ECLI:NL:RBGEL:2016:1657

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
05/720195-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met verwerping van noodweer(exces)

Op 22 maart 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats in Arnhem, met parketnummer 05/720195-15. De verdachte, geboren in 1982 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. R. Lonterman. De rechtbank behandelde de zaak na terechtzittingen op 8 december 2015 en 8 maart 2016. De tenlastelegging omvatte meerdere geweldsdelicten, waaronder het slaan en steken van verschillende slachtoffers met een mes en andere voorwerpen. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte openlijk geweld had gepleegd in vereniging met zijn medeverdachte, zijn vrouw. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde openlijk geweld, maar achtte de poging tot zware mishandeling bewezen. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer, omdat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 103 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden er beslissingen genomen over de inbeslaggenomen goederen en de vorderingen van benadeelde partijen, waarbij de vordering van slachtoffer 2 gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720195-15
Datum uitspraak : 22 maart 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats], wonende te [adres 1], [woonplaats]
thans gedetineerd te P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem
Raadsman: mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen 8 december 2015 en 08 maart 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Ede
met een ander, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, te weten op of
aan de [adres 2], in elk geval op of aan een openbare weg,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, te weten tegen
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het:
- met een knuppelvormig hard voorwerp slaan op en/of tegen het hoofd en/of
(elders) op het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp steken en/of snijden
in de schouder/rug van die [slachtoffer 2] en/of met een ijzeren staaf/pijp, althans met een hard voorwerp slaan op het lichaam van die [slachtoffer 2];
subsidiair
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de schouder/rug van die [slachtoffer 2] heeft gestoken/gesneden en/of met een knuppelvormig hard voorwerp die [slachtoffer 1] op het hoofd heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 27 augustus te Ede opzettelijk
een persoon (te weten [slachtoffer 2]), met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de schouder/rug heeft gestoken/gesneden en/of
een persoon (te weten [slachtoffer 1]) met een knuppelvormig hard voorwerp op het hoofd en/of zijstreek van het lichaam en/of de rug heeft geslagen,
waardoor deze [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
2.
primair
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Ede
met een ander, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, op of aan de [adres 2], in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, te weten tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], welk geweld bestond uit het:
- met een kandelaar, althans met een hard voorwerp slaan op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] en/of het prikken met een mes in de buikstreek van die [slachtoffer 3] en/of het bij de keel beetpakken van die [slachtoffer 3] en/of
- met een kandelaar, althans met een hard voorwerp slaan op en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer 4]
subsidiair
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Ede opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer 3]), met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de buikstreek heeft geprikt en/of bij de keel heeft beetgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1, primair: vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van openlijk geweld gepleegd door verdachte en zijn vrouw, medeverdachte [medeverdachte], hetgeen primair ten laste is gelegd.
Om te spreken van openlijk geweld moet onder andere sprake zijn van het ‘in vereniging’ plegen van dit geweld. Dit betekent dat verdachte en medeverdachte willens en wetens (dus met opzet) samenwerken tot het verrichten van het strafbare feit. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat zij naar beneden is gelopen met een knuppel annex pepermolen in haar hand. Daar is zij geslagen en getrapt en op de grond gevallen. Verdachte heeft verklaard dat hij naar beneden is gelopen nadat hij dit had gezien en dat hij zijn vrouw te hulp wilde schieten. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van het in vereniging plegen van geweld nu verdachte zich bij het geweld heeft gevoegd met de intentie zijn vrouw te helpen en niet met de intentie samen geweld te gebruiken tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (broers van elkaar). Nu dit deel van het tenlastegelegde niet bewezen kan worden, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1, primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 1, subsidiair
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 27 augustus 2015 in Ede [slachtoffer 2] met een mes in zijn linkerschouder gestoken. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het steken slechts een kleine steekwond heeft veroorzaakt. Verdachte heeft niet ingestoken op vitale lichaamsdelen, er is geen sprake geweest van een groot gezondheidsrisico. Hierdoor is geen sprake van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Beoordeling door de rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of door het handelen van verdachte de kans aanmerkelijk was dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
Verdachte heeft in zijn verhoor verklaard een keukenmes te hebben gepakt en [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte een vrij groot mes, van ongeveer 30 cm, in zijn handen had. [3] [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij wegrende toen hij door verdachte in zijn rug werd gestoken. [4] Gelet op deze verklaring en de plek waar het slachtoffer is gestoken gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer 2] in ieder geval in beweging was en zich had omgedraaid op het moment dat hij werd gestoken.
De rechtbank overweegt daarover dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in het bovenlichaam kwetsbare en vitale lichaamsdelen bevinden, zoals de longen en het hart. Door iemand in de rug te steken met een dergelijk groot mes, terwijl het slachtoffer in beweging is, ontstaat de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer in een van deze organen geraakt wordt en zwaar lichamelijk letsel oploopt. Het handelen van verdachte was gevaarlijk en het letsel had gemakkelijk anders en veel ernstiger kunnen uitvallen als verdachte het slachtoffer bijvoorbeeld net op een andere plek had geraakt of dieper had gestoken. Hierbij merkt de rechtbank op dat niet enkel het achteraf vastgestelde letsel (een kleinere wond die met drie hechtingen is gehecht) aangeeft of sprake is van een aanmerkelijke kans, maar dat dit moet worden beoordeeld aan de hand van de aard van de gedragingen en de algemene ervaringsregels. Door op een dergelijke wijze te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank heeft dan ook op basis van de wettige bewijsmiddelen de overtuiging dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] met een knuppel op het hoofd of lichaam heeft geslagen nu dit – naast de verklaring van [slachtoffer 1] – niet door enig ander bewijsmiddelen in het dossier wordt ondersteund. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit deel van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van openlijk geweld gepleegd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte], hetgeen primair ten laste is gelegd, en ook niet van mishandeling, hetgeen subsidiair ten laste is gelegd.
Verdachte heeft ontkend bij dit gevecht betrokken te zijn geweest en geweld te hebben gebruikt. Getuige [getuige] heeft verklaard dat twee vrouwen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]) over de galerij renden richting de vrouw met de knuppel (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]). Zij gingen volgens de getuige in gevecht en de oudere man (de rechtbank begrijpt: verdachte) probeerde tussen beiden te komen. In het dossier bevinden zich geen andere bewijsmiddelen die de verklaringen van [slachtoffer 3] en [medeverdachte] ondersteunen. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat verdachte enige vorm van geweld heeft gebruikt en zal verdachte derhalve vrijspreken van de onder 2, primair, tenlastegelegde in vereniging plegen van openlijk geweld en van de onder 2, subsidiair, tenlastegelegde mishandeling.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1, subsidiair
hij op
of omstreeks27 augustus 2015 te Ede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerpin de schouder/rug van die [slachtoffer 2] heeft gestoken
/gesneden en/of met een knuppelvormig hard voorwerp die [slachtoffer 1] op het hoofd heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
poging tot zware mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Noodweer
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op noodweer het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijk aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarnaast moet sprake zijn van een geboden en noodzakelijke verdediging.
Verdachte heeft verklaard dat zijn vrouw geschopt en geslagen werd door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte is toen (met een keukenmes in de hand) naar beneden gekomen en heeft verklaard dat hij toen ook door hen is geslagen. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment sprake was van een noodweersituatie.
Verdachte heeft zich tegen het geweld tegen hem en zijn echtgenoot verdedigd door met een mes in de rug van [slachtoffer 2] te steken. Het geweld waartegen hij zich verdedigde bestond uit slaan en schoppen. Niet is gebleken dat [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] wapens bij zich hadden. Verdachte heeft door te steken met een mes de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit overschreden waardoor geen sprake is van een geboden en noodzakelijke verdediging. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweerexces
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – indien geen sprake is van noodweer –sprake is van noodweerexces, nu verdachte de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging heeft overschreden doordat zijn echtgenoot werd aangevallen en met een bebloed gezicht op de grond lag. De verdediging heeft dan ook verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Voor een succesvol beroep op noodweerexces moet ten eerste sprake zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen lijf of goed. De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft daarbij [slachtoffer 2] met een mes gestoken en de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging overschreden.
Deze overschrijding van de grenzen van een geboden en noodzakelijke verdediging kan enkel niet aan verdachte worden verweten indien dit het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging die door de aanranding werd veroorzaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in paniek was. Verdachte heeft echter bij de politie ook verklaard dat hij heeft gestoken omdat hij een einde wilde maken aan de ruzie. Daarna heeft verdachte zijn echtgenoot bij de auto weggetrokken, welke zij vernield had, en zijn zij naar boven gegaan. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte bewust was van zijn handelen en bewust heeft gestoken hetgeen aanduidt dat geen sprake is van een hevige gemoedsbeweging. Gelet op het voorgaande is geen sprake van noodweerexces en wordt het verweer verworpen.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 103 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen goederen, te weten een pijp (zwart), een pijp (zilverkleurig) en een kunstwerk (zilverkleurig) vernietigd worden en dat het onder verdachte inbeslaggenomen goed, te weten een mes, wordt teruggegeven aan verdachte.
Het standpunt van de verdediging
Nu de verdediging heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, heeft de verdediging geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 26 januari 2016.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte is zijn vrouw te hulp geschoten die in gevecht was met twee hem bekende mannen waarmee hij al langer een geschil had. Verdachte heeft toen een van de mannen met een mes in zijn schouder gestoken. Hoewel het wellicht invoelbaar is dat verdachte zijn vrouw te hulp wilde schieten, is verdachte volledig over de schreef gegaan door de man met een mes te steken. Door toeval is het bij een relatief oppervlakkige snijwond gebleven. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een duur gelijk aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Beslag
De inbeslaggenomen goederen, te weten een pijp (zwart), een pijp (zilverkleurig) en een mes zijn voorwerpen waarmee verdachte dan wel zijn medeverdachte [medeverdachte] een strafbaar feit heeft begaan en waarvan het ongecontroleerd bezit in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De rechtbank zal daarom ten aanzien van deze goederen bepalen dat zij moeten worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven kandelaar (kunstwerk, zilverkleurig) toebehoort aan de verdachte en aan verdachte zal moeten worden teruggegeven.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding.
[slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 700,- waarvan € 600,- immateriële schade.
[slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 878 waarvan € 800,- immateriële schade.
[slachtoffer 4] vordert een bedrag van € 680,- waarvan € 600,- immateriële schade.
[slachtoffer 3] vordert een bedrag van € 675,- waarvan € 600,- immateriële schade.
[slachtoffer 1], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] zullen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering, nu verdachte is vrijgesproken van de onder 1, primair en 2, primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. De benadeelde partijen kunnen derhalve hun vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
[slachtoffer 2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 878,- wordt toegewezen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaring, nu de verdediging heeft verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft subsidiair aangevoerd dat sprake is van medeschuld en dat dit moet worden meegewogen in de beoordeling door de rechter. De verdediging heeft betoogd dat deze beoordeling door de civiele rechter gedaan dient te worden.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de bewijsmiddelen en wat verder ter
terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, subsidiair bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Materiële schade
Dit deel van de vordering betreft de schadeposten: kledingschade en ziekenhuisdaggeldvergoeding. De kostenposten zijn door de verdediging inhoudelijk niet betwist. Nu deze schadeposten naar het oordeel van de rechtbank voldoende zijn onderbouwd en zij haar redelijk voorkomen, is de rechtbank van oordeel dat deze schadeposten geen onevenredige belasting vormen voor het strafproces en kunnen worden toegewezen.
Immateriële schade
Voorts is aan de benadeelde partij door het onder 1, subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Door de poging tot zware mishandeling – waarbij benadeelde partij met een mes in zijn rug is gestoken – is hij ‘anderszins’ in zijn persoon aangetast, doordat een vergaande inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke integriteit. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Nu de benadeelde partij ook een eigen aandeel in het incident heeft gehad, zal de rechtbank de vergoedingsplicht verminderen. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid om de hoogte van het toe te kennen bedrag vast te stellen. De rechtbank zal een bedrag van € 400,- aan de benadeelde partij toewijzen. De benadeelde partij zal voor het overige deel van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard worden, nu de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank zal de civiele vordering tot een bedrag van € 478,- toewijzen, waarbij de omvang van de schade op basis van de overlegde stukken op dat bedrag is begroot.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De gevorderde en toegewezen rente is daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 27 augustus 2015.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24, 24c, 27, 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van de onder 1, primair en 2, primair en subsidiair tenlastegelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 103 (honderddrie) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft ophet geschorste bevel tot
voorlopige hechtenis.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een pijp (zwart), een pijp (zilverkleurig) en een mes.
Beveelt de teruggave van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een kandelaar (kunstwerk, zilverkleurig), aan de veroordeelde.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3].
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 2], te betalen € 478 (vierhonderd achtenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen € betalen € 478 (vierhonderd achtenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Linschoten (voorzitter), mr. D.R. Sonneveldt en mr. M.A. Bijl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.G.A. Luijckx, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 maart 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2015420808 in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 8 maart 2016; proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2], p. 251.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 180; proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1], p.228.
4.Proces-verbaal van verhoor aangifte [slachtoffer 2], p. 259.