ECLI:NL:RBGEL:2016:1182

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 februari 2016
Publicatiedatum
2 maart 2016
Zaaknummer
C/05/294879 KG RK 15/1160
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens herhaling van eerdere gronden

Op 8 februari 2016 heeft de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Gelderland het wrakingsverzoek van een verzoeker afgewezen. De verzoeker had eerder, in 2012, een wrakingsverzoek ingediend tegen dezelfde rechter in een vergelijkbare zaak met betrekking tot zijn inkomstenbelasting. In zijn huidige verzoek tot wraking, ingediend op 18 december 2015, herhaalde de verzoeker de argumenten die hij eerder had aangevoerd, zonder nieuwe feiten of omstandigheden te presenteren. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid van de rechter had aangetoond. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, en dat de herhaling van eerdere gronden niet voldoende was om het wrakingsverzoek te onderbouwen. De rechtbank besloot dat de procedure met registratienummer ARN 15/1808 IB/PVV hervat zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer: C/05/294879 KG RK 15/1160
Beslissing van 8 februari 2016 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Gelderland op het verzoek van:
[naam] ,
wonende te Zwolle,
verzoeker tot wraking, hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. J.M.W.M. van Bavel te Utrecht,
strekkende tot wraking van:
[naam rechter] ,
rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 1 april 2015 een beroepszaak met betrekking tot zijn inkomstenbelasting over 2011 aanhangig gemaakt bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, tegen de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle (zaaknummer ARN 15/1808 IB/PVV).
1.2.
Bij brief van 25 november 2015 heeft de rechtbank verzoeker onder meer medegedeeld dat het beroep zal worden behandeld door een enkelvoudige kamer, dat de zitting zal plaatsvinden op 28 januari 2016 en dat de rechter (tegen wie het onderhavige wrakingsverzoek zich richt) de zaak zal behandelen.
1.3.
Bij brief van 1 december 2015 heeft verzoeker de rechtbank verzocht - zoals hij telefonisch op 30 november 2015 ook reeds had gedaan - de rechter, tegen wie het wrakingsverzoek zich thans richt, te laten vervangen door een andere rechter omdat hij de rechter in oktober 2012 had gewraakt in een zaak met betrekking tot zijn inkomstenbelasting over 2008.
1.4.
De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 9 december 2015 medegedeeld dat in de motivering in zijn brief geen aanleiding wordt gezien om zijn verzoek tot vervanging van de rechter in te willigen.
1.5.
Bij brief van 18 december 2015 heeft mr. Van Bavel namens verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter.
1.6.
Bij e-mailbericht van 24 december 2015 heeft de rechter medegedeeld niet te berusten in het tegen haar gerichte verzoek tot wraking en dat zij niet zal verschijnen bij de behandeling van het wrakingsverzoek.
1.7.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 25 januari 2016. Verzoeker is daarbij verschenen met mr. Van Bavel. Zoals aangekondigd is de rechter niet verschenen. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de rechterlijke onpartijdigheid van de rechter in relatie tot verzoeker (onherstelbare) schade heeft opgelopen door hetgeen zich in 2012 in de eerdere procedure van verzoeker heeft voorgedaan. Hij heeft op grond daarvan het gevoel dat de rechter vooringenomen (pro-Belastingdienst) is. Omdat de thans aanhangige procedure een soortgelijke procedure is als de procedure in 2012, heeft verzoeker geen vertrouwen in de rechter.
Verzoeker heeft verwezen naar zijn pleitnota van 29 oktober 2012 waarvan hij zich tijdens de zitting van 30 oktober 2012 in de wrakingszaak in die eerdere procedure heeft bediend. In het bijzonder heeft verzoeker erop gewezen dat hij daarin aan de orde heeft gesteld dat hij vragen en de non-verbale communicatie van de rechter met betrekking tot zijn invaliditeit en die van zijn vrouw pijnlijk vond. Daarnaast heeft verzoeker daarin gesteld dat de rechter aan de Belastingdienst ten onrechte geen kritische vragen heeft gesteld, terwijl haar benadering jegens hem – verzoeker – wel kritisch was. Ten slotte stelt verzoeker dat de rechter hem aan het eind van de zitting nariep “ga maar verkopen”, hetgeen hij ongepast en vernederend vond.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft verklaard niet te berusten in het tegen haar gerichte verzoek tot wraking. Zij stelt het te betreuren dat verzoeker haar optreden als vervelend en partijdig heeft ervaren en benadrukt dat dat niet haar intentie was. Zij stelt dat zij heeft doorgevraagd om helderheid te kunnen geven over hoe zij de zaak beoordeelde en dat haar ervaring is dat het bijna altijd tot een goed resultaat leidt en tot tevreden partijen die alles hebben kunnen zeggen wat tot verduidelijking en versterking van hun zaak leidt. De rechter betwist dat zij verzoeker aan het eind van de zitting in 2012 zou hebben nageroepen.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2.
De wrakingskamer constateert dat verzoeker aan zijn huidige verzoek dezelfde argumenten ten grondslag heeft gelegd als aan zijn wrakingsverzoek in de procedure in 2012. Bij de behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek heeft verzoeker ook bevestigd dat de wrakingsgronden van het onderhavige verzoek dezelfde zijn als van het wrakingsverzoek van 2012. Hij heeft desgevraagd medegedeeld dat het verschil tussen het huidige wrakingsverzoek en het vorige wrakingsverzoek is dat hij het huidige wrakingsverzoek vóór de zitting heeft ingediend, terwijl hij het vorige wrakingsverzoek na de zitting had ingediend.
4.3.
Naar aanleiding van het verzoek tot wraking dat verzoeker in 2012 had ingediend, heeft de wrakingskamer van de rechtbank Arnhem bij beslissing van 13 november 2012 verzoeker ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en het verzoek tot wraking inhoudelijk beoordeeld. De wrakingskamer heeft vervolgens geoordeeld dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet de objectief gerechtvaardigde vrees rechtvaardigen dat de rechter vooringenomen zou zijn. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking daarom afgewezen.
4.4.
Nu verzoeker aan het onderhavige verzoek tot wraking geen andere en/of nieuwe omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, kan dit verzoek evenmin tot een gegronde wraking leiden. Het feit dat het huidige wrakingsverzoek vóór de zitting is ingediend is geen relevante andere of nieuwe omstandigheid. Het levert immers geen aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechter op. Het wrakingsverzoek zal derhalve worden afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het wrakingsverzoek van 18 december 2015 tegen de rechter ongegrond;
- bepaalt dat de procedure met registratienummer ARN 15/1808 IB/PVV wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek op 18 december 2015.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, voorzitter, I.C.J.I.M. van Dorp en L.J.P. Lambooij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Oostveen-Out, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2016.