ECLI:NL:RBGEL:2016:1505

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
14 maart 2016
Zaaknummer
286259
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en verjaring van hekwerkplaatsing

In deze zaak, die zich afspeelt in Arnhem, betreft het een burengeschil tussen twee eigenaren van aangrenzende percelen. Eiser, eigenaar van perceel nummer 4, vordert de verwijdering van een hekwerk dat door gedaagde, eigenaar van perceel nummer 6, is geplaatst. Eiser stelt dat het hekwerk zich op zijn perceel bevindt, terwijl gedaagde betwist dat het hekwerk de erfgrens overschrijdt. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 10 juni 2015 vastgesteld dat er een conclusie van antwoord is genomen en dat de zaak verder behandeld zal worden.

De feiten zijn als volgt: Eiser is sinds 1997 eigenaar van zijn perceel, terwijl gedaagde sinds 29 juli 2014 eigenaar is van het naastgelegen perceel. Kort na de aankoop heeft gedaagde een hekwerk geplaatst ter afscheiding van de percelen. Eiser heeft het Kadaster ingeschakeld om de erfgrens te reconstrueren, wat leidde tot een relaas van bevindingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het hekwerk zich op het kadastrale perceel van eiser bevindt, maar gedaagde beroept zich op verjaring. Hij stelt dat het hekwerk op dezelfde plaats is geplaatst als waar eerder een struik stond die de erfgrens markeerde.

De rechtbank heeft de verklaringen van beide partijen en getuigen in overweging genomen. Het oordeel van de rechtbank is dat gedaagde het hekwerk op de juiste plaats heeft geplaatst, en dat er geen sprake is van overschrijding van de erfgrens. De rechtbank concludeert dat gedaagde zich kan beroepen op verjaring, aangezien hij en zijn rechtsvoorgangers gedurende meer dan twintig jaar het bezit van de betwiste strook grond hebben gehad. De vordering van eiser wordt afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 286259 / HA ZA 15-394 / 17
Vonnis van 24 februari 2016
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
advocaat: mr. W.G.A. van Hoogstraten te Beuningen
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
advocaat: mr. W.L.M. Fleuren te Apeldoorn
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 september 2015
- het proces-verbaal van descente en van comparitie van partijen van 6 januari 2016.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] is sinds 1997 eigenaar van een perceel met woning, gelegen aan de [adres] 4 te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie H nummer 197 (hierna: nummer 4). [gedaagde] is sinds 29 juli 2014 eigenaar van het daarnaast liggende perceel met woning aan de [adres] 6 te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie H nummer 452 (hierna: nummer 6).
2.2
Kort na zijn verkrijging van nummer 6 heeft [gedaagde] bij de grens met nummer 4 een grote hoeveelheid beplanting weggehaald en ter afscheiding van beide percelen een groot stalen hekwerk geplaatst. Dat hekwerk loopt vanaf de voorzijde van de percelen tot ongeveer halverwege die percelen. Daar maakt het een knik inwaarts het perceel van [gedaagde] om bij de garage van [gedaagde] te eindigen.
2.3
In opdracht van [eiser] heeft het Kadaster op 31 december 2014 de grens tussen de beide percelen gereconstrueerd. Daarvan is een relaas van bevindingen opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt (hierna: het relaas van bevindingen).

3.Het geschil en de vorderingen

3.1
Volgens [eiser] bevindt het door [gedaagde] geplaatste hekwerk zich, waar het de erven van partijen van elkaar scheidt (hierna: het hekwerk), op het perceel van [eiser] . Hij vordert op die grond de verwijdering ervan.
3.2
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de standpunten van partijen zal bij de beoordeling worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
In het tussenvonnis van de kantonrechter van 10 juni 2015 is overwogen dat een conclusie van antwoord is genomen. De rechtbank gaat daar dan ook van uit. Die conclusie bevindt zich ook in het dossier. De omstandigheid dat de advocaat van [eiser] daar tijdens de comparitie niet over bleek te beschikken doet aan de juistheid van die constatering niet af.
4.2
[gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat het hekwerk zich niet op het perceel van [eiser] bevindt. Ter comparitie is evenwel gebleken dat de grenssteen, naar welke het relaas van bevindingen ter hoogte van de [adres] verwijst, zich gezien vanaf die weg ongeveer 25/30 cm links van het hekwerk bevindt (afbeelding 1 bij het proces-verbaal van descente en van comparitie). Ongeveer 4 meter naar achteren toe bevindt zich een piket van het Kadaster eveneens links van het hekwerk, nu op ongeveer 15/20 cm afstand daarvan (afbeelding 4 bij het genoemde proces-verbaal). Op die plaatsen bevindt het hekwerk zich dus op het kadastrale perceel H 197. [gedaagde] betwist immers niet dat de genoemde grenssteen en de genoemde piket corresponderen met die vermeld op het relaas van bevindingen (genummerd 120 respectievelijk 121).
4.3
Het primaire verweer van [gedaagde] , dat geen sprake is van overschrijding van de (kadastrale) perceelsgrenzen, moet daarom worden verworpen.
4.4
Subsidiair beroept [gedaagde] zich op verjaring, met naar de rechtbank begrijpt in ieder geval verkrijging via de weg van artikel 3:105 BW als gevolg. Daartoe is vereist dat de revindicatie is verjaard. En daartoe is in de regel vereist dat [gedaagde] en zijn rechtsvoorgangers gedurende twintig jaar het bezit van de betwiste strook grond hebben gehad (art. 3:306/314 lid 2 BW).
4.5
Volgens [gedaagde] moet dit twintigjarige bezit worden ontleend aan de omstandigheid dat het hekwerk door hem is gezet op dezelfde plaats als waar voorheen gedurende lange tijd een struik heeft gestaan die in feite de erfscheiding vormde. In dat verband heeft [gedaagde] een tweetal verklaringen overgelegd.
De eerste is van E. [betrokkene 1] , die het hekwerk heeft gezet:
Dit hekwerk is aan de zijkant tussen huisnummer 6 en 4 op exact dezelfde plaats geplaatst als waar de struiken stonden en de ijzeren paaltjes zijn aangetroffen.
De tweede verklaring is van [betrokkene 2] en dochter [betrokkene 3] ”. De rechtbank begrijpt dat mevrouw [betrokkene 2] de rechtsvoorgangster is van [gedaagde] . Blijkens de leveringsakte had zij nr. 6 sinds 26 oktober 1973 in eigendom:
Er is nooit onenigheid geweest dat er bomen en struiken bij de heer [eiser] over de erfscheiding groeide.
50 jaar geleden is het huis gebouwd toen het klaar was is er aan de afscheiding muur begonnen.
Dit in samenwerking met de heer van [betrokkene 4] . Er is toen een rand van beton gestort als afscheiding, dit lag er nog toen ik mevrouw van Teeffelen v Summeren het huis verkocht.
De [gedaagde]
( [gedaagde] , toevoeging is van de rechtbank)heeft het hekwerk voor de betonnen afscheiding gezet, Dan staat het hekwerk op de grond van de [gedaagde] .
4.6
Ter comparitie hebben partijen en hun advocaten ook hierover verklaard. Aan de aantekeningen van de griffier wordt het volgende ontleend:
[eiser] : De houten paaltjes waren in één lijn doorgetrokken. Balk lag er al toen wij er kwamen wonen. Deze balk is 10 cm betonnen band waarin palen stonden ter afscheiding. Die palen stonden vanaf hier recht tot achter door.
(..)
mr. Fleuren: De stam van de struiken stond van het hek af, maar het waren grote struiken geworden volgens mij
[eiser] : klopt. Wij snoeiden niet met heggenschaar. Die struik liep door tot het eind. De paaltjes stonden ervoor.
(..)
[gedaagde] : (..) Ik heb de paaltjes aangemerkt als feitelijke grens.
(..)
[eiser] : wij wonen er sinds 1997. Het was een laurierhaag die doorliep (..) aan onze kant zaten de ijzeren paaltjes ervoor (..) die zijn op een gegeven moment korter gemaakt (..) die heb ik afgezaagd (..) twaalf jaar geleden
(..)
rechter: wie heeft die haag geplant?
[eiser] : de oude eigenaar van het andere pand (..) [betrokkene 2]
rechter: wie heeft het hekje (die paaltjes (..)) neergezet?
[eiser] : Van [betrokkene 4] (oude bewoner van het pand van eiser) samen met [betrokkene 2] (..)
betonband liep over de hele lengte. We weten niet hoeveel paaltjes er stonden. Ze waren met elkaar verbonden door een ijzeren draad (..) de paaltjes zaten ingegoten in de betonband
(..)
[gedaagde] : de paaltjes stonden tegen de betonrand aan, en dus niet ingegoten
[eiser] : houten palen stonden tegen de betonnen rand aan. Dezelfde palen als de palen die er nu nog zijn. Er waren stalen paaltjes op de betonnen rand, en houten die er tegen aan stonden. Eerst waren die stalen paaltje aan elkaar verbonden. De houten paaltjes heb ik een jaar of vijf geleden geplaatst (..) Daarachter lag de haag nog.
rechter: wat kunt u erover zeggen mijnheer [gedaagde] ?
[gedaagde] : ik heb er verklaringen over liggen
(..)
[gedaagde] : over de band met ijzeren palen van voor tot achter heb ik ook gecommuniceerd met [eiser] . Het is nog sterker: toen ik er kwam wonen hebben mijn ouders zich voorgesteld. Toen hebben ze naar voren moeten hangen, toen heeft [eiser] gezegd: Ho ik mag niet bij de buren in de tuin komen.
[gedaagde] : de band werd mij expliciet verteld.
4.7
Ter comparitie heeft [gedaagde] het enige resterende ijzeren paaltje getoond. Dit bevindt zich ongeveer halverwege de lengte van het hekwerk, tegen het hekwerk aan, aan de zijde van nummer 6 (afbeelding 3 bij het proces-verbaal van descente en van comparitie).
4.8
Uit de eerste foto van productie 4 bij conclusie van antwoord volgt genoegzaam dat de ijzeren paaltjes zich niet midden op de betonnen band bevonden maar op/tegen die band (meer) aan de zijde van nummer 6.
4.9
Uit de vorige twee overwegingen tezamen volgt wederom genoegzaam dat [gedaagde] het hekwerk ter hoogte van het midden van de voormalige betonnen band heeft geplaatst. Zijn stelling in de conclusie van antwoord dat de struik de afscheiding vormde is dus - naar zijn eigen nuancering ter comparitie - niet juist. De rechtbank gaat echter uit van die nuancering.
4.1
Uit het voorgaande vloeit voort dat [gedaagde] de betonnen band als de grens tussen de beide percelen heeft aangemerkt. Die betonnen band moet naar het oordeel van de rechtbank ook als de eertijds tussen de vorige eigenaren gehanteerde perceelsgrens worden beschouwd. Dat volgt in ieder geval uit de schriftelijke verklaring van mevrouw [betrokkene 2] . Naar de naar buiten toe blijkende wil van die voormalige eigenaren werkte die betonnen band dus bezitscheidend. Uit niets blijkt immers dat de ene eigenaar de ander het gebruik van een extra strookje aan de overkant van die band toestond. Die toestand bestond al veel meer dan twintig jaar toen [gedaagde] nummer 6 verkreeg.
4.11
De conclusie is dan ook - [eiser] heeft ter comparitie de stellingen van [gedaagde] op dit punt onvoldoende weersproken - dat het beroep op verjaring (zoals genuanceerd als onder 4.9 bedoeld) gegrond is en dat er van moet worden uitgegaan dat het hekwerk zich bevindt op de eigendomsgrens. Dat betekent dat de vordering zal worden afgewezen.
4.12
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van de procedure worden veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst de vordering af;
5.2
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 285,- voor griffierecht en op € 602,- voor advocaatkosten overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, 2 punten, waarvan 1 punt volgens het kantontarief);
5.3
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2016.