ECLI:NL:RBGEL:2016:1143

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 februari 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
05/841012-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van hennepplantage en diefstal van elektriciteit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 februari 2016 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het telen van hennep en het stelen van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1972 in Libanon, werd bijgestaan door raadsman mr. M.J.H. Mühlstaff. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk telen van hennepplanten in een pand in Apeldoorn en het wegnemen van elektriciteit van een firma. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 maart 2014 in een pand met een hennepplantage werd aangetroffen, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij het telen van de hennep. De rechtbank overwoog dat de verdachte slechts een beperkte rol had gespeeld door te helpen met het vullen van plantenbakken, zonder dat hij enige beschikkingsbevoegdheid over de kwekerij had.

Daarnaast werd er in de zaak betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard omdat de verdachte niet in de gelegenheid was gesteld om zich tijdens de politieverhoren te laten bijstaan door een raadsman. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel er sprake was van een vormverzuim, de ernst van dit verzuim gering was, aangezien de verdachte had aangegeven geen advocaat te willen consulteren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de rechters M. Post, A. van der Mei en J. de Jong, en werd openbaar uitgesproken in de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/841012-14
Datum uitspraak : 26 februari 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Libanon),
wonende [adres] , [woonplaats] .
Raadsman: mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat te Deventer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 februari 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 6 maart 2014 tot en met 23 maart 2014, in de gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straat] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1244, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond b Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 6 maart 2014 tot en met 23 maart 2014, in de gemeente Apeldoorn, meermalen, in elk geval eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid/hoeveelheden electriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de firma [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs (telkens) heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

2.Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Onder verwijzing naar onder meer jurisprudentie van het EHRM ter zake van het recht op rechtsbijstand van een raadsman tijdens het politieverhoor, is door de raadsman betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte niet in de gelegenheid is gesteld zich tijdens de politieverhoren te laten bijstaan door een raadsman.
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3608, op het standpunt gesteld dat het recht op rechtsbijstand tijdens het politieverhoor eerst met ingang van 1 maart 2016 moet worden toegepast. Nu de politieverhoren van verdachte hebben plaatsgevonden in 2014 en voormelde rechtsregel destijds aldus nog niet van kracht was, is er geen grond aanwezig om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit voormeld arrest van de Hoge Raad van 22 december 2015 volgt kort gezegd dat indien een aangehouden verdachte niet de gelegenheid is geboden om zich bij zijn verhoor door de politie te laten bijstaan door een raadsman, dat in beginsel een vormverzuim oplevert als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Bij het bepalen van de ernst van het verzuim is voorts in het bijzonder van belang of de verhorende opsporingsambtenaren redelijkerwijze mochten aannemen dat niet de gelegenheid behoefde te worden geboden tot het verlenen van rechtsbijstand tijdens het verhoor. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat deze opsporingsambtenaren tot het onderhavige arrest niet bedacht behoefden te zijn op de aanscherping van de regels betreffende de rechtsbijstand en dat niet mag worden aangenomen dat zij onmiddellijk bekend zijn geraakt met de inhoud van dit arrest en de gevolgen daarvan voor de rechtspraktijk. De Hoge Raad gaat daarom ervan uit dat met ingang van 1 maart 2016 toepassing zal worden gegeven aan de regel dat een aangehouden verdachte het recht heeft op bijstand van een raadsman tijdens zijn verhoor door de politie.
De rechtbank constateert dat uit het procesdossier niet is op te maken dat verdachte is gewezen op de gelegenheid om zich tijdens het politieverhoor te laten bijstaan door een advocaat zodat, gelet op het bovenstaande, sprake is van een vormverzuim. Uit het verdachte betreffende proces-verbaal van aanhouding van 23 maart 2014 blijkt echter dat verdachte te kennen heeft gegeven geen advocaat te willen consulteren. Ook in het eerste proces-verbaal verhoor verdachte van 23 maart 2014 is te lezen dat verdachte afstand heeft gedaan van het recht op consultatiebijstand. Op geen enkele wijze is daarom gebleken dat verdachte op enig moment behoefte had aan bijstand van een raadsman voor of tijdens het verhoor. De ernst van het verzuim is daarmee dusdanig gering dat de rechtbank volstaat met de enkele constatering ervan.
Het openbaar ministerie kan daarom in de vervolging worden ontvangen.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Aanleiding onderzoek
Bij de politie-eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, is op 6 maart 2014 een MMA-melding binnengekomen dat in een perceel aan de [straat] te Apeldoorn vermoedelijk een hennepkwekerij aanwezig zou zijn.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde. Feit 2 kan niet wettig en overtuigend worden bewezen zodat hiervoor vrijspraak is gevorderd. De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van feit 1 zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij (het opzetten van) de aangetroffen hennepkwekerij en het wegnemen van elektriciteit. Verdachte is enkel een keer als een soort klusjesman bij het pand geweest.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat er op 23 maart 2014 in een pand aan de [straat] in Apeldoorn een in werking zijnde hennepplantage is aangetroffen met in totaal 1244 hennepplanten.
Feit 1
Verdachte heeft op 23 maart 2014 bij de politie verklaard dat hij 3 dagen daarvoor in een Turks café is benaderd door een Turkse man genaamd [medeverdachte] , woonachtig in Deventer. De man vroeg verdachte of hij hem wilde helpen met het vullen van 800 plantenbakken met zand en hennepplanten. Verdachte is hiermee akkoord gegaan. Op 21 maart 2014 is verdachte samen met [medeverdachte] naar een bedrijfspand aan de [straat] in Apeldoorn gegaan. Verdachte wist dat zich in het pand een hennepkwekerij bevond. [medeverdachte] had last van rugpijn en hij heeft verdachte toen gevraagd of hij de volgende dag zonder hem verder wilde gaan met het vullen van de plantenbakken. Verdachte heeft hiermee ingestemd, waarna [medeverdachte] hem de sleutels van het pand heeft gegeven. Ze hadden nog niet afgesproken hoeveel geld verdachte hiervoor zou krijgen. Op 23 maart 2014 is verdachte met de sleutels van het pand bij de hennepkwekerij aangehouden.
Volgens bestendige jurisprudentie is voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van drugs niet noodzakelijk dat deze drugs verdachte toebehoren noch dat hij enige beschikkings- en/of beheersbevoegdheid ten aanzien van die drugs heeft. Het is voldoende dat de onder de Opiumwet vallende middelen zich in de machtssfeer van de dader bevinden. De rechtbank leidt uit bovenstaande verklaringen van verdachte af dat sprake is van enige betrokkenheid van verdachte bij de aangetroffen hennepkwekerij, die beperkt is in tijd, aard en omvang. Verdachte is geen eigenaar of huurder van het pand waarin de kwekerij is aangetroffen. Hij is evenmin eigenaar van de kwekerij, laat staan dat hij daarin heeft geïnvesteerd. Niet gebleken is verder dat verdachte ten aanzien van de kwekerij enige beslissings- of handelingsbevoegdheid had. Andere bewijsmiddelen waaruit het tegendeel blijkt, bevinden zich niet in het dossier. Nu verdachte niet meer heeft gedaan dan het vullen van 800 bakken, welke opdracht hij niet in een keer afkreeg en daarom de sleutels had gekregen om dat werk af te maken, is dit naar het oordeel van de rechtbank zozeer ondersteunend van aard dat dit onvoldoende is om te spreken van machtssfeer.
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde handelingen komt en medeplichtigheid aan het opzettelijk telen van hennep niet ten laste is gelegd, dient verdachte te worden vrijgesproken van feit 1.
Feit 2
Vaststaat dat uit het pand aan de [straat] in Apeldoorn in de ten laste gelegde periode een hoeveelheid elektriciteit via de elektriciteitsmeter in het pand is weggenomen. Bewijsmiddelen dat verdachte betrokken is geweest bij het manipuleren van de elektriciteitsmeter ontbreken. Evenmin kan worden bewezen dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking bij de ten laste gelegde diefstal. De rechtbank komt daarom ook ten aanzien van feit 2 tot vrijspraak.

4.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. Post, (voorzitter), mr. Van der Mei en mr. De Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 februari 2016.
mr. De Jong is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.