ECLI:NL:RBGEL:2016:1467

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
11 maart 2016
Zaaknummer
05/780022-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeslissing hoofdverdachte n.a.v. onderzoekswensen chaletmoord Ermelo

Op 11 maart 2016 heeft de Rechtbank Gelderland een tussenbeslissing genomen in de strafzaak tegen de hoofdverdachte in de zaak van de chaletmoord in Ermelo. De rechtbank heeft deze beslissing genomen naar aanleiding van onderzoekswensen van de raadsman van de verdachte, mr. Y. Moszkowicz. De zaak betreft de dood van een slachtoffer, waarbij de verdachte wordt beschuldigd van moord en brandstichting. De rechtbank heeft op de zitting van 29 februari 2016 het procesdossier bekeken en de verzoeken van de verdediging besproken. De raadsman heeft verschillende deskundigen en getuigen voorgesteld om te horen over het tijdstip van overlijden van het slachtoffer en de aard van de letsels. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoeken om aanvullend onderzoek door de deskundigen [A] en [B] niet noodzakelijk zijn, omdat er al voldoende informatie in het dossier aanwezig is. De rechtbank heeft wel besloten dat er een aanvullend rapport moet komen over het tijdstip van overlijden en de letsels, en heeft de zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor dit onderzoek. De rechtbank heeft ook andere verzoeken van de verdediging, zoals het horen van getuigen en het uitvoeren van een schouw of reconstructie, afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en een termijn van maximaal 90 dagen gesteld voor het hervatten van het onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/780022-14
Datum uitspraak : 11 maart 2016
Tegenspraak
tussenbeslissing van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I.V. Huis van Bewaring Nieuwersluis te Nieuwersluis.
Raadsman: mr. Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht.
Deze tussenbeslissing is gegeven naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 29 februari 2016. Van deze terechtzitting is een proces-verbaal opgemaakt.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte wordt na aanpassing van de tenlastelegging ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering (Sv) ten laste gelegd dat
1.
zij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in
de gemeente Ermelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van)
haar mededader(s) met dat opzet en, al dan niet na kalm beraad en rustig
overleg, die [slachtoffer] meerdere malen met een bijl en/of een mes, althans met een
of meer zwa(a)r(e) en/of scherp(e) voorwerp(en) op/tegen het hoofd/hals en/of
elders op/tegen/in het lichaam heeft geslagen/gesneden/gestoken/gekliefd, ten
gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in
de gemeente Ermelo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (te weten een chalet
[nummer] , gelegen op chaletpark/bungalowpark [X] ),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen
aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met benzine(damp),
althans met een of meer brandbare stof(fen) in die woning, ten gevolge waarvan
die benzine(damp) en/of een of meer brandbare stof(fen) in die woning geheel
of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goed(eren) en/of (een
deel van) (de inboedel van) die woning, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de
zich op dat moment in de belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en) (te
weten de buren [Buur 1] en/of [Buur 2] en/of een of meer aldaar aanwezige
kind(eren)), in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij in of omstreeks de periode van 13 maart 2014 tot en met 14 maart 2014 in
de gemeente Ermelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen
misdrijf om een lijk, te weten het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , te
verbranden, te vernietigen en/of weg te maken, met het oogmerk om het feit of
de oorzaak van het overlijden te verhelen,
een brandbare stof (te weten benzine) over/bij/in de omgeving van het
stoffelijk overschot heeft/hebben gesprenkeld/gegooid/gebracht en/of
(vervolgens) die benzine/brandbare stof heeft/hebben aangestoken danwel tot
ontbranding heeft/hebben gebracht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 151 Wetboek van Strafrecht
art 45 Wetboek van Strafrecht
4.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 maart 2014
tot en met 14 maart 2014 in Nederland en/of België, te weten in de gemeente(n)
Ermelo en/of Bergen op Zoom en/of Antwerpen en/of elders in Nederland en/of
België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
nadat op of omstreeks voornoemde periode in de gemeente Ermelo de heer [slachtoffer]
opzettelijk om het leven was gebracht, althans nadat er enig misdrijf
was gepleegd,
(telkens) met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken of de nasporing of
vervolging daarvan te beletten of te bemoeilijken, een of meer voorwerp(en)
waarop of waarmede dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen van dat
misdrijf (waaronder een of meer persoonlijke bezittingen van de heer [slachtoffer] )
heeft/hebben vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan het
onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie onttrokken,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s):
- een bijl en/of een mes in een bosperceel verstopt/achtergelaten, en/of
- een hoeveelheid (bebloede) kleding weggegooid/laten verdwijnen en/of
- de auto (merk [merk] ) van die [slachtoffer] van Ermelo naar Antwerpen gereden en/of
aldaar achtergelaten en/of (vervolgens) de sleutel(s) van voornoemde auto
weggegooid, en/of
- de telefoon (merk [merk 2]) van die [slachtoffer] weggegooid/laten verdwijnen.
art 189 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

2.Onderzoekswensen van de raadsman

Verzoeken van de raadsman
Ter terechtzitting heeft de raadsman verzocht om aanvullend onderzoek. Hij heeft, zakelijk weergegeven, de volgende onderzoekswensen kenbaar gemaakt:
Prof. dr. [A] en dr. [B]
De raadsman heeft verzocht de deskundigen prof. dr. J.W.M. [A] , cardiopatholoog aan de VU te Amsterdam (verder: [A] ), en dr. M. [B] , werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (verder: [B] ), op zitting of anderszins te horen.
De raadsman wil beiden bevragen over het tijdstip waarop de letsels bij slachtoffer [slachtoffer] zijn toegebracht en over een mogelijk tijdstip van overlijden. Ook wil hij weten welk(e) soort(en) letsel direct dan wel indirect heeft/hebben geleid tot de dood van [slachtoffer] en welke combinaties mogelijk zijn. Volgens de raadsman is het niet mogelijk om een oordeel te vormen over de schuldvraag als niet meer accuraat wordt vastgesteld hoe laat welk letsel is ontstaan en hoe laat het slachtoffer vervolgens is komen te overlijden.
Prof. [C]
De raadsman wil na afronding van het onderzoek door [A] en [B] een contra-expertise en aanvullend onderzoek laten verrichten door professor [C] , forensisch pathaloog-anatoom te Ottawa (verder: [C] ), naar de letseldatering, de exacte doodsoorzaak en het tijdstip van overlijden. [C] dient volgens de raadsman als getuige te worden opgeroepen.
[brandweerman]
De raadsman heeft verder verzocht [brandweerman] , brandweerman bij de kazerne te Ermelo, als getuige te horen. [brandweerman] is de enige van de brandweer die het lijk heeft aangeraakt. Volgens de raadsman is de vaststelling van de lijkstijfheid van bijzonder belang om meer helderheid te verkrijgen over een mogelijk tijdstip van overlijden van het slachtoffer.
Prof. dr. [D]
De raadsman wil dat een analyse van de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wordt gemaakt door prof. dr. P.J. [D] (verder: [D] ).
Volgens de raadsman heeft [medeverdachte 2] verklaard dat haar geheugen is aangetast door het gebruik van wiet en heeft [medeverdachte 1] verklaard dat zijn geheugen als gevolg van een auto-ongeluk niet helemaal goed is. De raadsman acht het daarom noodzakelijk de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen te toetsen op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid, waarbij onderzocht moet worden in hoeverre de informatie van de verhoorders en de mediaberichtgeving invloed hebben gehad op de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Schouw
De raadsman meent dat de rechtbank bij een schouw kennis kan nemen van de situatie ter plaatse, te weten de gehorigheid en de grootte van het chalet. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat het onmogelijk is dat [medeverdachte 1] , zoals hijzelf heeft verklaard, niets heeft gehoord of gezien van wat zich binnen heeft afgespeeld, terwijl de voordeur volgens [medeverdachte 1] open stond en de auto waarin hij zou hebben gezeten praktisch naast de voordeur was geparkeerd. De rechtbank kan door middel van de schouw ook beoordelen of het mogelijk is dat [medeverdachte 2] het slachtoffer niet heeft waargenomen in de krappe woning.
Reconstructie
De raadsman heeft ook om een reconstructie van het scenario verzocht, zoals dat naar voren komt in de verklaring van [medeverdachte 1] . Dit scenario is slechts mogelijk indien kan worden vastgesteld dat verdachte een man van 105 kilo met tape kan hebben omwikkeld en verplaatst. Ook dient te worden bezien of het mogelijk is dat een dodelijke worsteling met steek/slagwapen kan plaatsvinden zonder dat dit buiten hoorbaar is, daarbij in aanmerking genomen dat de deur van het chalet open was. Verder dient te worden bezien of er in de gang/deuropening een lichaam kan liggen en daarnaast een persoon kan knielen.
Camerabeelden/trajectcontrole
De raadsman heeft verzocht om het opvragen van camerabeelden van Rijkswaterstaat en/of trajectcontrole informatie van de volgende trajecten:
* A59 tussen Raamsdonkveer en Breda;
* A58 tussen Breda en Roosendaal;
* A28 tussen Utrecht en Harderwijk:
* A27 te Utrecht en op het traject tussen Ermelo en Harderwijk.
Volgens de raadsman kan op deze wijze meer helderheid worden verkregen over de door verdachte gereden route en de snelheid waarmee verdachte heeft gereden. Ook kan hiermee de betrouwbaarheid van haar verklaringen worden getoetst.
Data up stream gegevens
De raadsman heeft ten slotte verzocht om de benoeming van een deskundige om meer helderheid te verschaffen over de data up stream gegevens van de telefoon van het slachtoffer. Niet duidelijk is van welk wifi netwerk de telefoon van het slachtoffer op 13 maart 2014 tussen 20.53 en 21.25 uur gebruik maakte, of een data up stream automatisch dan wel handmatig door een telefoon wordt ingesteld en welk netwerk (3G of 4G) werd ontvangen door de telefoon van het slachtoffer.
Volgens de raadsman heeft voor de onderzoekswensen het verdedigingsbelang te gelden als maatstaf. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat de verdediging groot belang heeft bij de nadere wensen, omdat verdachte mogelijk een langdurige gevangenisstraf boven het hoofd hangt. Feitelijk gezien is volgens de raadsman de regiezitting van 29 februari 2016 de eerste mogelijkheid om op basis van het volledige dossier onderzoekswensen in te dienen. De raadsman heeft hierbij opgemerkt dat de rechter-commissaris het onderzoek pas bij brief van 28 januari 2016 heeft afgerond en dat in de afgelopen maanden nog aanvullingen op het proces-verbaal zijn verspreid. De raadsman heeft verwezen naar het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 1 juli 2014.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat de verzoeken van de raadsman moeten worden getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium. Ten aanzien van de verzoeken heeft zij het volgende standpunt ingenomen:
[A] , [B] , [C] en [brandweerman]
De officier van justitie heeft ten aanzien van de verzoeken om respectievelijk de deskundigen [A] , [B] en [C] en getuige [brandweerman] te horen betoogd, dat zij niet het exacte tijdstip van overlijden kunnen bepalen. Het lichaam van [slachtoffer] is ongeveer 24 uur na de vermissing gevonden. Het opnemen van de lichaamstemperatuur heeft volgens de officier van justitie dan geen zin meer. Bovendien was er sprake van een hevige thermische inwerking op het lichaam door de brand. Wat betreft het tijdstip van overlijden zijn geen nadere objectieve gegevens bekend en deze zullen er ook niet meer komen, aldus de officier van justitie. Zij heeft verder opgemerkt dat de doodsoorzaak uit het sectieverslag blijkt. De officier van justitie meent dat van belang is om aan de hand van het dossier zoals dat nu voorligt, vast te stellen of verdachte dan wel [medeverdachte 1] de waarheid spreekt en dat het tijdstip van overlijden daar geen richting aan gaat geven.
[D]
De officier van justitie heeft met betrekking tot het horen van [D] betoogd dat het de rechtbank is die bepaalt welke verklaringen zij geloofwaardig acht en dat de rechtbank daarbij zal kijken naar verankering van de verklaringen in de objectieve feiten en omstandigheden. Dat geldt niet alleen voor de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , maar ook voor de verklaringen van verdachte.
Schouw en reconstructie
Volgens de officier van justitie ziet een reconstructie op het reconstrueren van de feiten en omstandigheden aan de hand van de verklaringen van de verdachten. Zij ziet gelet op de inhoud van de verklaringen van de verdachten niet in wat er kan worden gereconstrueerd. Het dossier bevat informatie over het chalet. Een waarneming ter plaatse zou de procespartijen wellicht meer inzicht geven. De officier van justitie merkt overigens op dat het chalet inmiddels is opgeknapt en weer wordt bewoond.
Informatie van Rijkswaterstaat en/of trajectcontrole
Volgens de officier van justitie heeft het onderzoeksteam uitvoerig onderzoek gedaan. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat:
  • Rijkswaterstaat in verband met de wettelijke privacyregels geen camerabeelden bewaart. Als er calamiteiten zijn worden de beelden live bekeken. Dit is volgens de officier van justitie niet vastgelegd in een proces-verbaal.
  • er tussen 13 en 14 maart 2014 geen trajectcontrole was op het traject tussen Ermelo en Bergen op Zoom. Van de flitspalen op dit traject is niet na te gaan welke actief waren. Wèl is gebleken dat de auto’s van verdachte, [medeverdachte 1] en [slachtoffer] niet op dit traject zijn geflitst. Dit is niet vastgelegd in een proces-verbaal, aldus de officier van justitie.
  • de auto van [slachtoffer] is geplaatst in het ANPR-systeem (Automatic Number Plate Recognition). Dit heeft geen hits opgeleverd. Dit is niet vastgelegd in een proces-verbaal. De Volvo van [medeverdachte 1] is op 14 maart 2014 om 3.08 uur door de ANPR vastgelegd op de A16 tussen Breda en Antwerpen ter hoogte van hectometerpaaltje 68,5, waarbij gereden werd in de richting van Antwerpen. De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar het dossier, pagina 3776. De Audi van [slachtoffer] en de Volvo van [medeverdachte 1] zijn in de nacht van 13 op 14 maart 2014 op vrijwel hetzelfde tijdstip gesignaleerd op ANPR-masten in Brasschaat (België). De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar het dossier, pagina’s 3672, 3699 en 3700.
  • in het kader van het Slim prijzen project worden alleen aangemelde kentekens opgeslagen. Gelet op de kleine kans op hits is dit niet verder uitgezocht. Volgens de officier van justitie is hiervan geen proces-verbaal opgemaakt.
  • er in de periode van 1 tot en met 17 maart een storing was in het ARS systeem, een systeem dat in opdracht van verschillende wegbeheerders kentekens registreert voor verkeers(management)doeleinden. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar het dossier, pagina 3779.
  • informatie is opgevraagd van het Amigo Boras systeem, een grensovergangregistratie tussen Nederland en België, waarbij van alle auto’s alleen het merk, type, kleur en tijdstip van passeren wordt vastgelegd. Over de periode van 14 tot 19 maart 2014 is navraag gedaan naar de Volvo van [medeverdachte 1] en de Audi van [slachtoffer] . De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar het dossier, pagina’s 3627 en 3624.
  • uit informatie van de CJIB naar voren komt dat in de periode van 12 tot en met 14 maart 2014 geen bekeuringen zijn geregistreerd op naam van een van de verdachten met uitzondering van de snelheidsovertreding van [medeverdachte 1] op 14 maart 2014 om 3.58 uur. De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar het dossier, pagina 3672.
Data up stream
De officier van justitie heeft betoogd dat de geschiedenis van de wifirouter wordt gewist op het moment dat de stroom eraf is geweest, hetgeen is gebeurd na de brandmelding in het chalet. Via de betreffende mobiele telefoon is vast te stellen of iemand gebruik heeft gemaakt van een router, maar de telefoon van [slachtoffer] is nooit gevonden. Wat de instellingen voor het gebruik van wifi dan wel het datanetwerk waren, is daarom niet na te gaan. In de historische printgegevens komt de term “free internet” en een “Start LAC” en “Start Cell” aanduiding vaker voor. Uit die gegevens zou kunnen worden afgeleid dat de telefoon van [slachtoffer] altijd was ingesteld op actief dataverkeer. Dit zou volgens de officier van justitie bij een deskundige kunnen worden nagevraagd, maar zij ziet daarvan niet de noodzaak nu de telefoon van [slachtoffer] op enig moment uit het netwerk is gegaan. Niet bekend is wie de telefoon als laatste in handen heeft gehad en dit zal ook niet blijken uit een nader onderzoek naar het datagebruik.
Beoordeling door de rechtbank
Toetsingscriterium
De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag welke maatstaf heeft te gelden bij de toetsing van de verzoeken van de raadsman.
De Hoge Raad heeft op 1 juli 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1496) een overzichtsarrest gewezen over (onder meer) de maatstaven aan de hand waarvan door de verdediging gedane verzoeken tot oproeping van getuigen of deskundigen dienen te worden beoordeeld. De Hoge Raad heeft daarbij een onderscheid gemaakt naar het stadium waarin een procedure zich bevindt.
De rechtbank stelt vast dat de strafzaak tegen verdachte op de terechtzitting van 25 juni 2014 is aangebracht. Sedertdien hebben meerdere pro-forma- en/of regiezittingen plaatsgevonden waarna het onderzoek telkens is geschorst. Op 26 mei 2015 heeft een regiebijeenkomst ex artikel 185 Sv plaatsgevonden. De zaak van verdachte en de medeverdachten zouden in overleg met de betrokken raadslieden in de week van 1 februari 2016 inhoudelijk behandeld worden. In november 2015 is verdachte van raadsman gewisseld. Op verzoek van de (nieuwe) raadsman is op voorhand beslist dat in de week van 1 februari 2016 geen inhoudelijke behandeling zou plaatsvinden.
Gelet op het voormelde arrest is naar het oordeel van de rechtbank sprake van de situatie zoals in het arrest genoemd onder ‘Terechtzitting na schorsing van het onderzoek’. De Hoge Raad heeft hierover het volgende overwogen:
“2.22 Ingeval het onderzoek ter terechtzitting is geschorst en het verzoek tot het oproepen van getuigen eerst is gedaan op de terechtzitting na de schorsing, is de maatstaf bij de beoordeling van het verzoek eveneens of de noodzaak van hetgeen wordt verzocht is gebleken. (…)”
De rechtbank leidt hieruit af dat ten aanzien van de verzoeken van de raadsman als maatstaf het noodzakelijkheidscriterium heeft te gelden. Voor zover de raadsman heeft gesteld dat het onderzoek door de rechter-commissaris pas op 28 januari 2016 is afgerond en dat nog aanvullende stukken zijn verspreid in de afgelopen maanden, overweegt de rechtbank dat in april 2015 het definitieve proces-verbaal is afgerond. Niet is gebleken dat de raadsman verzoeken heeft gedaan die betrekking hebben op de door de raadsman bedoelde aanvullende stukken dan wel het onderzoek door de rechter-commissaris. Het feit dat de raadsman de zaak in een laat stadium heeft overgenomen en de omstandigheid dat op verdachte een ernstige verdenking rust, kunnen er niet toe leiden dat een ander toetsingscriterium wordt gehanteerd. De rechtbank zal de verzoeken dus met inachtneming van het noodzakelijkheidscriterium beoordelen.
A.
[A] , [B]
De rechtbank overweegt dat het procesdossier stukken bevat over het bij het slachtoffer aangetroffen letsel en welke (combinatie van) letsels hebben geleid tot zijn dood. Het gaat onder meer om het voorlopig sectierapport van 17 maart 2014, opgemaakt door arts en patholoog [B] (NFI), het definitieve sectierapport van 19 mei 2014 opgemaakt door [B] , alsmede een verslag van [A] (VUmc) van 28 maart 2014 (letseldatering).
Het nader horen van [B] en [A] over de vraag welke soorten letsel direct dan wel indirect hebben geleid tot de dood van het slachtoffer en welke combinaties daarbij mogelijk zijn, acht de rechtbank thans niet noodzakelijk. Dat geldt ook voor een nadere schriftelijke rapportage door deze deskundigen op deze punten. De raadsman heeft daarvoor onvoldoende onderbouwd op welke onderdelen hun schriftelijke rapportages een nadere onderbouwing behoeven. Niet gesteld is dat en waarom in zoverre sprake is van onduidelijkheden, onjuistheden of tegenstrijdigheden in de betreffende rapporten.
Wèl acht de rechtbank het noodzakelijk dat door [B] en [A] nader schriftelijk gerapporteerd wordt over het tijdstip van overlijden en - gezien de beschreven samenhang met het overlijden - het tijdstip waarop de letsels werden toegebracht. In die schriftelijke rapportage dienen in de kern de navolgende vragen te worden beantwoord (door ieder van beide deskundigen voor zover hun expertise strekt):
1. Is het gebruikelijk bij sectie een tijdstip van overlijden vast te stellen?
a. Zo ja, om welke reden is dat in dit geval niet gebeurd?
2. Is op basis van de voorhanden zijnde stukken en gegevens in de onderhavige zaak vast te stellen wat het tijdstip van overlijden is geweest?
a. Welke stukken en gegevens zijn daarbij van belang?
b. Zo ja, om welk tijdstip van overlijden gaat het dan?
c. Als het niet mogelijk is een tijdstip van overlijden aan te geven, is een globale indicatie dan wel mogelijk en zo ja met welke bandbreedte en waarom?
d. Als het niet mogelijk is een tijdstip van overlijden aan te geven, welke factoren maken het dan niet mogelijk een tijdstip van overlijden vast te stellen?
3. In hoeverre kan de datering van de letsels zoals beschreven in het verslag van [A] een bijdrage leveren aan beantwoording van de hiervoor gestelde vragen over vaststelling van het tijdstip van overlijden? Voor zover gesproken wordt over tijdsindicaties (bijvoorbeeld: “enkele uren oud”), vanaf welk moment wordt dan teruggerekend?
De rechtbank zal het verzoek van de raadsman in zoverre derhalve toewijzen en de zaak daartoe verwijzen naar de rechter-commissaris teneinde een nader rapport te laten opmaken door deze deskundigen, omtrent voormelde vraagpunten. De rechtbank zal bepalen dat deze verwijzing “half-open” is in die zin dat indien blijkt dat een andere vraagstelling aan deze deskundigen omtrent de hiervoor door de rechtbank genoemde vraagpunten (1-3) nodig is, de rechter-commissaris daartoe kan beslissen. Tevens is het aan de rechter-commissaris om, in overleg met de deskundigen, te bepalen of en zo ja van welke (overige) dossierstukken zij kennis wensen te nemen (bijvoorbeeld: de politieverklaringen van brandweerman [brandweerman] ).
Voor het overige zal de rechtbank het verzoek om [A] en [B] ter zitting te horen thans afwijzen. De rechtbank wenst eerst kennis te nemen van de nadere rapportages.
[C]
De rechtbank acht thans een contra-expertise en/of aanvullend onderzoek door [C] , zoals verzocht, niet noodzakelijk en zal het verzoek van de raadsman in zoverre afwijzen. Naar het zich laat aanzien zal de opdracht aan de rechter-commissaris betreffende het nader onderzoek naar het tijdstip van overlijden en - gezien de beschreven samenhang met het overlijden - de letseldatering (zie onder A. hiervoor) in de kern bestaan uit een dossieronderzoek. Ook overigens is door de verdediging niet voldoende specifiek en concreet onderbouwd dat en waarom het door [B] en [A] tot zover verrichte onderzoek door [C] thans getoetst zou moeten worden en/of aanvullend onderzoek door hem thans zou moeten plaatsvinden.
[brandweerman]
De rechtbank acht het nader horen van [brandweerman] niet noodzakelijk. [brandweerman] heeft zijn bevindingen over wat hij als brandweerman in het chalet heeft aangetroffen, beschreven in zijn verklaringen bij de politie. Hij is geen forensisch arts, noch onderzoeker. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gesteld of gebleken dat [brandweerman] moet worden geacht deskundig te zijn op het gebied van het vaststellen van lijkstijfheid en kan hij geen gevolgtrekkingen maken of classificaties verbinden aan zijn bevindingen. De rechtbank zal het verzoek van de raadsman daarom afwijzen.
[D]
De rechtbank overweegt dat het aan de rechtbank is om de betrouwbaarheid van de verklaringen te beoordelen, zowel die van de verdachte als die van de medeverdachten. De rechtbank merkt op dat uit de verhoren naar voren komt welke vragen zijn gesteld, hoe deze zijn gesteld en welke antwoorden daarop zijn verkregen. Bij de inhoudelijke behandeling kan de raadsman te zijner tijd een betrouwbaarheidsverweer voeren indien en voor zover hij meent dat niet van de door de medeverdachte afgelegde verklaringen kan worden uitgegaan. Een onderzoek door [D] acht de rechtbank onder deze omstandigheden niet noodzakelijk. De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman af.
Een schouw en reconstructie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdediging onvoldoende concreet en specifiek onderbouwd dat en waarom (specifiek) een schouw noodzakelijk is. Een reconstructie acht de rechtbank om dezelfde redenen evenmin noodzakelijk. Voor die -samenhangende- beslissing is het volgende van belang.
De rechtbank overweegt dat er al veel informatie over de plaats delict in het dossier aanwezig is. Er zijn plattegronden van de omgeving en van het chalet en er zijn diverse foto’s. Zonder vooruit te lopen op enige inhoudelijke beslissing, bevat het dossier aanknopingspunten voor de aanname voorshands dat het slachtoffer in het chalet om het leven is gekomen door geweld dat door een ander (of anderen) op hem is uitgeoefend. Verder zijn er te veel ongewisse factoren en dus te weinig toetsbare elementen om de uiteenlopende scenario’s specifiek middels een schouw en/of reconstructie te kunnen testen.
De relevantie van de vraag of het mogelijk is dat [medeverdachte 2] het slachtoffer bij het betreden van het chalet niet heeft gezien, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden voor de beslissing op deze onderzoekswens, nu dit op de vrijdag, later op de dag, is geweest. Onvoldoende is derhalve aannemelijk gemaakt dat en waarom dit van belang zou zijn voor het vaststellen van de toedracht van de gebeurtenissen op de donderdagavond tot in de nacht van die donderdag op vrijdag.
Verder is onvoldoende onderbouwd dat en waarom een reconstructie een antwoord zal kunnen geven op de door de raadsman gestelde vraag of verdachte het slachtoffer alleen heeft overmeesterd, met tape heeft omwikkeld en verplaatst in de gang. Ook hier is van belang dat er te veel ongewisse factoren en dus te weinig toetsbare elementen zijn om de scenario’s specifiek middels een schouw en/of reconstructie te kunnen testen. Daarbij speelt onder meer de volgordelijkheid van de geweldshandelingen een rol, alsmede de toestand van het slachtoffer en de positie van zijn lichaam.
Ten aanzien van de gehorigheid overweegt de rechtbank dat een schouw en/of reconstructie niet het geëigende middel is om de gehorigheid ter plaatse vast te stellen.
Aangevoerd door de verdediging is (zonder specifieke dossierverwijzing) dat de deur volgens [medeverdachte 1] open stond. Voor zover de raadsman daarbij het oog heeft gehad op de verklaringen van [medeverdachte 1] op 29 september 2014 (p. 1023), overweegt de rechtbank dat [medeverdachte 1] heeft verklaard
“De voordeur was open, …”alsmede (p. 1051) op de vraag of de voordeur afgesloten was:
”Nee, hij was niet op slot, wel dicht”.
Door de verdediging is verder (zonder specifieke dossierverwijzing) aangevoerd dat de omwonenden hebben verklaard gebonk te hebben gehoord. Voor zover de raadsman daarbij het oog heeft gehad op de verklaringen van [Buur 1] (p. 1421-1426) en [Buur 2] (p. 1428-1431) overweegt de rechtbank dat de in die verklaringen genoemde doffe klappen of dreunen zouden zijn gehoord op de
vrijdagavond.
Gelet op het vorenstaande is het verzoek op dit specifieke onderdeel onvoldoende onderbouwd. Daarbij komt dat ook hier te veel ongewisse (en subjectieve) factoren zijn en dus te weinig toetsbare elementen om dit punt specifiek middels een schouw en/of reconstructie te kunnen testen.
Overigens neemt de rechtbank bij het voorgaande in aanmerking dat de plaats delict verstoord lijkt te zijn tussen de dood van het slachtoffer en het aantreffen van zijn lichaam na de brandstichting. Uit het dossier lijkt naar voren te komen dat er verschillende handelingen zijn verricht met het lichaam van het slachtoffer en een groot deel van de inboedel in het chalet (meer of minder) is verplaatst na het overlijden van het slachtoffer en er vervolgens brand is gesticht in het chalet.
De rechtbank zal deze verzoeken van de raadsman, gezien het vorenstaande los en in samenhang beschouwd, afwijzen.
Camerabeelden/trajectcontroles
De rechtbank overweegt dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft betoogd dat onderzoek is gedaan naar informatie en/of camerabeelden ter onderbouwing van de door de verdachten afgelegde routes. Een deel van die bevindingen is echter nog niet vastgelegd in een proces-verbaal. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de officier van justitie de betreffende bevindingen in een proces-verbaal doet vastleggen en dat deze informatie aan het dossier wordt toegevoegd.
Data upstream gegevens
Door de verdediging is gewezen op data upstream gegevens van de telefoon van het slachtoffer op 13 maart 2014 van ongeveer 20.53 uur tot 21.25 uur. Dit kan volgens de verdediging van belang zijn voor de vraag of het slachtoffer op dat moment nog in leven was.
Uit het dossier komt naar voren dat de telefoon van [slachtoffer] niet is (terug)gevonden.
Hoewel bedacht moet worden dat het antwoord op de vraag of een apparaat bediend is, nog niet (zonder meer) ook het antwoord inhoudt op de vraag wie dat apparaat dan bediend heeft, acht de rechtbank het noodzakelijk nader te worden voorgelicht, middels een aanvullend proces-verbaal van politie (zo mogelijk door dezelfde rapporteur als die het betreffende rapport heeft opgesteld; p. 3790). In dat aanvullend rapport dient gemotiveerd en zo nodig met stukken onderbouwd te worden ingegaan op de navolgende vragen:
1. Is te achterhalen of de betreffende data upstream handmatig dan wel automatisch heeft plaatsgevonden?
2. In hoeverre is daarbij relevant of van een wifinetwerk gebruik is gemaakt dan wel 3G of 4G?
3. Kan het antwoord op deze vragen ook zonder onderzoek aan de telefoon van het slachtoffer plaatsvinden en zo ja op welke wijze dan en met welke uitkomst?
De rechtbank is van oordeel dat thans kan worden volstaan met het doen opmaken van voormeld aanvullend proces-verbaal. Indien dat stuk later aanleiding mocht geven voor nader onderzoek, dan kan de rechtbank daartoe alsnog beslissen. Hetgeen meer of anders is verzocht wordt door de rechtbank thans afgewezen.

3.Overige overwegingen

De rechtbank zal het onderzoek ter terechtzitting voor
onbepaalde tijdschorsen.
De rechtbank zal de
uiterste termijnwaarbinnen het onderzoek ter terechtzitting dient te worden hervat stellen op
maximaal 90 dagen.Deze termijn is langer dan een maand om de
klemmende redendat moet worden aangenomen dat een kortere termijn ontoereikend zal zijn voor het nader onderzoek en het appointeren van de zaak ter voortzetting van de behandeling ter terechtzitting.
De rechtbank streeft ernaar de zaken van verdachte en de medeverdachten gelijk op te laten lopen. Dit betekent dat voor zover de rechtbank nader onderzoek heeft bepaald, de raadslieden in de overige zaken zich daarbij kunnen aansluiten en de betreffende stukken ook in die dossiers zullen worden gevoegd. Bij de appointering van de zaken van verdachte en de medeverdachten dient daarom eveneens te worden gelet op de verhinderdata van alle betrokken procesdeelnemers.
Op de zitting van 7 december 2015 heeft de rechtbank beslist dat de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als getuige in de zaak van verdachte dienen te worden gehoord. In het geval op de volgende zitting de inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden, dienen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor alsdan als getuige te worden opgeroepen.
Beslissing
De rechtbank:
 bepaalt dat de officier van justitie de bevindingen van verkeersinformatiesystemen voor zover nog niet in het dossier opgenomen, in een proces-verbaal doet vastleggen en dat deze informatie aan het dossier wordt toegevoegd (onder F. hiervoor);
 bepaalt dat de officier van justitie een aanvullend proces-verbaal doet opmaken omtrent de data upstream gegevens en dat deze informatie aan het dossier wordt toegevoegd (onder G. hiervoor);
  • stelt de stukken daartoe (F. en G. hiervoor) in handen van de officier van justitie;
  • stelt de stukken in handen van de
 bepaalt dat deze verwijzing “half-open” is, in die zin dat indien blijkt dat een andere vraagstelling aan deze deskundigen omtrent de hiervoor door de rechtbank genoemde vraagpunten (1-3) nodig is, de rechter-commissaris daartoe kan beslissen;
 bepaalt dat de rechter-commissaris zal bepalen, in overleg met genoemde deskundigen, of en zo ja welke overige dossierstukken aan hen ten behoeve van bedoeld nader onderzoek ter beschikking zullen worden gesteld;
  • wijst af de verzoeken met betrekking tot de overige onderzoekshandelingen;
  • schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd;
 stelt de uiterste termijn waarbinnen het onderzoek ter terechtzitting dient te worden hervat op
maximaal 90 dagen. Deze termijn is langer dan een maand om de klemmende redenen dat moet worden aangenomen dat een kortere termijn ontoereikend zal zijn voor het afronden van de hiervoor vermelde onderzoeken en het appointeren van de zaak ter voortzetting van het onderzoek ter terechtzitting;
 beveelt de oproeping van verdachte en haar raadsman tegen die terechtzitting met kennisgeving daarvan aan de nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] ;
 beveelt de oproeping van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als getuigen, in het geval op de volgende zitting de inhoudelijke behandeling plaatsvindt.
Deze tussenbeslissing is gegeven door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2016.
Mr. Hovens is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer:[jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer] 05/780022-14
Uitspraak d.d.: 11 maart 2016
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van
11 maart 2016.
Tegenwoordig:
mr. Van der Mei , rechter,
mr. , officier van justitie,
en mr. Fransen , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De gedetineerde verdachte,
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te P.I.V. Huis van Bewaring Nieuwersluis te Nieuwersluis,
is wel / niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Ter terechtzitting van 29 februari 2016 heeft de verdachte aangegeven
nietbij de uitspraak aanwezig te willen zijn.
De raadsman, mr. Y. Moszkowicz, is wel / niet verschenen.
De rechter spreekt de beslissing uit.
Waarvan proces-verbaal,