ECLI:NL:RBGEL:2016:1108

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 februari 2016
Publicatiedatum
1 maart 2016
Zaaknummer
05/760034-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair voor rijden onder invloed met een werkstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid

Op 29 februari 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige militair uit Aarle-Rixtel, die werd beschuldigd van rijden onder invloed van alcohol. De verdachte had op 28 augustus 2015 op het kazerneterrein in Oirschot een personenauto bestuurd terwijl zijn adem een alcoholgehalte vertoonde van 375 microgram, wat aanzienlijk boven de toegestane limiet ligt. Tijdens de zitting op 15 februari 2016 werd vastgesteld dat de verdachte, ondanks waarschuwingen van de wacht, toch onder invloed van alcohol ging rijden. De officier van justitie eiste een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van de zwaardere aanklachten. De militaire kamer oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op zwaar lichamelijk letsel of poging tot doodslag, en sprak de verdachte vrij van deze aanklachten. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan het rijden onder invloed en kreeg een werkstraf van 30 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden, met een proeftijd van drie jaar. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte van de zwaardere aanklachten was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760034-15
Datum uitspraak : 29 februari 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats]
Raadsman: mr. F.A.J. van Rijthoven, advocaat te Oirschot.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 februari 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 augustus 2015 te Oirschot ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven,(onder invloed van alcoholhoudende drank) (met grote snelheid), met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto is ingereden op en/of afgereden op en/of in de richting is gereden van die [aangever] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 28 augustus 2015 te Oirschot ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] , terwijl deze werkzaam was in zijn functie van medewerker van het Ministerie van Defensie als wachthebbende, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met de door hem, verdachte, bestuurde, personenauto met (hoge) snelheid op die [aangever] is ingereden en/of in de richting van die [aangever] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 28 augustus 2015 te Oirschot [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend (met hoge snelheid) met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto in de richting van die [aangever] is gereden;
2.
hij op of omstreeks 28 augustus 2015 te Oirschot als bestuurder van een voertuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 375 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Met betrekking tot feit 1:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 28 augustus 2015 heeft verdachte op het kazerneterrein in Oirschot onder invloed van alcoholhoudende drank een personenauto bestuurd. De wacht had verdachte bij het betreden van het kazerneterrein gewaarschuwd dat hij beter niet onder invloed van alcohol kon rijden. Toen verdachte dat toch deed, heeft één van de bewakers, [aangever] , geprobeerd de personenauto die door verdachte werd bestuurd, te laten stoppen. Verdachte heeft de personenauto toen niet gestopt.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Verder is de officier van justitie van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde. Verdachte heeft met zijn personenauto in de richting van [aangever] gereden en is op het laatste moment uitgeweken. Daarmee heeft hij een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel van een voetganger – zijnde een zwakke verkeersdeelnemer – in het leven geroepen. Verdachte is bij het betreden van het kazerneterrein gewaarschuwd om niet te gaan rijden omdat verdachte alcohol had gedronken. Desondanks is hij toch in zijn auto gestapt en gaan rijden. Hij heeft harder gereden dan toegestaan en is blijven rijden, zelfs toen verdachte verblind werd doordat een lamp in zijn richting scheen. Onder deze omstandigheden, en omdat verdachte wist dat er zich twee personen van de wacht op het terrein bevonden, kan het niet anders dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak van feit 1 bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat (voorwaardelijke) opzet op de dood, zware mishandeling dan wel bedreiging niet overtuigend kan worden bewezen.
Beoordeling door de militaire kamer
Met de officier van justitie en de raadsman is de militaire kamer van oordeel dat verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde:
Verdachte heeft verklaard dat hij door het licht van de zaklamp van [betrokkene] werd verblind en vervolgens in zijn ooghoek vanaf de linkerzijde ineens een tweede persoon, met versnelde pas de weg op zag komen lopen. Op dat moment bevond deze tweede persoon, die later aangever [aangever] bleek te zijn, zich al op een paar meter afstand van zijn auto. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment ongeveer dertig tot veertig kilometer per uur reed. Hij heeft [aangever] niet eerder gezien en heeft daarom ook niet eerder op zijn aanwezigheid kunnen anticiperen. Toen hij [aangever] zag, week hij uit naar rechts om hem te ontwijken. Daarna is hij doorgereden omdat hij geen bekeuring wilde krijgen voor rijden onder invloed.
De verklaring van verdachte vindt gedeeltelijk steun in de verklaring van zijn bijrijder, de getuige [getuige 1] . [getuige 1] heeft verklaard dat met een felle lamp in zijn gezicht werd geschenen, waardoor hij werd verblind. Hij zag direct daarna benen op de weg. Er stond opeens iemand van de wacht aan de bestuurderszijde van de auto.
Verder vindt de verklaring van verdachte steun in de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] . Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de medewerker van de wacht van de Bosstraat naar de Zonnebloemstraat begon te rennen en op de Zonnebloemstraat op drie meter afstand voor de auto van verdachte sprong. Getuige [getuige 3] heeft verder verklaard dat aangever [aangever] ‘zo voor de auto op de weg’ is gerend. De afstand op dat moment was nog drie tot vier autolengtes.
Gelet op het voorgaande is de militaire kamer van oordeel dat in het dossier onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn om te kunnen vaststellen dat verdachte kon en moest verwachten dat aangever in de richting zijn (rijdende) auto zou lopen. Nu de militaire kamer niet kan concluderen dat verdachte aangever heeft kunnen en moeten zien en onvoldoende is gebleken dat verdachte mocht verwachten dat aangever op deze wijze achter hem aan zou komen, is de militaire kamer van oordeel dat de aanwezigheid van aangever op de weg niet voorzienbaar is geweest. De omstandigheid dat verdachte wist dat er twee wachten aanwezig waren doet daar naar het oordeel van de militaire kamer niet aan af.
Op grond van het voorgaande is de militaire kamer van oordeel dat geen sprake is geweest van bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel dan wel op de aanmerkelijke kans om een redelijke vrees voor het misdrijf waarmee werd gedreigd op te wekken. Dit geldt nog te meer, nu verdachte ook naar rechts is uitgeweken hetgeen ook als contra-indicatie hiervoor kan worden gezien.
De militaire kamer is daarmee van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft getracht zwaar lichamelijk letsel aan aangever toe te brengen dan wel dat hij hem opzettelijk heeft bedreigd. Zij zal verdachte daarom ook vrijspreken van het onder 1 subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Met betrekking tot feit 2:
Bekennende verdachte
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aanhouding, p. 16-17;
- het proces-verbaal bedienaar ademanalyse-apparaat, p. 31;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 februari 2016.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks28 augustus 2015 te Oirschot als bestuurder van een voertuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 375 microgram,
in elk geval hoger dan 220 microgram,alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar. Met betrekking tot het onder
2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie een geldboete van € 550,00 gevorderd. Daartoe heeft de officier van justitie rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte weliswaar oprecht overkomt, maar dat van hem als beroepschauffeur meer voorzichtigheid had mogen worden verwacht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich in geval van strafoplegging voor het tweede feit aangesloten bij de door de officier van justitie gevorderde boete van € 550,00, nu deze boete conform het uitgangspunt in de landelijke oriëntatiepunten is en er ook eerder boetes voor rijden onder invloed aan verdachte zijn opgelegd.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 8 januari 2016;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 11 februari 2016.
Verdachte heeft als militaire beroepschauffeur onder invloed van alcohol op het kazerneterrein gereden. Op dat moment wist verdachte dat hij te veel had gedronken en dat hij niet meer mocht rijden. Hij was immers voor het vervoer van en naar de stad wel met een taxi gegaan en hij werd op de kazerne nog door de wacht gewaarschuwd om niet meer te gaan rijden. Vervolgens is verdachte betrokken geraakt bij een gevaarlijke verkeerssituatie, waarbij hij bijna een voetganger heeft aangereden. Na dat incident heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid niet genomen door te stoppen, maar heeft hij gas bijgegeven en is hij weggereden. Bovendien heeft hij daarbij (zichzelf en) zijn voertuig willen verhullen door deze aan de andere kant van de kazerne te parkeren in een bedekte parkeerplaats om aan een mogelijke boete te ontkomen.
Verdachte heeft eerder boetes gekregen voor het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol, waardoor er volgens de reclassering sprake is van een beginnend delictpatroon. Verdachte heeft verder zelf verklaard dat hij in totaal wel tien keer onder invloed van te veel alcohol heeft gereden en dat hij nu voor de derde keer is gepakt.
Gelet op dit voorgaande in samenhang met de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte ter zitting heeft aangegeven nog steeds op regelmatige basis alcoholhoudende dranken te drinken, acht de militaire kamer een werkstraf voor de duur van dertig uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid als forse stok achter de deur passend en geboden. Zij zal aan deze voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid in verband met de eerdere opgelegde boetes en de verhoogde kans op herhaling een proeftijd van drie jaar verbinden.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 550,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak voor dit feit bepleit, zodat de vordering niet kan worden toegewezen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om het toe te wijzen bedrag te matigen. Daartoe is ten eerste aangevoerd dat de bijgevoegde uitspraak uit de Smartengeldgids geen vergelijkbare zaak betreft, nu het in deze zaak niet gaat om het inrijden op een persoon. Ook overigens is het gevorderde smartengeld onvoldoende onderbouwd. Tot slot is de verdediging van mening dat de benadeelde partij zichzelf in een gevaarlijke situatie heeft gebracht, waardoor een verdeling van vijftig procent voor zowel de rekening van verdachte als van aangever zelf redelijk zou zijn.
Beoordeling door de militaire kamer
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. De benadeelde partij kan derhalve zijn vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een
werkstrafgedurende
30 (dertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde
onder 2voorts tot:
ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt, dat deze bijkomende straf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een
proeftijd van 3 jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [aangever] :
 verklaart de
benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. H.G. Eskes, rechter, en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, militair lid, in tegenwoordigheid van
mr. D.T.P.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 februari 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid, Brigade Brabant-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL27YZ/15-003682 gesloten op 30 augustus 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.