ECLI:NL:RBGEL:2016:1041

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2016
Publicatiedatum
25 februari 2016
Zaaknummer
05/840508-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan hennepteelt met vrijspraak voor medeplegen en diefstal van stroom

Op 22 februari 2016 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van stroom. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van hennepteelt, waardoor de verdachte van dit feit werd vrijgesproken. Eveneens werd de verdachte vrijgesproken van de diefstal van stroom, omdat het dossier niet voldoende bewijs bevatte om deze beschuldiging te onderbouwen. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, alsook een werkstraf van 120 uren, die kan worden omgezet in 60 dagen hechtenis. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met het feit dat de verdachte geen relevante justitiële documentatie had en dat het om een oud feit ging. De officier van justitie had eerder bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf geëist, maar de rechtbank zag hier geen aanleiding toe. De uitspraak is gedaan in het kader van een meervoudige kamer en na een zitting op 8 februari 2016, waar de verdachte aanwezig was met zijn raadsman, mr. M.H. Hogeman. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de maatschappelijke gevolgen van de hennepteelt, maar vond de omstandigheden van de verdachte ook van belang voor de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/840508-15
Datum uitspraak : 22 februari 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] GLD, wonende te [adres 1] , [woonplaats]
Raadsman: mr. M.H. Hogeman, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij in of omstreeks het tijdvak van 01 september 2014 tot en met 17 september 2014, in de gemeente Bronckhorst, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 2]
te Vorden) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1392, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 1392 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks het tijdvak van 01 september 2014 tot en met 17 september 2014, in de gemeente Bronckhorst, met elkaar, althans één van hen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [adres 2] te Vorden) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1392, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 1392 hennepplanten, althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan); tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks het tijdvak van 01 september 2014 tot en met 17 september 2014, te Vorden, in de gemeente Bronckhorst, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
2.
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juni 2014 tot en met 17 september 2014, althans in het jaar 2014, in de gemeente Bronckhorst, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een perceel aan de [adres 2] te Vorden, heeft weggenomen een hoeveelheid stroom/elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de firma [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (door een of meer (ijk)zegel(s) en/of het deksel van de elektriciteitsmeter te verbreken en/of te verwijderen en/of
(vervolgens) een elektriciteitsaansluiting aan de boven- en/of buitenzijde, in elk geval buiten de meter om, te maken).
1b. Vrijspraak van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten.
De officier van justitie heeft vrijspraak voor de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten gevorderd, en de raadsman heeft vrijspraak voor deze feiten bepleit.
In navolging van de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1 subsidiair
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, p. 28-30;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 februari 2016.
Uit voornoemde bewijsmiddelen komt naar voren dat verdachte wist dat de onbekend gebleven persoon met wie hij in contact kwam, een hennepkwekerij wilde beginnen en daarvoor een pand zocht. Verdachte heeft met dat doel een huurcontract op zijn, verdachte ’s, naam ondertekend. Vervolgens heeft verdachte het pand aan de onbekend gebleven persoon beschikbaar gesteld en heeft hij zorg gedragen voor de betalingen van de huurpenningen. Aldus heeft hij zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan -kort gezegd- hennepteelt.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
Subsidiair
een of meer onbekend gebleven personen in
of omstreekshet tijdvak van 01 september 2014 tot en met 17 september 2014, in de gemeente Bronckhorst,
met elkaar, althans één van hen,in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt
, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad(in een pand aan de [adres 2] te Vorden) een hoeveelheid van
(in totaal
)ongeveer 1392,
althans een groot aantalhennepplanten
en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (te weten 1392 hennepplanten,
althans meer dan 200 hennepplanten en/of delen daarvan);
tot
en/of bijhet plegen van welk misdrijf verdachte
in ofomstreeks het tijdvak van 01 september 2014 tot en met 17 september 2014, te Vorden, in de gemeente Bronckhorst
, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens)opzettelijk
gelegenheid en/ofmiddelen
en/of inlichtingenheeft verschaft
en/of (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplichtigheid aan het opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een COVA-training, en voorts tot het verrichten van 120 uren werkstraf, te vervangen door 60 dagen hechtenis met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de duur van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf te matigen, omdat verdachte een gemiddelde werkweek van 46 uren heeft.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 23 december 2015;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering, gedateerd 29 oktober 2015.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte, tegen betaling, voor een ander een pand heeft gehuurd, een vrachtwagen op zijn naam heeft gezet en de huurpenningen van het pand heeft betaald, terwijl hij wist dat die ander het pand zou gaan gebruiken om hennep te kweken. In het pand werd door de politie een professionele hennepkwekerij aangetroffen met 1392 hennepplanten.
Met zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale (soft)drugscircuit, waarin snel grof geld wordt verdiend en waarin geweld en intimidatie aan de orde van de dag zijn. Algemeen bekend is dat dergelijke activiteiten plegen te leiden tot nadelige maatschappelijke gevolgen en sociale overlast.
De rechtbank zal een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van twee maanden en een werkstraf voor de duur van 120 uren te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering is doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft en dat het een oud feit betreft. De rechtbank ziet anders dan de officier van justitie geen aanleiding om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te verbinden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 91 van het Wetboek van Strafrecht:
  • 3, 11 en 13 van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 een
werkstrafgedurende
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.G. Eskes (voorzitter), mr. S.A. van Hoof en
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Buitenhuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2016.
Mr. Eskes is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , brigadier van de politie eenheid Oost Nederland, district Achterhoek, team Oude IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2014096797, gesloten op 21 januari 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.