ECLI:NL:RBGEL:2016:1535

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
16 maart 2016
Zaaknummer
294506
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van in consignatie gegeven voorwerpen aan juwelier en verstrekking van gespecificeerde lijst van verkochte voorwerpen

In deze zaak vordert eiser, woonachtig in Duisburg, de teruggave van sierraden, juwelen en klokken die hij in consignatie heeft gegeven aan gedaagden, een vennootschap onder firma en haar vennoten, gevestigd in Oosterbeek. Eiser heeft de voorwerpen aan gedaagden overhandigd op advies van zijn nicht, maar heeft sindsdien geen gespecificeerde lijst ontvangen van de verkochte voorwerpen, ondanks herhaalde verzoeken. De procedure begon met een dagvaarding op 21 december 2015, gevolgd door een mondelinge behandeling. Eiser stelt dat de samenwerking is beëindigd en dat hij de voorwerpen terug wil, terwijl gedaagden aanvoeren dat er een nadere afspraak was om de voorwerpen tot eind januari 2016 onder zich te houden.

De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagden niet voldoende bewijs hebben geleverd voor hun verweer en dat eiser recht heeft op teruggave van de voorwerpen. De rechter beveelt gedaagden om binnen een week na betekening van het vonnis de voorwerpen aan eiser te retourneren, evenals een gespecificeerde lijst van alle verkochte voorwerpen. Gedaagden worden ook veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij niet-naleving van de veroordelingen. De proceskosten worden aan gedaagden opgelegd, die grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 27 januari 2016 door mr. S.J. Peerdeman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/294506 / KG ZA 15-631
Vonnis in kort geding van 27 januari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te Duisburg (Duitsland),
eiser,
advocaat mr. L.A.M. van den Eeden te Eindhoven,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te Oosterbeek, gemeente Renkum,
en haar vennoten:
2.
[gedaagde],
wonende te Velp, gemeente Rheden,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Oosterbeek, gemeente Renkum,
gedaagden,
vertegenwoordigd door de heer [naam 1] , bestuurder van gedaagde sub 3.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 december 2015 met producties 1 t/m 9,
  • de brief van [eiser] van 6 januari 2016 met producties 10 en 11 en met de producties 4 en 9 in kleur,
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagden] met daarbij twee producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft op enig moment op advies van zijn nicht, mevrouw [naam 2] , contact opgenomen met de heer [gedaagden] teneinde zijn sierraden/juwelen, klokken en lampen te verkopen, waarna [eiser] deze voorwerpen aan de vennootschap onder firma [gedaagden] (gedaagde 1) in consignatie heeft gegeven.
2.2.
Bij brief van 11 januari 2014 heeft [eiser] de heer [gedaagden] bericht dat hij hem zestien antieke klokken (waarvoor [eiser] € 89.000,00 had betaald) en vier Tiffany lampen had overhandigd, dat [gedaagden] geld heeft overgemaakt aan [eiser] zonder dat daarbij duidelijk was voor welke verkochte voorwerpen dat was, dat de heer [gedaagden] [eiser] had toegezegd dat hij eind november 2013 een lijst zou opstellen, waaruit afgeleid kon worden welk voorwerp voor welke prijs was verkocht, maar dat [eiser] die lijst nog niet had mogen ontvangen. [eiser] heeft de heer [gedaagden] verzocht om de lijst mee te nemen tijdens zijn bezoek aan hem op 19 januari 2014.
2.3.
[eiser] heeft de heer [gedaagden] bij brief van 7 april 2014 medegedeeld dat hij de verzochte lijst tijdens zijn bezoek in januari 2014 niet had overhandigd. [eiser] vraagt zich af of het juist is dat de heer [gedaagden] niet voornemens was/is dan wel niet in staat was/is om de lijst te overhandigen. Als dat het geval zou zijn, zou [eiser] de samenwerking opzeggen vanwege een vertrouwensbreuk en zou [eiser] de niet verkochte voorwerpen na Pasen (20/21 april 2014) bij hem komen ophalen.
2.4.
Bij brief van 13 september 2014 hebben de heer en mevrouw [gedaagden] [eiser] een lijst gestuurd met daarop alle voorwerpen (130 stuks) die [eiser] in consignatie heeft gegeven. De voorwerpen met een groene stip waren verkocht (in totaal voor een bedrag van € 9.765,00 incl. BTW) en de voorwerpen met een rode stip zouden in oktober/november 2014 worden geveild of [gedaagden] was daarover in gesprek met klanten. De Tiffany lampen stonden nog allemaal bij [gedaagden] , zeven klokken waren verkocht en de overige klokken waren aangeboden aan een klant. De prijzen van de klokken waren gezakt. De heer [gedaagden] zou [eiser] op de hoogte houden van de verkoop en hem bellen bij nadere resultaten.
2.5.
De heer [gedaagden] heeft [eiser] bij emailbericht van 13 november 2014 medegedeeld dat de economische situatie de verkoop heeft vertraagd en dat het het beste zou zijn als er aan het einde van het jaar een inventarisatie zou worden gemaakt en vervolgens een overzicht zou worden opgesteld, waarna betalingen zouden kunnen worden uitgevoerd. [eiser] heeft hierop bij e-mailbericht van 14 november 2014 gereageerd en aangegeven dat de inhoud van het bericht van de heer [gedaagden] hem niet tevreden stelde, dat de heer [gedaagden] hem drie maanden geleden al had medegedeeld dat er voorwerpen waren geveild en dat hij hem de opbrengst daarvan persoonlijk zou overhandigen. [eiser] heeft de heer [gedaagden] verzocht om het bedrag over te maken.
2.6.
Bij e-mailbericht van 11 juli 2015 heeft de heer [gedaagden] [eiser] bericht dat de samenwerking tussen partijen al te lang duurt en dat door de economische crisis de verkoop niet optimaal is geweest. De heer [gedaagden] zou zich inspannen om de niet verkochte voorwerpen te verzamelen en gereed te maken om deze te retourneren. Na 15 juli 2015 kon mevrouw [naam 2] de heer [gedaagden] bellen om een datum daarvoor af te spreken. Omdat de boekhouder van [gedaagden] nog steeds ziek was, heeft de heer [gedaagden] [eiser] verzocht om hem een overzicht van de betalingen die [gedaagden] reeds had gedaan aan de heer [gedaagden] te verstrekken. Een aantal voorwerpen dat via een vertegenwoordiger was aangeboden, heeft nog een goede verkoopmogelijkheid en was nog onderweg.
2.7.
Vervolgens heeft mevrouw [naam 2] in 2015 een aantal ringen van [eiser] bij [gedaagden] opgehaald.
2.8.
De advocaat van [eiser] heeft de heer [gedaagden] bij brief van 13 november 2015 medegedeeld dat [eiser] de heer [gedaagden] meerdere malen heeft aangegeven dat hij niet tevreden was over de wijze van belangenbehartiging, dat hij de samenwerking beëindigde en dat hij de in consignatie gegeven voorwerpen terug wilde. De advocaat van [eiser] heeft de heer [gedaagden] gesommeerd tot teruggave vóór 23 november 2015 van de voorwerpen die [gedaagden] voor [eiser] onder zich heeft.
2.9.
De heer [gedaagden] heeft de advocaat van [eiser] bij brief van 19 november 2015 bericht dat de verkoop door omstandigheden niet altijd tot het gewenste resultaat heeft geleid en dat partijen hebben afgesproken dat zij de maand januari 2016 als slotmaand zouden gebruiken om mogelijk nog tot verkoop van de voorwerpen te komen (in verband met een verwachte opleving van de verkoop). De heer [gedaagden] heeft verklaard dat hij herhaald substantiële bedragen aan [eiser] heeft uitgekeerd, dat hij zijn uiterste best blijft doen om een redelijke opbrengst te genereren en dat indien [eiser] de voorwerpen terugverlangt deze bij veilingen dienen te worden teruggehaald. Volgens de heer [gedaagden] heeft mevrouw [naam 2] kort geleden enkele klokken, een lamp en sierraden van [eiser] in ontvangst genomen.
2.10.
Bij brief van 23 november 2015 heeft de advocaat van [eiser] de heer [gedaagden] medegedeeld dat de afspraak om de voorwerpen tot eind januari 2016 nog te verkopen wordt betwist, dat de opdracht tot verkoop is en nogmaals wordt beëindigd en dat de voorwerpen uiterlijk op 1 december 2015 dienden te worden geretourneerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter [gedaagden] hoofdelijk
primair
I. veroordeelt tot teruggave aan [eiser] van alle zaken die [gedaagden] van [eiser] onder zich houdt, meer in het bijzonder alle sierraden, juwelen en klokken, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, tegen een voor elke zaak gespecificeerd bewijs van kwijting, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
II. veroordeelt tot het verstrekken van een gespecificeerde lijst aan [eiser] waarop van elke door [gedaagden] voor/namens [eiser] verkochte zaak individueel is aangegeven voor welke prijs deze werd verkocht, per welke datum en aan wie, dit binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
subsidiair
III. veroordeelt tot een zodanige voorziening als door de voorzieningenrechter in goede justitie en redelijkheid te bepalen,
primair en subsidiair
IV. veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

rechtsmacht

4.1.
Eiser is in Duitsland woonachtig. Zijn vorderingen tegen in Nederland gevestigde, althans woonachtige gedaagden dragen een internationaal karakter. De Nederlandse rechter komt krachtens artikel 4, eerste lid van de Herschikte EEX-Verordening (EG Verordening nr. 1215/2012) rechtsmacht toe, nu gedaagden haar vestigings-, althans woonplaats in Nederland hebben. De rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, is relatief bevoegd, gelet op de vestigings-/ woonplaats van gedaagden te Oosterbeek, respectievelijk Velp.
toepasselijk recht
4.2.
Tussen partijen is niet in discussie dat op hun rechtsverhouding, de vorderingen en de beoordeling daarvan Nederlands recht toepasselijk is.
spoedeisend belang
4.3.
Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen gegeven.
inhoudelijke beoordeling
4.4.
[eiser] vordert in dit kort geding allereerst teruggave van de door hem in consignatie aan [gedaagden] gegeven voorwerpen. De heer [gedaagden] heeft te dien aanzien aangevoerd dat partijen nader zijn overeengekomen dat [gedaagden] de voorwerpen tot en met januari 2016 onder zich zou houden en nog zou proberen deze te verkopen, onder meer tijdens een jubileum expositie ter ere van het 90-jarig bestaan van de vennootschap onder firma [gedaagden] in de periode van 11 december 2015 tot 5 januari 2016. De advocaat van [eiser] heeft deze afspraak gemotiveerd betwist en aangevoerd dat zowel hij, [eiser] als mevrouw [naam 2] reeds meerdere malen hebben verzocht tot teruggave van de voorwerpen (waarbij ook uitdrukkelijk de samenwerking is beëindigd), hetgeen ook volgt uit de overgelegde brieven gedateerd 7 april 2014, 13 en 23 november 2015.
4.5.
Overwogen wordt dat de heer [gedaagden] zijn verweer dat sprake is van een nadere afspraak niet heeft onderbouwd, zodat dit verweer, vanwege de gemotiveerde betwisting daarvan door [eiser] , wordt verworpen. Dit betekent dat [gedaagden] gehouden is de voorwerpen te retourneren aan [eiser] . De heer [gedaagden] heeft overigens ter zitting ook toegezegd dat hij eind januari 2016 de voorwerpen zou terugbrengen naar [eiser] . Ter zitting is voorts duidelijk geworden dat alle Tiffanny lampen, twee klokken en enkele sierraden al zijn teruggegeven. [eiser] heeft als productie 9 foto’s overgelegd van in totaal 15 klokken, waarvan er (dus) reeds twee zijn geretourneerd. De overige 13 klokken, zoals afgebeeld en genummerd op bijlage 1 bij dit vonnis, dient [gedaagden] dan ook binnen één week aan [eiser] te retourneren. Niet weersproken is dat [gedaagden] de sierraden zoals weergegeven op de lijst die [eiser] als productie 11 (bijlage 2 bij dit vonnis) heeft overgelegd nog in zijn bezit heeft. Ook deze sierraden dient [gedaagden] binnen één week te retourneren.
4.6.
[eiser] heeft ook gevorderd dat [gedaagden] hem een gespecificeerde lijst verstrekt van alle verkochte voorwerpen, waarbij wordt aangegeven aan wie, wat en op welke datum is verkocht en voor welke prijs. Dat [eiser] hier belang bij heeft is niet weersproken en zeer wel aannemelijk. Tot op heden heeft Löbberman meerdere geldbedragen van [gedaagden] mogen ontvangen, maar is onduidelijk gebleven welk voorwerp voor welk bedrag is verkocht. De heer [gedaagden] heeft [eiser] diverse malen toegezegd dat hij zo’n lijst zou opstellen, hetgeen de definitieve afrekening tussen partijen ook zal vergemakkelijken. Dat de administratie van [gedaagden] niet (volledig) op orde is vanwege ziekte van de boekhouder is vervelend, maar dat kan er niet toe leiden dat de vordering dient te worden afgewezen. Daar komt bij dat de heer [gedaagden] ter zitting heeft verklaard dat er inmiddels een nieuwe boekhouder is aangesteld. Niet valt in te zien dat deze boekhouder, eventueel met behulp van de heer [gedaagden] zelf, een dergelijke lijst niet binnen een week zou kunnen opstellen. Ook deze vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.7.
Aan beide veroordelingen zal een dwangsom worden verbonden, die zal worden beperkt als volgt.
4.8.
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht 288,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.198,19

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen één week na betekening van dit vonnis aan [eiser] alle dertien klokken (zoals afgebeeld en genummerd op bijlage 1 bij dit vonnis) en de sierraden/juwelen (zoals weergegeven op bijlage 2 bij dit vonnis) die [gedaagden] voor/namens [eiser] onder zich houdt aan hem te retourneren, tegen een voor elk voorwerp gespecificeerd bewijs van kwijting,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om binnen één week na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken een gespecificeerde lijst waarop van elk door [gedaagden] voor/namens [eiser] verkocht voorwerp is aangegeven voor welke prijs het is verkocht, op welke datum en aan wie,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, en van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van in totaal € 50.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.198,19,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 27 januari 2016.