroquel, waardoor hij sneller uit evenwicht raakte en sneller werd overspoeld door emoties. Beschreven is dat verdachte vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis is overgegaan tot impulsief, ondoordacht gedrag, waarbij sprake was van een tekort aan invoelend vermogen voor de ander. Uitgaande van de vijfpuntsschaal wordt geconcludeerd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank hiermee rekening houden.
Ook houdt de rechtbank rekening met de door de reclassering beschreven proactieve houding van verdachte jegens hulpverlening. Verdachte houdt zich aan de voorwaarden. Daarnaast is sprake van behandelcontact bij GGnet, vanuit waar zal worden gestart met emotieregulatietherapie, krijgt verdachte ambulante woonzorg en gebruikt hij inmiddels ook weer medicijnen, waaronder het middel Seroquel, wat maakt dat hij – ook naar eigen zeggen – rustiger en stabieler is. De reclassering adviseert de rechtbank om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met aan het voorwaardelijke strafdeel als bijzondere voorwaarden gekoppeld een meldplicht en een ambulante behandelverplichting, gericht op behandeling van zijn psychische problematiek en delict gedrag, ook als dat een kortdurende klinische opname inhoudt.
De rechtbank ziet in dat verdachte gebaat is bij behandeling. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf opleggen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de ernst van het delict naast een forse voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf, ook een forse onvoorwaardelijke werkstraf rechtvaardigt. De rechtbank sluit daarom aan bij de door de officier van justitie geformuleerde eis.
Anders dan door de raadsman is bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het reclasseringscontact een verplichtend karakter moet hebben, zoals ook is geadviseerd door de rapporterend psycholoog. Verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij eigenwijs kan zijn wat hulpverlening betreft. In een vrijwillige setting is hij soms geneigd eerst zijn eigen weg te bewandelen, voordat hij luistert naar wat hulpverlenende instanties hem adviseren. Om die reden zal de rechtbank aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden koppelen, zodat deze door de reclassering zijn geadviseerd.
Ten aanzien van het beslag
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: één mes (ingeklapt zakmes voorzien van bruin handvat) moet worden onttrokken aan het verkeer.
Daarnaast heeft de officier van justitie geëist dat de in beslag genomen, maar nog niet teruggegeven goederen, te weten: één broek, kleur wit, merk Coolcat ¾ en één trui, kleur groen, merk Paisley, zullen worden teruggegeven aan verdachte.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het beslag.
De beoordeling door de rechtbank
Het na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan, te weten: één mes (ingeklapt zakmes voorzien van bruin handvat), dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast aan verdachte van één broek, kleur wit, merk Coolcat ¾ en één trui, kleur groen, merk Paisley.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1550,--, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte bereid is om schade te vergoeden aan [slachtoffer] , maar heeft gesteld dat dit niet via het strafrecht hoeft te worden bewerkstelligd. [slachtoffer] kan zijn vordering via de civiele weg vorderen. Verdachte staat onder bewind, hetgeen betekent dat de kans groot is dat hij vervangende hechtenis moet uitzitten als de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De gestelde schade komt de rechtbank niet onredelijk voor. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 26 juli 2015.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
Gelet op de omstandigheid dat verdachte onder bewind staat en daarom over relatief weinig financiële middelen beschikt, bepaalt de rechtbank
dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel 1 (één) dag vervangende hechteniszal worden vastgesteld.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarde(n) dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen 3 werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij [naam 5] of haar vervanger van Tactus Reclassering op telefoonnummer [telefoonnummer]. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en dient hij zich te houden aan de aanwijzingen en afspraken door of namens de reclassering gegeven;
- wordt verplicht om zich te laten behandelen voor zijn psychische problematiek en delict gedrag bij GGnet (Forensische) psychiatrie, of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ook als dit inhoudt een kortdurende klinische opname van maximaal zeven weken, ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek binnen het ambulante behandeltraject. Dit voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de Tactus Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
De rechtbank veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tevens tot:
 een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
De rechtbank:
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
één mes (ingeklapt zakmes voorzien van bruin handvat);
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten:
één broek, kleur wit, merk Coolcat ¾en
één trui, kleur groen, merk Paisley.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
De rechtbank:
 veroordeelt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 1550,-- (vijftienhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de
benadeelde partij [slachtoffer], een bedrag
te betalen van € 1550,-- (vijftienhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom
1 daghechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S.M. Bak (voorzitter), mr. J. Barrau en mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kolkman, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam 6] van de politie eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, districtsrecherche Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015365586-25, gesloten op 4 augustus 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 7 maart 2016 en het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] , p. 51 en het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 45.
3.De letselbeschrijving door forensisch arts [naam 1] van GGD Noord- en Oost-Gelderland d.d. 27 juli 2015, p. 48.
4.De letselbeschrijving door forensisch arts [naam 1] van GGD Noord- en Oost-Gelderland d.d. 27 juli 2015, p. 48.
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 7 maart 2016 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 56, vierde, vijfde, zevende en negende alinea, eerste vier regels van die alinea.