Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Verweerster is een op grond van de Reclasseringsregeling 1995 door de minister van Veiligheid en Justitie erkende reclasseringsinstelling.
Uit de statuten van verweerster volgt dat zij op 21 november 1994 is opgericht en ten doel heeft het bevorderen van een veiliger samenleving door het (doen) uitvoeren van reclasseringsactiviteiten in de ruimste zin van het woord. Verweerster tracht dit doel onder meer te bereiken door het verrichten van taken haar bij of krachtens de wet opgedragen, het verrichten van activiteiten gericht op het terugdringen van recidive, de bevordering van wetenschappelijk onderzoek ten dienste van een betere taakuitoefening en beïnvloeding van de publieke opinie over de reclassering.
Bij brief van 17 december 2013 heeft eiser verweerster verzocht hem toe te sturen alle documenten met informatie over de toegepaste methodiek ter beoordeling of inschatting van het recidive risico van veroordeelden en verdachten, waaronder de handleidingen RISc (versie 1.0 en eventuele latere versies) en informatie over het beleid om vanuit RISc-diagnoses tot adviezen over bijzondere voorwaarden dan wel uitstel of het achterwege laten van vervroegde invrijheidstelling te komen.
Bij brief van 7 maart 2014 heeft eiser verzocht om toezending van het concept-rapport en het definitieve rapport over zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. In deze brief stelt eiser verweerster tevens in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om informatie van 17 december 2013.
Bij brief van 18 april 2014 heeft verweerster gereageerd op de brieven van 17 december 2013 en 7 maart 2014. Met betrekking tot de door eiser verzochte informatie heeft verweerster gesteld dat van de gevraagde rapporten reeds kopieën zijn verstrekt en voorts verwezen naar een openbaar onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. Verder heeft verweerster gesteld dat de gevraagde handleidingen voor intern gebruik zijn en derhalve niet worden verstrekt.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 25 mei 2014 bezwaar gemaakt. Volgens eiser komt de beslissing van verweerster van 18 april 2014 (grotendeels) neer op een weigering de gevraagde informatie te verstrekken en is deze weigering in strijd met het recht. Daarbij heeft verweerster volgens eiser verzuimd de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom vast te stellen die verweerster als bestuursorgaan aan eiser heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek van 17 december 2013.
Bij brief van 16 juni 2014 heeft verweerster alsnog de gevraagde handleidingen toegezonden en heeft zij zich ten aanzien van de te betalen dwangsom op het standpunt gesteld dat zij geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is en ook de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) niet van toepassing is.
2. De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of zij bevoegd is van het beroep van eiser kennis te nemen. Hierbij is van belang of verweerster kan worden aangemerkt als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb.
3. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb wordt onder een bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Ingevolge artikel 15a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) kunnen aan de voorwaardelijke invrijheidstelling bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde worden gesteld.
Ingevolge het vijfde lid van artikel 15a van het WvSr neemt het openbaar ministerie (hierna: OM) de beslissing omtrent het stellen van bijzondere voorwaarden.
Ingevolge het zesde lis van artikel 15a van het WvSr adviseert de directeur van de penitentiaire inrichting en kan de reclassering adviseren omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden.
Ingevolge het zevende lid van artikel 15a van het WvSr kan het OM de gestelde bijzondere voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen. Zodanige wijziging wordt de veroordeelde terstond schriftelijk medegedeeld.
Ingevolge artikel 15b, eerste lid, van het WvSr is het OM belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden.
Ingevolge het tweede lid van artikel 15b van het WvSr kan het OM opdracht geven aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien een voorwaarde niet wordt nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het OM.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Reclasseringsregeling 1995 wordt onder Onze Minister verstaan: Onze Minister van Justitie (thans: Minister van Veiligheid en Justitie).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995 berust de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van reclasseringswerkzaamheden bij één of meer door Onze Minister erkende reclasseringsinstellingen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995 draagt Onze Minister er zorg voor dat in ieder arrondissement in ieder geval en zoveel mogelijk in onderlinge samenhang, de volgende reclasseringswerkzaamheden worden uitgevoerd:
a. het uit eigen beweging, in opdracht van de bevoegde autoriteiten of op verzoek van betrokkenen zelf verlenen van hulp en steun - rechtsbijstand uitgezonderd - aan personen die worden verdacht van of die zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit;
b. het doen van onderzoek naar zodanige personen, waaronder begrepen het opstellen van een indicatiestellingsadvies, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van het Interimbesluit forensische zorg, ten behoeve van de beslissingen die te hunnen aanzien moeten worden genomen over de vervolging, de berechting of de tenuitvoerlegging van straffen of maatregelen, en het geven van voorlichting daarover;
c. het voorbereiden en begeleiden van de uitvoering van de taakstraf en, voor zover daarvoor in aanmerking komend, van de uitvoering van andere rechterlijke beslissingen, waaronder begrepen het namens Onze Minister toeleiden naar forensische zorg als bedoeld in artikel 6, eerste lid, tweede volzin, ten aanzien van personen die worden verdacht van of die zijn veroordeeld wegens een strafbaar feit, alsmede het houden van toezicht daarop en het verschaffen van inlichtingen daarover aan de bevoegde autoriteiten.
Ingevolge het tweede lid van artikel 8 van de Reclasseringsregeling 1995 dient een reclasseringsinstelling op verzoek of uit eigen beweging autoriteiten van advies omtrent onderwerpen die voor de reclassering van belang zijn.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Reclasseringsregeling 1995 worden voorlichtingsrapporten, waartoe met toepassing van de artikelen 147, 177, tweede lid, en 310 van het Wetboek van Strafvordering, artikel 12 van de Gratiewet of artikel 19, eerste lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen opdracht is gegeven, aangevraagd bij en uitgebracht door een reclasseringsinstelling.
Ingevolge het tweede lid van artikel 9 van de Reclasseringsregeling 1995 kan een reclasseringsinstelling ook uit eigen beweging of op verzoek van anderen, onder wie de betrokkene, een voorlichtingsrapport als bedoeld in het eerste lid uitbrengen of doen uitbrengen.
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerster een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is. Naar het oordeel van eiser is verweerster met openbaar gezag bekleed omdat zij kan bepalen of de voorwaarden voor de voorwaardelijke invrijheidstelling nog van toepassing zijn en gehandhaafd moeten worden. In dit kader heeft eiser verwezen naar het besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van het OM over eiser, waarin over het locatieverbod is opgenomen: “totdat de reclassering, na overleg met de CVv.i., heeft besloten dat dit niet langer noodzakelijk is”. Ook kan verweerster aanwijzingen geven waaraan voorwaardelijk invrijheidgestelden zich moeten houden. Volgens eiser heeft verweerster hiermee een bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten. Voorts volgt volgens eiser uit de taken van verweerster voor wat betreft het toezicht en taakstraffen ook dat verweerster bekleed is met openbaar gezag.
6. Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing omtrent het stellen van bijzondere voorwaarden op grond van artikel 15a van het WvSr wordt genomen door het OM, waarbij verweerster kan adviseren. Ook kan enkel door het OM tot een wijziging van de voorwaarden worden besloten. Verweerster heeft voorts gesteld dat niet verweerster maar het OM wettelijk belast is met het toezicht op de naleving van deze voorwaarden onder verwijzing naar artikel 15b, eerste lid, van het WvSr.
7. De rechtbank stelt op grond van de statuten van verweerster vast dat verweerster een privaatrechtelijk rechtspersoon is en geen krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
8. Voor de vraag of verweerster een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb is, is van belang of verweerster met openbaar gezag is bekleed. Volgens vaste jurisprudentie, waaronder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3379), is daarvoor bepalend of aan verweerster een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten is toegekend. Openbaar gezag kan in beginsel slechts bij wettelijk voorschrift worden toegekend. Als een daartoe strekkend wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijk rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan. 9. Binnen de sfeer van de voorwaardelijke invrijheidstelling is verweerster op grond van de artikelen 8 en 9 van de Reclasseringsregeling 1995 belast met het opstellen van voorlichtingsrapportages, het verzamelen van informatie en het verstrekken hiervan. De rechtbank is van oordeel dat verweerster met het verstrekken van adviezen en informatie niet eenzijdig de rechtspositie van andere (rechts)personen kan vaststellen, zodat geen sprake is van uitoefening van enig openbaar gezag. Het staat de justitiële instanties, die wettelijk belast zijn met het nemen van de besluiten omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling en waaraan verweerster de informatie verstrekt en adviseert, vrij om het advies of de informatie al dan niet mee te laten meewegen in hun beslissing.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin gebleken dat verweerster op grond van enig ander wettelijk voorschrift met openbaar gezag is bekleed. Het is niet verweerster, maar het OM of de strafrechter die bijzondere voorwaarden kunnen opleggen aan een voorwaardelijk invrijheidgestelde. Dat dergelijke voorwaarden kunnen inhouden dat een voorwaardelijk invrijheidsgestelde zich aan de aanwijzingen van de reclassering moet houden, zich aan bepaalde voorwaarden moet houden zolang de reclassering dit nodig acht en medewerking moet verlenen aan huisbezoeken van de reclassering betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerster een eigen bevoegdheid tot het opleggen of wijzigen van bijzondere voorwaarden heeft, mede gelet op artikel 15a van het WvSr.
11. Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat zijn brief van 7 maart 2014 moet worden opgevat als een verzoek op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens. Nu eiser dit standpunt niet eerder aan verweerster kenbaar heeft gemaakt en zich in het beroepschrift enkel op het standpunt heeft gesteld dat de Wob van toepassing is valt deze stelling van eiser wegens strijd met de goede procesorde, buiten de omvang van dit geding.
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerster geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Niet is gesteld of gebleken dat verweerster een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf is in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Wob. De brief van 16 juni 2014 is derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Gelet hierop staat geen beroep open bij de bestuursrechter. De rechtbank acht zich daarom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Reeds hierom behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd omtrent de openbaarmaking van de gevraagde stukken geen bespreking.
13. Verweerster heeft het verzoek om eiser te veroordelen in alle kosten van deze procedure omdat eiser kennelijk onredelijk gebruik maakt van het bestuursprocesrecht, ter zitting laten vallen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.