ECLI:NL:RBGEL:2016:1026

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2016
Publicatiedatum
24 februari 2016
Zaaknummer
05/820099-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.A. Bijl
  • C. van Linschoten
  • N.K. van den Dungen-Dijkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersdelict met gevaarlijk verkeersgedrag en vrijspraak van aanmerkelijke schuld

Op 19 februari 2016 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 maart 2015 in Nijmegen als bestuurder van een taxi betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte werd beschuldigd van het niet verlenen van voorrang aan een fietsster, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de fietsster ten val kwam en zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie eiste een veroordeling voor het primair tenlastegelegde feit, maar de verdediging stelde dat de verdachte met normale voorzichtigheid had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank kon niet vaststellen dat de verdachte de fietsster had kunnen zien of dat hij roekeloos had gehandeld. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar het subsidiaire feit, het niet verlenen van voorrang, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank legde een geldboete van € 500,- op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820099-15
Datum uitspraak : 19 februari 2016
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats]
Raadsvrouw: mr. S. Kaya, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 oktober 2015 en 5 februari 2016.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 maart 2015 te Nijmegen in de gemeente Nijmegen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), te weten een taxi, gaande in de richting van de kruising van de Archipelstraat en de St. Annastraat, daarmede rijdende over de weg, de Archipelstraat, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
alvorens en/of terwijl hij, verdachte die kruising vanuit stilstand is opgereden, in onvoldoende mate, gezien zijn, verdachtes rijrichting, naar links en/of op het direct voor hem, verdachte gedeelte van die kruising heeft gekeken en/of is blijven kijken of uit tegenovergestelde verkeer naderde en/of
die kruising, gelet op zijn, verdachtes rijrichting, naar links gaand is op- en over gereden en/of in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders die afslaan, moeten het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt of dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor laten gaan", niet een hem, verdachte op die zelfde weg tegemoet komende, toen dicht genaderd zijnde bestuurster van een fiets heeft voor laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die hem, verdachte tegemoetkomende, toen dicht genaderd zijn de bestuurster van die fiets en/of die fiets, ten gevolge waarvan of waarbij die bestuurster van die fiets ten val is gekomen en
aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 29 maart 2015 te Nijmegen in de gemeente Nijmegen als bestuurder van een motorrijtuig(personenauto), te weten een taxi, gaande in de richting van de kruising van de Archipelstraat en de St. Annastraat, daarmede heeft gereden over de weg, de Archipelstraat en
die kruising, gelet op zijn, verdachtes rijrichting, naar links gaand is op- en over gereden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders die afslaan, moeten het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt of dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor laten gaan", niet een hem, verdachte op die zelfde weg tegemoet komende, toen dicht genaderd zijnde bestuurster van een fiets heeft voor laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die hem, verdachte tegemoetkomende, toen dicht genaderd zijn de bestuurster van die fiets en/of die fiets, ten gevolge waarvan of waarbij die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 29 maart 2015 heeft verdachte als bestuurder van een personenauto, te weten een taxi, [2] gereden over de Archipelstraat te Nijmegen. Verdachte was gaande in de richting van de kruising van de Archipelstraat en de Sint Annastraat. Vervolgens is verdachte de kruising naar links gaand op- overgereden. [3] Verdachte is in aanrijding gekomen met de bestuurster van de fiets en de fiets, waardoor de bestuurster van de fiets ten val is gekomen. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primaire en het ook ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken omdat verdachte met de in het verkeer normale voorzichtigheid heeft gehandeld.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van het primaire:
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is in zijn algemeenheid vereist dat het rijgedrag van een verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van, ten minste, een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en voorts naar de overige omstandigheden van het geval.
Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Op basis van het dossier en de daarin opgenomen verklaringen kan de rechtbank niet vaststellen waar de fietsster precies heeft gereden voordat zij de kruising van de Sint Annastraat en de Archipelstraat op reed. Mogelijk stond zij stil voor het verkeerslicht op het moment dat het voor haar rood licht uitstraalde of is zij, toen het verkeerslicht groen licht uitstraalde met enige snelheid komen aanrijden. Tevens kan niet worden vastgesteld of verdachte de fietsster had kunnen dan wel had moeten zien, gelet op de omstandigheid dat de fietsster waarschijnlijk alleen kleine led lichtjes als verlichting op de fiets voerde. In lek geval kan niet worden vastgesteld dat haar koplamp ook brandde.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte niet kan worden verweten dat hij de fietsster niet heeft gezien. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat ‘het geen voorrang verlenen’, niet is veroorzaakt door een de verdachte in aanmerkelijke mate te verwijten gedraging.
Anders dan de officier van justitie, die tot een bewezenverklaring van het primaire komt, heeft de rechtbank, gelet op het voorgaande, op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiaire:
Uit het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse komt naar voren dat het kruispunt van de Sint Annastraat en de Archipelstraat wordt geregeld door middel van verkeerslichten. De verkeerslichten zijn zodanig geregeld dat het verkeer uit de Archipelstraat veelal gelijktijdig groen licht heeft met de beide oversteekplaatsen tegenover de Archipelstraat. [5] Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het verkeerslicht van de oversteekplaats tegelijkertijd met het verkeerslicht waarvoor hij stond te wachten, groen licht had. [6]
Gelet op het voorstaande gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte en de fietsster tegelijkertijd groen licht hebben gehad. Uit de algemene verkeersregels, met name artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, vloeit voort dat ‘Bestuurders die afslaan, moeten het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt of dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor laten gaan’. Kortom, verdachte had dan ook de fietsster voorrang moeten verlenen en dat heeft hij niet gedaan.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, vindt de rechtbank niet dat verdachte geen enkele schuld aan het ongeval heeft. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Nu verdachte de fietsster geen voorrang heeft verleend, terwijl hij dat wel had moeten doen, heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt. Het gevaar dat hij aldus op de weg heeft veroorzaakt, is wel zodanig dat hem daarvan wel strafrechtelijk een verwijt in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden gemaakt. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks29 maart 2015 te Nijmegen in de gemeente Nijmegen als bestuurder van een motorrijtuig(personenauto), te weten een taxi, gaande in de richting van de kruising van de Archipelstraat en de St. Annastraat, daarmede heeft gereden over de weg, de Archipelstraat en
die kruising, gelet op zijn, verdachtes rijrichting, naar links gaand is op- en over gereden en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende: "Bestuurders die afslaan, moeten het verkeer dat hen op dezelfde weg tegemoet komt of dat op dezelfde weg zich naast dan wel links of rechts dicht achter hen bevindt, voor laten gaan", niet een hem, verdachte op die zelfde weg tegemoet komende, toen dicht genaderd zijnde bestuurster van een fiets heeft voor laten gaan en
/of
is gebotst tegen, althansin aanrijding is gekomen met die hem, verdachte tegemoetkomende, toen dicht genaderd zijn de bestuurster van die fiets en
/ofdie fiets, ten gevolge waarvan of waarbij die bestuurster van die fiets ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
, althans kon worden veroorzaakt,en
/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd
, althans kon worden gehinderd.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het
onderprimair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 100 uren werkstraf, te vervangen door 50 dagen hechtenis en tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 22 december 2016.
Verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan het subsidiair bewezen verklaarde – niet laten voorgaan van een fietsster, [slachtoffer] . Daarmee heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt. Deze verkeersovertreding heeft een verkeersongeval tot gevolg gehad met ernstige gevolgen voor [slachtoffer] .
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit – een misdrijf. Nu de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken en het subsidiair tenlastegelegde feit – een overtreding – bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deel van de aan verdachte op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte. De rechtbank acht voor dit feit een geldboete op zijn plaats. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name de financiële omstandigheden, zal de rechtbank termijnbetaling toestaan.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c, en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
geldboetevan
€ 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen
hechtenis;
 bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in
2 (twee) tweemaandelijkse termijnenvan telkens
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Bijl (voorzitter), mr. C. van Linschoten en mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2016.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, basisteam Nijmegen-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL081Z 2015153650-1, gesloten op 27 mei 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 30 maart 2015, p. 25, tweede alinea.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 30 maart 2015, p. 25, eerste en tweede alinea alsmede het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 21 mei 2015, p. 33, onder het kopje 2.1.1 Topografisch verzicht en 2.1.2 Wegsituatie.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 30 maart 2015, p. 26, vierde alinea
5.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, d.d. 21 mei 2015, p. 54, onder het kopje 5.2 Oorzaak, toedracht en gevolg.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 30 maart 2015, p. 26, vierde alinea.