Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding d.d. 22 januari 2016;
- de brief d.d. 11 februari 2016 met aanvullende producties van de zijde van [eiseres] ;
- de e-mail d.d. 16 februari 2016 met producties van de zijde van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling d.d. 17 februari 2016;
- de pleitnota van de zijde van [eiseres] ;
- de conclusie van antwoord.
2.De feiten
".
"We sturen je deze e-mail om te bevestigen dat we je privacyklacht hebben ontvangen die betrekking heeft op de volgende inhoud:
"We hebben de content verwijderd omdat deze in strijd is met onze Communityrichtlijnen".2.8. Op de Facebookpagina van de werkgever van [eiseres] is een seksueel getinte foto waarop partijen te zien zijn, geplaatst.
"Ik verblijf nu verplicht in [plaats] waar ik ben geplaatst in de Stichting [naam stichting 2] onder toezicht van reclassering. Hier moet ik leren hoe ik op een normale manier met andere mensen om ga, zelf ben ik me nergens van bewust dus ga ik gewoon door met waar ik voor veroordeeld ben namelijk: vernieling, bedreiging, stalking en ander misselijk gedrag tegenover andere mensen."
3.Het geschil
4.De beoordeling
[gedaagde] betwist ook dat de overgelegde WhatsApp-berichten van hem afkomstig zijn. Voor zover geoordeeld wordt dat deze berichten wel van hem afkomstig zijn, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat daarmee niet is aangetoond dat hij de films en foto’s ook daadwerkelijk op internet heeft gezet. Ook voert [gedaagde] aan dat niet is aangetoond wat precies de inhoud is van hetgeen op internet is gezet.
heeft nog gesteld dat de op de avond van 9 december en de ochtend van 10 december 2015 verzonden berichten niet door hem verstuurd kunnen zijn, aangezien hij op dat moment door de politie verhoord werd en niet de beschikking had over een telefoon, maar dit verweer wordt gepasseerd. [eiseres] betwist de betreffende stelling en uit niets blijkt dat [gedaagde] in de genoemde periode inderdaad verhoord werd en op dat moment niet de beschikking had over zijn telefoon.
De stelling van [gedaagde] dat [eiseres] de filmpjes en foto’s zelf op internet heeft gezet acht de voorzieningenrechter, gelet op de inhoud daarvan en gelet op het feit dat er ook een foto op de Facebookpagina van de werkgever van [eiseres] is gezet, volstrekt onaannemelijk.
is aldus immers in haar goede naam en eer aangetast en er is een ernstige inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. [gedaagde] zal dan ook veroordeeld worden tot verwijdering van de door hem geplaatste foto’s en filmpjes. Weliswaar is niet gebleken dat er thans nog foto’s en filmpjes van [eiseres] op internet staan, maar [eiseres] voert terecht aan dat zij, naast het door haar genoemde beeldmateriaal, niet weet welk beeldmateriaal van haar er nog meer op internet is geplaatst. Gelet op de stelling van [gedaagde] dat eenmaal op internet gepubliceerde informatie zich als een olievlek verspreidt, hetgeen naar het oordeel van de voorzieningenrechter een reëel risico is, zal het eerste deel van de vordering van [eiseres] worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld staat.
816,00