ECLI:NL:RBGEL:2015:8305

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2015
Publicatiedatum
12 februari 2016
Zaaknummer
05/987007-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling leghenhouder voor valsheid in geschrift en overtreding van de Meststoffenwet

De rechtbank Gelderland heeft op 26 maart 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een leghenhouder uit Haule, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift en overtreding van de Meststoffenwet. De verdachte had valse facturen opgesteld waarop minder leghennen stonden vermeld dan daadwerkelijk waren geleverd. Dit stelde hem in staat om meer hennen te houden dan wettelijk toegestaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk valse facturen had voorhanden gehad, wat in strijd was met de waarheid. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van 31.000 euro. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overtreding van artikel 3 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 en van verordening (EU) nr. 589/2008, omdat er onvoldoende bewijs was dat de inrichting niet voldeed aan de Europese regelgeving. De rechtbank overwoog dat de verdachte en zijn medeverdachten een frauduleuze constructie hadden opgezet, wat niet alleen de markt verstoorde, maar ook het consumentenvertrouwen kon schaden. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de sector. De uitspraak is gedaan na meerdere zittingen en op basis van een uitgebreid dossier met bewijsstukken, waaronder facturen en verklaringen van getuigen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/987007-13
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het Functioneel Parket
tegen
[verdachte],
gevestigd te [adres 1], [plaats],
raadsman : mr. H.W. Bongers, advocaat te Ommen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 mei 2013, 4 maart 2015, 5 maart 2015 en 12 maart 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. verdachte
a. op of omstreeks 22 mei 2012, althans in of omstreeks de maand maart 2011, in de gemeente Ooststellingwerf, althans in Nederland en/of
b. op of omstreeks 22 mei 2012, althans in of omstreeks de maand januari 2010, in de gemeente Ooststellingwerf, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of voorhanden gehad
a. een valse of vervalste factuur met het nummer 110229 (bladzijde 2501) van het proces-verbaal) en/of
b. een valse of vervalste factuur met het nummer 110006 (bladzijde 2489 van het proces-verbaal)
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het (telkens) echt en onvervalst, immers was valselijk en/of in strijd met de waarheid
a. in die factuur met het nummer 110229 vermeld dat er (in totaal) 37.625 jonge hennen op 3 maart 2011 waren geleverd aan [medeverdachte], terwijl er in werkelijkheid 39.875, althans (veel) meer dan 37.625 jonge hennen waren geleverd en/of in die factuur met het nummer 110229 vermeld "1 Extra kosten in opfokperiode 9.006,750" en/of
b. in die factuur met het nummer 110006 vermeld dat er (in totaal) 32.550 jonge hennen op 6 januari 2010 waren geleverd aan [medeverdachte], terwijl er in werkelijkheid 34.000, althans (veel) meer dan 32.550 jonge hennen waren geleverd en/of in die factuur met het nummer 110006 vermeld "1 Extra kosten in opfokperiode 5.787,200";
2. verdachte in de gemeente Ooststellingwerf, althans in Nederland, tezamen en invereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, op het bedrijf gelegen aan de [adres 1] te Haule en/of de [adres 2] te Oosterwolde, gemiddeld in het kalenderjaar 2010, een groter aantal kippen heeft gehouden, te weten (ongeveer) 56.300 kippen (zijnde (ongeveer) 56.300 pluimvee-eenheden), dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te
weten 51.215 pluimvee-eenheden;
3. verdachte in de gemeente Ooststellingwerf, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, op het bedrijf gelegen aan de [adres 1] te Haule en/of de [adres 2] te Oosterwolde, gemiddeld in het kalenderjaar 2011, een groter aantal kippen heeft gehouden, te weten (ongeveer) 67.590 kippen (zijnde (ongeveer) 67.590 pluimvee-eenheden), dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te
weten 60.715 pluimvee-eenheden;
4. verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van september 2009 tot en met december 2011, althans op een of meer tijdstippen in 2009 en/of 2010 en/of 2011, in de gemeente Ooststellingwerf, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen (telkens) een print en/of een afdruk van een stempel (zijnde een producentencode als bedoeld in artikel 9 lid 1 van (EG) 589/2008 die (telkens) was / werd aangebracht op eieren van leghennen), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid in die print of in die
afdruk de code voor het houderijsysteem "vrije uitloop", te weten "1" en/of "volière", te weten "2" waarbinnen die eieren waren geproduceerd te vermelden of op te nemen;
5. verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van januari 2011 tot en met 31 december 2011, althans op een of meer tijdstippen in 2011, in de gemeente Ooststellingwerf, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) eieren in de handel heeft doen brengen,
- welke eieren op het bedrijf op de locatie [adres 1] te Haule in hok 1 en/of 2 waren opgezet vanaf (ongeveer) 3 maart 2011 en/of
- welke eieren op het bedrijf op de locatie [adres 2] te Oosterwolde in hok 4 en/of 5 waren opgezet vanaf (ongeveer) 6 januari 2011,
terwijl niet voldaan was aan artikel 12 lid 2 van verordening (EG) nr. 589/2008;
verdachte heeft (telkens) op de verpakkingen met eieren van klasse A aan de buitenzijde de voor de identificatie van de houderijmethode in bijlage I, deel A van de hiervoor genoemde verordening (EG) nr. 589/2008, vastgestelde vermeldingen, te weten de code 1-NL, welke code dient ter identificatie van de houderijmethode "Eieren van hennen met vrije uitloop" en/of de code 2-NL, welke code dient ter identificatie van de houderijmethode "Scharreleieren" ten
onrechte doen vermelden aangezien de voorwaarden van bijlage II behorende bij genoemde verordening niet waren vervuld;
de hiervoor bedoelde verpakte eieren van hennen met vrije uitloop en/of scharreleieren waren in strijd met het gestelde in voorschrift 1 en/of voorschrift 2 van Bijlage II behorende bij de eerdergenoemde verordening (EG) nr. 589/2008 niet afkomstig van een inrichting die ten minste voldeed aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 1999/74/EG.
2.1
De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding met betrekking tot feit 4 nietig is, nu in de delictsomschrijving niet is opgenomen waaruit de vermeende valsheid van de afdruk van een stempel bestond.
De officier van justitie heeft hieromtrent geen standpunt ingenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder feit 4, gezien de bewijsmiddelen in het dossier, voldoende duidelijk en feitelijk ten laste gelegd. Uit de tekst van de tenlastelegging en het dossier blijkt dat verweten wordt dat verdachte in strijd met de waarheid specifieke codes voor houderijsystemen heeft aangebracht op eieren van leghennen. Het verweer wordt dan ook verworpen.
2.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Uit het dossier en het gestelde door de officier van justitie blijkt dat een groot aantal (120 dan wel 37) bedrijven worden verdacht van dezelfde (strafrechtelijke) handelingen als verdachte. De beslissing van de officier van justitie in het Jeneverbes-onderzoek slechts drie bedrijven te vervolgen, terwijl de overige bedrijven niet strafrechtelijk worden vervolgd, is dermate onvoldoende gemotiveerd dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Derhalve dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de verdediging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat bij het Jeneverbes-onderzoek is gebleken dat tenminste 120 bedrijven zich schuldig zouden hebben gemaakt aan het afnemen van significant meer jonge hennen dan op basis van de verstrekte certificaten was toegestaan. Bij 37 van deze bedrijven was sprake van een overschrijding met ten minste 4.000 pluimveerechten. Gekozen is voor het dagvaarden van een beperkt aantal leghenhouders, die qua hoeveelheid extra kippen opvielen door de hoge aantallen, in combinatie met een zekere geografische spreiding over het land, aldus de officier van justitie. In een afzonderlijk project zal het (verwijtbare) handelen door de overige (thans niet vervolgde) bedrijven worden bezien.
De beoordeling door de rechtbank
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad (o.m. arresten van 11 februari 2014, NJ 2014/137 en 2 juli 2013, NJ 2013/563) leidt de rechtbank het volgende af.
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, het gelijkheidsbeginsel daaronder begrepen. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel kan slechts dan sprake zijn, indien in zaken die in alle opzichten met elkaar overeenstemmen, verschillend wordt beslist op de vervolgingsvraag.
Daarbij heeft te gelden dat het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het onderwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte.
Uit de door de officier van justitie gegeven toelichting leidt de rechtbank af dat geen sprake is van een groot aantal vergelijkbare zaken, nu onderscheid kan worden gemaakt in de mate van overschrijding van de toegestane pluimveerechten per bedrijf. Overigens is niet gebleken dat de overige bedrijven niet strafrechtelijk vervolgd zullen worden.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot de onderhavige vervolgingsbeslissing had kunnen komen. De rechtbank acht de officier van justitie dan ook ontvankelijk in de vervolging.
2.3
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Bij [naam] N.V., de leverancier van jonge leghennen aan verdachte, zijn in de administratie diverse facturen aangetroffen waarop stond vermeld: een aantal geleverde jonge hennen en een kostenpost “extra kosten in opfokperiode”. Deze kostenpost betrof extra geleverde jonge hennen. [2] Van de extra leveringen werd door een administratief medewerker bij [naam] N.V. een excel-bestand bijgehouden. [3]
Meer in het bijzonder is het volgende aangetroffen:
- een factuur met
nummer 110229, waarop vermeld stond dat er op 3 maart 2011 aan [medeverdachte] 37.625 jonge hennen zijn geleverd en waarop vermeld stond “extra kosten in opfokperiode” tot een bedrag van € 9.006,75 [4] , dit terwijl in werkelijkheid 39.938 jonge hennen waren geleverd [5] ;
- een factuur met
nummer 901043, waarop vermeld stond dat er op 24 november 2009 aan [medeverdachte] 37.700 jonge hennen zijn geleverd en waarop vermeld stond “extra kosten in opfokperiode” tot een bedrag van € 8.185,50 [6] , dit terwijl in werkelijkheid 40.024 jonge hennen waren geleverd [7] ;
- een factuur met
nummer 900782, waarop vermeld stond dat er op 4 september 2009 aan [medeverdachte] 19.550 (10.850 + 8700) jonge hennen zijn geleverd en waarop vermeld stond “extra kosten in opfokperiode” tot een bedrag van € 16.948,50 [8] , dit terwijl in werkelijkheid 24.100 (13.700 + 10.400) jonge hennen waren geleverd. [9]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van het medeplegen van het voorhanden hebben van valse geschriften.
Beoordeling door de rechtbank
Namens verdachte is ter terechtzitting verklaard dat de kostenpost “extra kosten in de opfokperiode” betrekking had op extra geleverde jonge hennen. Om het daadwerkelijke aantal geleverde jonge hennen te kunnen bepalen, moest deze kostenpost gedeeld worden door de overige genoemde kosten per hen. In de administratie van [naam] N.V. werd een excel-bestand bijgehouden. Met dit bestand en de facturen kon het daadwerkelijke aantal geleverde hennen worden berekend. [10]
De rechtbank constateert dat de kostenpost “extra kosten in de opfokperiode” is opgenomen naast een kostenpost waarbij melding wordt gemaakt van levering van een specifiek aantal jonge hennen. Een aanvullende berekening was nodig om de juiste aantallen hennen inzichtelijk te maken. Dit maakt dat de betreffende facturen konden dienen tot bewijs van een lager aantal geleverde hennen dan het daadwerkelijke aantal geleverde hennen. Immers, eenvoudige bestudering van de facturen leidt tot de conclusie dat een specifiek genoemd aantal jonge hennen is geleverd. Het dossier bevat aanwijzingen dat de facturen ook op deze eenvoudige wijze zijn gebruikt. Op basis van de facturen werden door [naam] N.V. en/of door haar afnemers meldingen gedaan bij de stichting Controle Pluimvee, Eieren en Eiproducten (het CPE). Derhalve is sprake van een valselijk opgemaakt geschrift.
De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bepaalde hoeveel hennen op de factuur vermeld konden worden en hoeveel onder de kostenpost “extra kosten in de opfokperiode” vermeld moesten worden. [11]
De facturen werden vanuit [naam] N.V. opgestuurd naar [verdachte], waarna deze facturen werden voldaan. [12] Reeds gelet op het voldoen van de facturen is de rechtbank van oordeel dat verdachte de facturen voorhanden heeft gehad.
De vertegenwoordiger van verdachte gaf te kennen hoeveel hennen specifiek op de factuur dienden te worden vermeld en hoeveel onder de noemer “extra kosten in de opfokperiode”. [naam] N.V. maakte vervolgens een factuur op. Deze factuur werd administratief verwerkt door verdachte. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is van medeplegen. Derhalve acht de rechtbank het onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het relaasproces-verbaal, p. 49 en 50;
- een proces-verbaal van bevindingen, p. 564 t/m 569;
- een bedrijfsoverzicht totaal, p. 2368;
- de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 maart 2015.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, kort samengevat en voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat het bedrijf van verdachte door de stichting Controlebureau Pluimvee, Eieren en Eiproducten (CPE) gecertificeerd was voor het houden van een aantal jonge hennen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat bij het bedrijf van verdachte meer jonge hennen zijn opgezet dan was toegestaan volgens het (inrichtings-)certificaat. Door het overschrijden van dit certificaat voldeed het bedrijf niet langer aan de vereisten, voortvloeiend uit Europese regelgeving, voor het gebruiken van het predicaat houderijsysteem ‘vrije uitloop’ dan wel ‘volière’. De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van alle primair ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat voordat aan geproduceerde eieren het predicaat ‘vrije uitloop’ of ‘scharrel’ mag worden toegekend, er voldaan moet worden aan inrichtingseisen zoals vermeld in Europese richtlijnen of verordeningen. De hokken van verdachte voldeden aan de daaraan te stellen vereisten. Dit was zeker het geval, nu verdachte gebruik maakte van een extra selectieschuur. Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt onvoldoende dat de inrichtingen van verdachte niet aan de vereisten voldeden, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
De beoordeling door de rechtbank
De door de officier van justitie aan verdachte gemaakte verwijten komen (allereerst) in de kern erop neer dat de betrokken inrichtingen (de houderijsystemen) in de stallen van verdachte niet voldeden aan Europese regelgeving. Met name is (via artikel 3 van het Landbouwkwaliteitsbesluit (oud)) verwezen naar de verordeningen (EG) 1234/2007 en (EG) 589/2008 en naar richtlijn (EG) 1999/74.
In deze Europeesrechtelijke regelgeving staan (onder andere) opgenomen kwaliteitskenmerken en classificaties van eieren en vereisten waaraan hokken moeten voldoen om als eierproducent bepaalde classificaties te mogen voeren.
Om de classificatie “scharreleieren” te mogen voeren, moet de houderijvoorziening voldoen aan de vereisten opgenomen in artikel 4 van de richtlijn (EG) 1999/74 (bijvoorbeeld: de bezetting mag niet meer dan negen legkippen per m2 bruikbare oppervlakte bedragen).
Voor de classificatie “eieren van hennen met vrije uitloop” gelden, op grond van de bijlage II bij de verordening (EG) 589/2008, daarnaast aanvullende voorwaarden (bijvoorbeeld: de hennen moeten de hele dag door over vrije uitloop in de openlucht beschikken).
Op grond van de verordening (EG) 589/2008 wijzen lidstaten inspectiediensten aan die de naleving van deze verordening moeten controleren. Nederland heeft hieraan voldaan door het aanwijzen van (ten tijde van belang) het CPE.
Het CPE controleerde de
inrichtingvan de hokken van de leghenhouders op de vereisten van de verordening (EG) 589/2008 en, indien de inrichting aan de vereisten voldeed, gaf het CPE (inrichtings-) certificaten af. Bij de controle van de inrichting werd bepaald wat daarin het maximaal aantal te houden leghennen mocht zijn, passend bij de gewenste classificatie. Daarnaast vond een controle plaats bij het
opzettenvan een nieuwe koppel leghennen. Indien deze koppel voldeed aan de regelgeving gaf het CPE eveneens voor die koppel een
(opzet-)certificaat af.
Tot 28 september 2007 dienden leghenhouders bij het CPE aangesloten te zijn. Deze verplichting is door een wijziging van de Landbouwkwaliteitswet komen te vervallen. De controlerende taken van het CPE (ten tijde van belang) bleven gehandhaafd.
De rechtbank stelt voorop dat door deze, hiervoor kort weergegeven, systematiek de door het CPE afgegeven certificaten belangrijk bewijs kunnen zijn voor het aantonen dat de betreffende inrichting op de datum waarop het certificaat is afgegeven aan de gestelde (Europeesrechtelijke) regelgeving voldoet, uitgaande van het op het certificaat genoemde aantal hennen.
Indien bewezen kan worden dat de inrichting op de datum waarop een beweerdelijke overtreding zou hebben plaatsgevonden nog steeds overeenkomt met de inrichtingskenmerken op grond waarvan het certificaat is afgegeven, kan het openbaar ministerie het in dat certificaat genoemde maximaal te houden hennen als uitgangspunt nemen.
De rechtbank stelt vast dat het inrichtingscertificaat niet in het dossier is opgenomen. Voorts bevinden zich in het dossier geen bewijsmiddelen waaruit de feitelijke situatie van de inrichtingen in de tenlastegelegde periode kan worden afgeleid. Het openbaar ministerie heeft er in het onderhavige strafrechtelijke onderzoek kennelijk voor gekozen geen feitenonderzoek op het bedrijf van verdachte te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het laten opmeten van de betreffende hokken of het bekijken van de actuele vergunde situatie.
In het dossier bevinden zich wel de certificaten betreffende de verschillende opzetten van leghennen op bepaalde data. Echter, uit deze certificaten (dan wel andere bewijsmiddelen) kan niet worden afgeleid op grond van welke feiten en omstandigheden het CPE tot dat bepaalde aantal maximaal te houden leghennen is gekomen. Zo is niet gebleken of de controleur van het CPE dit aantal heeft gerelateerd aan een daadwerkelijke meting van de betreffende inrichtingen. Er bestond voorts ook geen
wettelijkeverplichting voor de leghenhouders aanpassingen aan de inrichting van het bedrijf aan het CPE door te geven.
De rechtbank constateert dan ook dat thans gelet op de in het dossier voorhanden zijnde stukken niet beoordeeld kan worden of de inrichting gedurende de tenlastegelegde periode al dan niet aan de Europese regelgeving heeft voldaan.
Dit klemt te meer gezien het door de verdediging gevoerde verweer. De verdediging heeft immers aangevoerd dat de inrichtingen van het bedrijf gedurende de tenlastegelegde periode voldeden aan de gestelde regels. Daartoe heeft verdachte gemotiveerd aangesteld dat hij gebruik maakte van een selectieschuur waarin hennen verbleven. Bij uitval in de gecertificeerde hokken, werd tot de juiste aantallen aangevuld met hennen uit de selectieschuur. Hierdoor overschreden de gecertificeerde hokken de normen niet, aldus verdachte.
Deze omstandigheden zouden naar het oordeel van de rechtbank relevant kunnen zijn voor het aantal te houden leghennen voor de productie van eieren van bepaalde classificaties. Dit verweer is nader onderbouwd en is, bij gebrek aan feitenonderzoek door het openbaar ministerie, niet reeds op voorhand onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat, bij gebrek aan voldoende (wettig) bewijs, niet bewezen kan worden dat deze inrichtingen van de stallen van verdachte niet voldeed aan de betreffende Europeesrechtelijke verplichtingen. Nu dit niet is komen vast te staan, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden vastgesteld dat verdachte een onjuist houderijsysteem of een onjuiste houderijmethode heeft vermeld op respectievelijk eieren van leghennen en verpakkingen met eieren. Om die reden zal verdachte van al hetgeen onder de feiten 4 en 5 ten laste is gelegd worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte de door [naam] N.V. valselijk opgemaakte facturen heeft gebruikt door aan het CPE per opzet minder leghennen op te geven dat zij daadwerkelijk opzette. Dat is echter niet ten laste gelegd.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1. verdachte
a.
op of omstreeks 22 mei 2012, althans in ofomstreeks de maand maart 2011, in de gemeente Ooststellingwerf,
althans in Nederlanden
/of
b.
op of omstreeks 22 mei 2012, althans in ofomstreeks de maand januari 2010, in de gemeente Ooststellingwerf,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen
of een ander, althans alleen,opzettelijk heeft afgeleverd en
/ofvoorhanden gehad
a. een valse
of vervalstefactuur met het nummer 110229 (bladzijde 2501) van het proces-verbaal) en
/of
b. een valse
of vervalstefactuur met het nummer 110006 (bladzijde 2489 van het proces-verbaal)
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, terwijl verdachte wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het (telkens) echt en onvervalst, immers was valselijk en
/ofin strijd met de waarheid
a. in die factuur met het nummer 110229 vermeld dat er (in totaal) 37.625 jonge hennen op 3 maart 2011 waren geleverd aan [medeverdachte], terwijl er in werkelijkheid
39.875, althans(veel) meer dan 37.625 jonge hennen waren geleverd, en
/ofin die factuur met het nummer 110229 vermeld "1 Extra kosten in opfokperiode 9.006,750" en
/of
b. in die factuur met het nummer 110006 vermeld dat er (in totaal) 32.550 jonge hennen op 6 januari 2010 waren geleverd aan [medeverdachte], terwijl er in werkelijkheid
34.000, althans(veel) meer dan 32.550 jonge hennen waren geleverd, en
/ofin die factuur met het nummer 110006 vermeld "1 Extra kosten in opfokperiode 5.787,200";
2. verdachte in de gemeente Ooststellingwerf,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan nietopzettelijk, op het bedrijf gelegen aan de [adres 1] te Haule en
/ofde [adres 2] te Oosterwolde, gemiddeld in het kalenderjaar 2010, een groter aantal kippen heeft gehouden, te weten (ongeveer) 56.300 kippen (zijnde (ongeveer) 56.300 pluimvee-eenheden), dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te
weten 51.215 pluimvee-eenheden;
3. verdachte in de gemeente Ooststellingwerf,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan nietopzettelijk, op het bedrijf gelegen aan de [adres 1] te Haule en/of de [adres 2] te Oosterwolde, gemiddeld in het kalenderjaar 2011, een groter aantal kippen heeft gehouden, te weten (ongeveer) 67.590 kippen (zijnde (ongeveer) 67.590 pluimvee-eenheden), dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht, te
weten 60.715 pluimvee-eenheden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, terwijl hij weet dat dit geschrift is bestemd voor zodanig gebruik, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 telkens:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, begaan door een rechtspersoon.

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van (al) de tenlastegelegde misdrijven zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 75.000,00 en ter zake van de tenlastegelegde overtredingen tot een geldboete van € 5.000,00.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de nauwe samenhang tussen verdachte en de heer [medeverdachte] (medeverdachte) dient rekening te worden gehouden met de hem op te leggen straf.
De feiten 2 en 3 vormen in feite één strafbaar feit, wat effect dient te hebben op de hoogte van de strafmaat. Er is een aanmerkelijke ontnemingsvordering aanhangig gemaakt. Als deze wordt toegewezen, zal dit een grote financiële aderlating voor verdachte zijn.
Het gaat zeer slecht met de verdiensten in de eierproductie. Door deze zaak en de gelegde beslagen zijn er problemen met de bank ontstaan. Voorkomen moet worden dat deze strafzaak een faillissement tot gevolg heeft. Daarbij komt nog dat verdachte geen relevante juridische documentatie heeft. De branche is inmiddels opgeschoond en weet dat overtreding bestraft wordt. Een zware straf heeft dan ook geen functie meer. Volstaan dient te worden met een voorwaardelijke straf, eventueel gecombineerd met een beperkte geldboete.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft ook gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 31 december 2014.
De rechtbank overweegt als volgt.
[verdachte] heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vals geschrift en het overtreden van de Meststoffenwet. Het bedrijf heeft, samen met zijn medeverdachten, een frauduleuze constructie in stand gehouden. Doordat op de facturen van [naam] N.V. niet het daadwerkelijke aantal geleverde leghennen werd vermeld, kon [verdachte] op relatief eenvoudige wijze meer hennen houden dan op grond van wet- en regelgeving was toegestaan, met meerdere mogelijke gevolgen van dien. Dit handelen vertroebelt de markt en kan controlerende instanties misleiden. Daarnaast kan het afbreuk doen aan het consumentenvertrouwen. Ook heeft het bedrijf met zijn handelen afbreuk gedaan aan het stelstel van de Meststoffenwet, dat onder meer het terugdringen van het mestoverschot en de bescherming van de bodem tot doel heeft.
Dit strafrechtelijk onderzoek heeft grote media-aandacht gegenereerd, waar ook het openbaar ministerie aan heeft bijgedragen. De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij inziet dat dit door verdachte en medeverdachten als (zeer) onprettig is ervaren, maar wil evenwel ook benadrukken dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige feiten.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een forse geldboete passend en geboden, waarbij de hoogte van de geldboete onder meer is gebaseerd op de mate van overschrijding van het aantal pluimveerechten. In lijn met eerdere vonnissen gaat de rechtbank uit van een boete van € 0,50 per overschreden recht. Dat komt voor verdachte uit op een bedrag van € 6.000,- . De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan door de officier van justitie is gevorderd. Immers, verdachte zal worden vrijgesproken van het (kort gezegd) in de handel brengen van eieren met onjuiste kwalificaties. Dit was een wezenlijk onderdeel waarop de eis van de officier van justitie mede is gebaseerd. Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Een boete van € 25.000,- voor de valsheid in geschrift komt de rechtbank alles afwegende passend en geboden voor.
De overschrijding van de redelijke termijn is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate in de strafmaat verdisconteerd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen:
  • 23, 24, 24c, 51, 57, 91 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a, 2, en 6 van de Wet op de economische delicten, en
  • 20 van de Meststoffenwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feiten 4 en 5;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
geldboetevan
€ 31.000,00 (eenendertigduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Klep (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. G.M.L. Tomassen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders en mr. M. Kolkman, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2015.
Mr. Doon en mr. Tomassen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, opgemaakte proces-verbaal met nummer 83852-2, gesloten op 18 december 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van de vertegenwoordiger [medeverdachte] ter terechtzitting d.d. 4 maart 2015.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 1127 en 1131 en een uitdraai van een excel-bestand, p. 2367.
4.Een factuur met nummer 110229, p. 2378.
5.Een uitdraai van een excel-bestand, p. 2367 en een afleveringsbon, p. 2376 en de verklaringen van vertegenwoordiger [medeverdachte] ter terechtzitting d.d. 4 maart 2015.
6.Een factuur met nummer 901043, p. 2395.
7.Een uitdraai van een excel-bestand, p. 2367 en een afleveringsbon, p. 2394 en de verklaringen van vertegenwoordiger [medeverdachte] ter terechtzitting d.d. 4 maart 2015.
8.Een factuur met nummer 901043, p. 2404.
9.Een uitdraai van een excel-bestand, p. 2367 en een e-mailbericht, p. 2427 en de verklaringen van vertegenwoordiger [medeverdachte] ter terechtzitting d.d. 4 maart 2015.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], p. 1253.
11.De verklaring van de vertegenwoordiger [medeverdachte] ter terechtzitting d.d. 4 maart 2015.
12.Rekeningoverzichten van Broederij [naam] B.V., p. 2380, 2381, 2397, 2398, 2406 en 2407.