ECLI:NL:RBGEL:2016:1660

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
05/780080-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bij mishandeling op grond van noodweer in Ede

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 22 maart 2016, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling en openlijk geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 augustus 2015 in Ede, waarbij de verdachte en haar medeverdachte betrokken waren bij een gewelddadig voorval met meerdere slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte openlijk geweld had gepleegd in vereniging met haar medeverdachte. De verdachte had verklaard dat zij met een knuppel naar beneden was gelopen en dat zij was aangevallen door twee vrouwen, wat leidde tot een gevecht. De rechtbank concludeerde dat de medeverdachte niet met opzet had samengewerkt met de verdachte om geweld te plegen, maar haar alleen te hulp was geschoten. Hierdoor ontbrak het bewijs voor openlijk geweld.

Daarnaast werd de verdachte vrijgesproken van de mishandeling van [slachtoffer 2] omdat er onvoldoende bewijs was om haar verklaring te ondersteunen. De rechtbank erkende echter dat de verdachte zich had verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van geweld door de verdachte binnen de grenzen van noodzakelijke verdediging viel, waardoor haar handelen niet onrechtmatig was. De verdachte werd wel veroordeeld voor het opzettelijk vernielen van een auto, waarvoor zij een werkstraf van 80 uur kreeg opgelegd. De benadeelde partijen die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken van de geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/780080-15
Datum uitspraak : 22 maart 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1982 te Ede, wonende te [adres 1] , [woonplaats]
Raadsman: mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Ede
met een ander, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten op of
aan de [adres 2] , in elk geval op of aan een openbare weg,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, te weten tegen
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het:
- met een knuppelvormig hard voorwerp slaan op en/of tegen het hoofd en/of
(elders) op het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp steken en/of snijden
in de schouder/rug van die [slachtoffer 2] en/of met een ijzeren staaf/pijp, althans met een hard voorwerp slaan op het lichaam van die [slachtoffer 2] ;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Ede [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een ijzeren staaf/pijp, althans met een
hard voorwerp te slaan op het lichaam van die [slachtoffer 2] , waardoor voornoemde
[slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden
2.
zij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Ede
met een ander, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten op of aan de [adres 2] , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, te weten tegen
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , welk geweld bestond uit het:
- ( meermalen) met een ijzeren staaf/pijp en/of een kandelaar, althans (telkens
met) een hard voorwerp, slaan op het hoofd en/of arm en/of andere delen van
het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- het slaan met de blote handen en/of het dreigen met een mes richting die
[slachtoffer 3] en/of het prikken met een mes in de buik van die [slachtoffer 3] terwijl dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel tot gevolg had,
te weten letsel aan het hoofd van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
zij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Ede [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 4]
- ( meermalen) met een ijzeren staaf/pijp en/of een kandelaar, althans (telkens
met) een hard voorwerp, te slaan op het hoofd en/of arm en/of andere delen van
het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , waardoor die [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 4] pijn en/of letsel heeft/hebben bekomen;
3.
zij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Ede opzettelijk en wederrechtelijk
een auto van het merk Hyundai met kenteken [kenteken] , in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1: vrijspraak
Openlijk geweld
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van openlijk geweld gepleegd door verdachte en haar man, medeverdachte [medeverdachte] , hetgeen primair ten laste is gelegd. Om te spreken van openlijk geweld moet onder andere sprake zijn van het ‘in vereniging’ plegen van dit geweld. Dit betekent dat verdachte en medeverdachte willen en wetens (dus met opzet) samenwerken tot het verrichten van het strafbare feit. Verdachte is naar haar zeggen naar beneden gelopen met een knuppel/pepermolen in haar hand. Daar is zij geslagen en getrapt en op de grond gevallen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij naar beneden is gelopen nadat hij dit zag en dat hij zijn vrouw te hulp wilde schieten. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van het in vereniging plegen van geweld nu medeverdachte zich bij het geweld heeft gevoegd met de intentie zijn vrouw te helpen en niet met de intentie samen geweld te gebruiken tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Nu dit deel van het tenlastegelegde niet bewezen kan worden, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1, primair tenlastegelegde.
Mishandeling
Verdachte heeft verklaard [slachtoffer 2] minimaal twee keer met een ijzeren pijp te hebben geslagen. Het bewijs dat verdachte het feit heeft begaan, mag gelet op artikel 341, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering niet enkel worden aangenomen op de verklaring van verdachte zelf. Nu [slachtoffer 2] hier zelf niets over heeft verklaard en zich in het dossier ook geen andere bewijsmiddelen bevinden die de verklaring van verdachte ondersteunen, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onder 1, subsidiair, tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2
Openlijk geweld
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van openlijk geweld gepleegd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , hetgeen primair ten laste is gelegd. Om te spreken van openlijk geweld moet onder andere sprake zijn van het ‘in vereniging’ plegen van dit geweld. Dit betekent dat verdachte samen met haar medeverdachte geweld moet hebben gebruikt. Verdachte heeft bekend [slachtoffer 3] met een ijzeren pijp te hebben geslagen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft ontkend geweld te hebben gebruikt tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] . Getuige [getuige] heeft verklaard dat twee vrouwen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ) over de galerij rende richting de vrouw met de knuppel (de rechtbank begrijpt: verdachte). Zij gingen volgens de getuige in gevecht en de oudere man probeerde tussen beiden te komen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat medeverdachte [medeverdachte] geweld heeft gebruikt en derhalve is geen sprake van het in vereniging plegen van openlijk geweld. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2, primair tenlastegelegde.
Mishandeling
Verdachte heeft bekent [slachtoffer 3] te hebben geslagen met een ijzeren pijp. De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Onder mishandeling moet worden verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat. Het is dan ook de vraag of bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 3] heeft geslagen zonder dat hiervoor een rechtvaardiging (zijnde noodweer) bestond.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op noodweer het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet sprake zijn van een geboden en noodzakelijke verdediging.
Voorafgaand aan het dit incident heeft zich een ander incident afgespeeld waarbij tussen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en verdachte geweld heeft plaatsgevonden. Hierbij was de lip van verdachte kapot geslagen en waren drie tanden afgebroken. Korte tijd daarna – toen verdachte weer in haar woning was – kwamen [slachtoffer 3] (de zus van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 4] (de echtgenote van [slachtoffer 1] ) langs. Verdachte is naar buiten naar de galerij gegaan. Volgens getuige [getuige] renden twee vrouwen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ) over de galerij richting de vrouw met de knuppel (de rechtbank begrijpt: verdachte) en gingen zij in gevecht. Verdachte heeft verklaard dat zij werd aangevallen door [slachtoffer 3] en dat zij [slachtoffer 3] toen met een staaf heeft geslagen tot zij losliet.
De rechtbank acht op basis van het voorstaande aannemelijk dat sprake is van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte – die kort daarvoor ook al was geslagen en geschopt door de broers van [slachtoffer 3] – stond op de galerij en heeft zich tegen het geweld van beide dames verdedigd door [slachtoffer 3] met een ijzeren pijp te slaan tot zij haar losliet. Daarmee is naar oordeel van de rechtbank het door verdachte gebruikte geweld binnen de grenzen van een noodzakelijke verdediging gebleven waardoor het gedrag van verdachte niet onrechtmatig was.
Nu verdachte een beroep op de rechtvaardigingsgrond ‘noodweer’ toekomt, zal zij worden vrijgesproken van de onder 2, subsidiair tenlastegelegde mishandeling.
Ten aanzien van feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van getuige [getuige] p. 142;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 maart 2016.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
3.
zij op
of omstreeks27 augustus 2015 te Ede opzettelijk en wederrechtelijk
een auto van het merk Hyundai met kenteken [kenteken] ,
in elk geval enig goed,
geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde] ,
in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, heeft vernield
en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, subsidiair en onder 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en voorts tot het verrichten van 80 uren werkstraf subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gelet op het letsel dat verdachte zelf heeft opgelopen, verzocht enkel een voorwaardelijke straf op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 januari 2016.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft na een ruzie met twee mannen met een knuppel de auto van een van deze mannen vernield. Verdachte heeft geen enkel respect getoond voor het eigendom van anderen. Verdachte heeft enkel gehandeld vanuit haar eigen woede en heeft daardoor flinke schade veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat een werkstraf van 80 uur passend en geboden is, met aftrek van de die tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank acht minder bewezen dan de officier van justitie, waardoor de rechtbank tot een lagere straf komt dan geëist. Enkel een voorwaardelijke straf, zoals verzocht door de verdediging, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [benadeelde] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding.
[slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 700,- waarvan € 600,- immateriële schade.
[slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 878 waarvan € 800,- immateriële schade.
[slachtoffer 4] vordert een bedrag van € 680,- waarvan € 600,- immateriële schade.
[slachtoffer 3] vordert een bedrag van € 675,- waarvan € 600,- immateriële schade.
[benadeelde] vordert een bedrag van € 1.362, 56 aan materiële schade.
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering, nu verdachte is vrijgesproken van de onder 1, primair en subsidiair en 2, primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. De benadeelde partijen kunnen derhalve hun vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[benadeelde]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 1.362,56 wordt toegewezen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaring, nu de factuur handgeschreven is en niet gekoppeld kan worden aan de schade aan de auto. Daarnaast is niet duidelijk of de factuur is voldaan.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en wat verder ter
terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Nu deze schadepost naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd en zij haar redelijk voorkomt, is zij van oordeel dat deze schadepost geen onevenredige belasting vormt voor het strafproces en deze kan worden toegewezen.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De gevorderde en toegewezen rente is daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 27 augustus 2015.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 24c, 27, 36f en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1, primair en subsidiair en 2, primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 80 (tachtig) uren.
Bepaaltdat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens haar vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat zij ongeoorloofd afwezig is.
Beveeltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Steltdeze vervangende hechtenis vast op
40 (veertig) dagen.
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten
4 (vier) uren, zijnde 2 (twee) dagen hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] .
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [benadeelde] , te betalen € 1.362,56 (duizenddriehonderdtweeënzestig euro en zesenvijftig cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] , te betalen € 1.362,56 (duizenddriehonderdtweeënzestig euro en zesenvijftig cent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus tot aan de dag der algehele voldoening bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 23 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Linschoten (voorzitter), mr. D.R. Sonneveldt en mr. M.A. Bijl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015420808 in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.