ECLI:NL:RBGEL:2016:1568

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
17 maart 2016
Zaaknummer
291823
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • N.W. Huijgen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake architectendiensten voor woning in Arnhem

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Gelderland, betreft het een bevoegdheidsincident naar aanleiding van een geschil tussen een Duitse architect, eiseres, en een gedaagde die in Londen woont. Eiseres vordert in de hoofdzaak betaling van een bedrag van € 178.588,50 van gedaagde, die de einddeclaratie van € 171.688,50 niet heeft voldaan. De vordering is gebaseerd op een overeenkomst die op 29 juli 2012 is gesloten, waarbij eiseres de woning van gedaagde in Arnhem zou renoveren en verbouwen. Gedaagde betwist de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en stelt dat de werkzaamheden voornamelijk in Emmerich, Duitsland, zijn verricht.

De rechtbank heeft de bevoegdheid beoordeeld aan de hand van de Herschikte EEX-Verordening, artikel 7 lid 1 sub b, tweede streepje, dat bepaalt dat de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst zijn verstrekt bepalend is voor de bevoegdheid. De rechtbank oordeelt dat alle diensten van eiseres gericht zijn op de woning in Arnhem en dat deze daar zijn verstrekt, ongeacht waar de bureauwerkzaamheden zijn uitgevoerd. De rechtbank acht zich daarom bevoegd om van het geschil kennis te nemen en wijst de incidentele vordering van gedaagde af. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident.

De zaak wordt vervolgens naar de rol verwezen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden. Het vonnis is uitgesproken op 24 februari 2016 door mr. N.W. Huijgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/291823 / HA ZA 15-612
172/547
Vonnis in incident van 24 februari 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Emmerich am Rhein, Bondsrepubliek Duitsland,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. F.M. Schmitz te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te Londen, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.F.E. van Halder te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie strekkende tot de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter (bevoegdheidsincident)
- de incidentele conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak en in het incident

2.1.
[eiseres] is architect. Zij vordert in de hoofdzaak, samengevat, veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar van € 178.588,50, vermeerderd met rente naar Duits recht, en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat zij op 29 juli 2012 met [gedaagde] een overeenkomst heeft gesloten, in het kader waarvan zij de woning van [gedaagde] in Arnhem zou renoveren en verbouwen. [gedaagde] weigert de einddeclaratie van 5 oktober 2014 ten bedrage van € 171.688,50 te voldoen. De vordering van [eiseres] strekt tot nakoming van de betalingsverplichting door [gedaagde] .
2.2.
[eiseres] betoogt in de dagvaarding dat deze rechtbank bevoegd is om van het geschil kennis te nemen op grond van artikel 7 lid 1 sub b, tweede streepje, van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de Herschikte EEX-Verordening). Daartoe voert [eiseres] aan dat de door haar verstrekte diensten zijn verricht in Arnhem.
2.3.
[gedaagde] vordert voor alle weren dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Hij stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden van [eiseres] weliswaar betrekking hadden op een woning die zich in Nederland bevindt, maar dat haar werkzaamheden reeds uit hun aard grotendeels plaatsvonden in haar kantoor in Emmerich, Duitsland. Van alle tot de taak van een architect behorende werkzaamheden zoals in de overeenkomst opgenomen, vergt volgens [gedaagde] slechts een klein deel de aanwezigheid van de architect ter plaatse van het bouwproject. Alle andere werkzaamheden zijn bureauwerkzaamheden, die worden uitgevoerd in het kantoor van de architect. De plaats waar de diensten volgens de overeenkomst werden verstrekt was dus Emmerich, Duitsland, en niet Arnhem, aldus [gedaagde] . Dit blijkt volgens [gedaagde] ook uit het feit dat [eiseres] de overeenkomst heeft getekend in Emmerich.
2.4.
[eiseres] voert verweer in het incident. Zij stelt zich op het standpunt dat uit de overeenkomst tussen partijen niet volgt dat zij haar diensten in Duitsland moest verrichten. Volgens [eiseres] stond het haar vrij om haar diensten buiten Duits grondgebied te verrichten en heeft zij haar (bureau)werkzaamheden ook niet enkel verricht op Duits grondgebied. Voor zover de grammaticale interpretatie van artikel 7 lid 1 sub b, tweede streepje, van de Herschikte EEX-Verordening al niet leidt tot de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, volgt die bevoegdheid volgens [eiseres] in ieder geval uit de teleologische interpretatie van die bepaling. [eiseres] voert aan dat het de bedoeling van de Europese wetgever is geweest om de bevoegdheid te laten aansluiten bij de plaats waar de verstrekte dienst is geëffectueerd. Bij de diensten van een architect is dat de plaats waar de onroerende zaak zich bevindt, in dit geval Arnhem. Voor zover het voorgaande al niet zou leiden tot de bevoegdheid van de Nederlandse rechter, volgt die volgens [eiseres] uit het feit dat de producten van de bureauwerkzaamheden zijn verstrekt in de vorm van bouwtekeningen en dergelijke, die via e-mails en brieven zijn bezorgd op het woonadres van de echtgenote van [gedaagde] in Arnhem.
2.5.
De rechtbank gaat hierna nader in op de stellingen van partijen, voor zover van belang voor de beoordeling.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
De vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak en is ingesteld na 10 januari 2015, zodat de Herschikte EEX-Verordening van toepassing is. De bevoegdheidsvraag moet dus aan de hand van de bevoegdheidsregels van deze verordening worden beoordeeld.
3.2.
Op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Herschikte EEX-Verordening moet een verweerder in beginsel worden opgeroepen voor het gerecht in de lidstaat waarin hij zijn woonplaats heeft, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 24 en artikel 25 Herschikte EEX-Verordening, maar dat die in deze zaak spelen is gesteld noch gebleken. [gedaagde] onderbouwt zijn beroep op gebrek aan rechtsmacht op het bepaalde in artikel 7 Herschikte EEX-Verordening, dat een bijzondere bevoegdheidsregel inhoudt.
3.3.
Artikel 7 van de verordening luidt, voor zover relevant, als volgt.
Een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, kan in een andere lidstaat voor de volgende gerechten worden opgeroepen:
1. a) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst, voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;
b) voor de toepassing van deze bepaling is, tenzij anders is overeengekomen, de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
- (…)
- voor de verstrekking van diensten, de plaats in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden of verstrekt hadden moeten worden;
(…)
3.4.
De vraag is wat de plaats is waar de diensten volgens de overeenkomst werden verstrekt of hadden moeten worden verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat Arnhem. De overeenkomst strekt namelijk tot
”Ganzheitliche Sanierung, Gestaltung und raumbildender Ausbau der folgenden Immobilie: Sweerts de [adres] ”. Het object van de overeenkomst is de woning in Arnhem. Alle diensten die [eiseres] volgens de overeenkomst in het kader van de opdracht zou leveren, zijn daarop gericht en worden in die zin dus in Arnhem verstrekt. Dat geldt voor de diensten waarvoor aanwezigheid in/bij de woning is vereist, maar ook voor de bureauwerkzaamheden. Waar die bureauwerkzaamheden feitelijk worden uitgevoerd doet niet ter zake. De overeenkomst bepaalt hierover ook niets. Ook doet niet ter zake dat [eiseres] de overeenkomst heeft getekend in Emmerich. Dat zegt namelijk niets over de plaats waar de diensten zouden worden verstrekt.
3.5.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank zich op grond van artikel 7 lid 1 sub b, tweede streepje, van de Herschikte EEX-Verordening bevoegd om van het geschil in de hoofdzaak kennis te nemen. De incidentele vordering zal worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
3.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 452,00 wegens salaris advocaat (1,0 punt × tarief € 452,00).

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor conclusie van antwoord.
4.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 452,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
6 april 2016voor conclusie van antwoord,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.W. Huijgen en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2016.
Coll.: JC