ECLI:NL:RBGEL:2015:8245

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
277815
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de geldleningsovereenkomst tussen Harap-Sadja B.V. en Agricontanti B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschappen Harap-Sadja B.V. en Agricontanti B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of een geldleningsovereenkomst tussen beide partijen op elk moment zonder opgaaf van redenen direct opeisbaar is. De rechtbank concludeert dat de geldleningsovereenkomst onbevoegd is gesloten en niet rechtsgeldig is bekrachtigd, waardoor Agricontanti niet gebonden is aan de voorwaarden van de overeenkomst, waaronder de onmiddellijke opeisbaarheid. Harap-Sadja had de bewijslast om aan te tonen dat de lening direct opeisbaar was, maar is hierin niet geslaagd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 7A:1797 BW het moment van opeisbaarheid van de lening bepaald, rekening houdend met alle relevante omstandigheden. De rechtbank oordeelt dat Agricontanti de lening van € 50.000,00 in twee termijnen moet terugbetalen, te weten € 25.000,00 uiterlijk op 31 december 2015 en € 25.000,00 uiterlijk op 1 juli 2016, vermeerderd met de contractuele rente van 4,2% per jaar vanaf de datum van verstrekking van de lening. Daarnaast is Agricontanti veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Harap-Sadja zijn begroot op € 4.668,84. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/277815 / HA ZA 15-84 / 115 / 622
Vonnis van 2 december 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HARAP-SADJA B.V.,
gevestigd te Wadenoijen,
eiseres,
advocaat mr. W.F. van der Ven te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AGRICONTANTI B.V.,
gevestigd te Wadenoijen,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. Willard te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Harap-Sadja en Agricontanti genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 juli 2015
- de conclusie na niet gehouden getuigenverhoor
- de antwoordconclusie na niet gehouden getuigenverhoor
- de akte uitlating van Harap-Sadja.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
22 juli 2015 (hierna: het tussenvonnis). In het tussenvonnis is geoordeeld dat gelet op de gemotiveerde betwisting van Agricontanti nog niet is komen vast te staan dat de door Harap-Sadja aan Agricontanti verstrekte geldlening op elk moment zonder opgaaf van redenen direct opeisbaar is. Vervolgens is Harap-Sadja opgedragen te bewijzen dat tussen partijen is overeengekomen dat de geldlening op elk moment zonder opgaaf van redenen direct opeisbaar is. Daarnaast zijn partijen om proceseconomische redenen, voor het geval artikel 7A:1797 BW van toepassing is omdat er over de terugbetaling van de lening geen afspraken zijn gemaakt, verzocht om zich in de conclusies na (niet gehouden) getuigenverhoor uit te laten over de huidige financiële situatie van zowel Agricontanti als het Service2Fruit concern en wat volgens hen gelet op alle relevante omstandigheden een redelijke termijn is voor de terugbetaling van de lening van Harap-Sadja door Agricontanti.
2.2.
Harap-Sadja heeft afgezien van een getuigenverhoor. Zij heeft bij conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aanvullend schriftelijk bewijs overgelegd, zijnde een brief van 24 juni 2015 met een tweetal bijlagen van de heer [naam] , de accountant van Agricontanti. In die brief verklaart de accountant dat in zijn dossier de ondergetekende schriftelijke geldleningsovereenkomst tussen Harap-Sadja en Agricontanti en die tussen Ascedi en Agricontanti aanwezig zijn en die van [naam] Invest en [naam] Erichem Investment niet. De beide ondertekende overeenkomsten, die inhoudelijk identieke bepalingen bevatten, zijn als bijlage toegevoegd. De geldleningsovereenkomst van Ascedi is namens Ascedi als geldgever door haar bestuurder Diks en namens Agricontanti als geldnemer door haar bestuurder [naam] ondertekend. De geldleningsovereenkomst van Harap-Sadja is getekend door [naam] namens Harap-Sadja als geldgever én namens Agricontanti als geldnemer.
2.3.
Met de overlegging van deze twee ondertekende schriftelijke geldleningsovereenkomsten is het bestaan daarvan, dat aanvankelijk nog werd betwist door Agricontanti, aangetoond. De vraag is echter of daarmee ook is bewezen dat tussen Harap-Sadja en Agricontanti is overeengekomen dat de geldlening van Harap-Sadja op elk moment zonder opgaaf van redenen direct opeisbaar is. Daarvoor is niet zonder meer bepalend dat in die beide ondertekende schriftelijke geldleningsovereenkomsten in artikel 4 lid 2 uitdrukkelijk is opgenomen dat de lening op elk moment direct opeisbaar is zonder opgaaf van reden.
2.4.
Vast staat dat de schriftelijke geldleningsovereenkomst tussen Harap-Sadja en Agricontanti namens Agricontanti als geldnemer alleen is ondertekend door haar bestuurder [naam] . Ingevolge artikel 13 lid 1 van de statuten van Agricontanti komt de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van Agricontanti toe aan het gehele bestuur of aan twee gezamenlijk handelende bestuurders. Dit betekent dat [naam] statutair niet bevoegd was om in zijn eentje Agricontanti te vertegenwoordigen bij het sluiten van de geldleningsovereenkomst met Harap-Sadja. Gelet op deze onbevoegdheid is de schriftelijke geldleningsovereenkomst tussen Harap-Sadja en Agricontanti niet rechtsgeldig tot stand gekomen, waardoor Agricontanti in beginsel niet is gebonden aan (de inhoud van) die overeenkomst en dus ook niet aan de voorwaarde van onmiddellijke opeisbaarheid van artikel 4 lid 2. Dat [naam] van het gehele bestuur een volmacht had voor het sluiten van de schriftelijke geldleningsovereenkomsten omdat hij bij het sluiten van die overeenkomsten namens alle bestuurders gezamenlijk en met instemming van alle bestuurders zou hebben opgetreden, is onvoldoende gesteld. Zo is niet gesteld of gebleken wanneer deze volmacht is gegeven.
De omstandigheid waaruit de rechtbank het bestaan van de volmacht zou moeten afleiden, acht de rechtbank niet overtuigend. Immers, dat de geleende bedragen van Harap-Sadja, Ascedi, [naam] Invest en [naam] Erichem Investment verwerkt zijn in de jaarstukken van Agricontanti wekt geen bevreemding, omdat de ontvangst van die gelden en het bestaan van die leningen wordt erkend door Agricontanti uit hoofde van mondeling gesloten geldleningsovereenkomsten. Uit de jaarstukken en de overige bewijsmiddelen waarop Harap-Sadja een beroep doet, is niet af te leiden dat [naam] door Agricontanti ook was gemachtigd om de litigieuze schriftelijke geldleningsovereenkomsten namens Agricontanti te sluiten. Uit de bewijsmiddelen van Harap-Sadja blijkt ook nergens uit dat Agricontanti rechtsgeldig heeft ingestemd met de directe opeisbaarheid van de ontvangen leningen. Ook het feit dat de schriftelijke geldleningsovereenkomst tussen Ascedi en Agricontanti namens Ascedi als geldgever door haar bestuurder Diks, die tevens bestuurder van de geldnemer Agricontanti is, is ondertekend, is onvoldoende voor het aannemen van de instemming van Agricontanti met de onmiddellijke opeisbaarheid van de geldlening van Harap-Sadja. De contractuele relatie tussen Harap-Sadja en Agricontanti op basis van de tussen hen gesloten (mondelinge) geldleningsovereenkomst staat los van de zelfstandige geldleningsovereenkomst tussen Ascedi en Agricontanti.
2.5.
Tot slot is ook niet komen vast te staan dat de schriftelijke geldleningsovereenkomsten in hun geheel dan wel de daarin opgenomen voorwaarde van directe opeisbaarheid afzonderlijk, achteraf zouden zijn bekrachtigd door Agricontanti, zoals Harap-Sadja stelt. Harap-Sadja voert onvoldoende feiten en omstandigheden aan waaruit die bekrachtiging zou kunnen worden herleid. Uit de goedkeuring van de jaarstukken van Agricontanti waarin de betreffende leningen zijn verwerkt blijkt niet van bekrachtiging van de in geschil zijnde voorwaarde van directe opeisbaarheid van de leningen, zoals dat van de verschuldigdheid van rente over die leningen wel blijkt. De leningen zijn door Agricontanti opgenomen in de jaarstukken omdat, zoals hiervoor reeds is overwogen, de ontvangst van de gelden en het bestaan van die lenigen op grond van mondelinge overeenkomsten door haar uitdrukkelijk wordt erkend.
2.6.
De conclusie uit het vorenstaande is dat Agricontanti niet is gebonden aan de onbevoegd gesloten en achteraf niet bekrachtigde schriftelijke geldleningsovereenkomst met Harap-Sadja, waarin de voorwaarde van onmiddellijke opeisbaarheid is opgenomen in artikel 4 lid 2. Het enkele bestaan van die schriftelijke geldleningsovereenkomst levert dus geen bewijs op van de onmiddellijke opeisbaarheid van de geldlening van Harap-Sadja.
Nu Harap-Sadja daarnaast geen, althans onvoldoende ander bewijs heeft aangedragen voor het bestaan van overeenstemming tussen partijen over de onmiddellijke opeisbaarheid van haar geldlening, is zij niet geslaagd in de bewijsopdracht.
2.7.
Het door Harap-Sadja gedane nadere bewijsaanbod de accountants van Agricontanti, [naam] en [naam] , als getuige te horen over het bestaan van de schriftelijke geldleningsovereenkomst tussen Harap-Sadja en Agricontanti zal als tardief worden gepasseerd. Harap-Sadja is in het tussenvonnis al in de gelegenheid gesteld om getuigen te horen. Zij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt en alleen schriftelijk bewijs ingebracht. Gelet daarop zal Harap-Sadja niet worden toegestaan alsnog getuigen te horen. Bovendien is het aanbod tot getuigenbewijs niet terzake doende nu het geen betrekking heeft op de volmacht of bekrachtiging.
2.8.
Nu Harap-Sadja niet is geslaagd in het bewijs dat de geldlening onmiddellijk opeisbaar is, zal de rechtbank zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen op de voet van artikel 7A:1797 BW het moment van opeisbaarheid van de lening bepalen met inachtneming van alle relevante omstandigheden.
2.9.
In het kader van de terugbetaling van de lening van Harap-Sadja heeft Agricontanti in haar antwoordconclusie na niet gehouden getuigenverhoor voor het eerst een beroep gedaan op artikel 7A:1798 BW. Dit artikel bepaalt dat indien men is overeengekomen dat hij die een goed ter leen heeft ontvangen dit zal teruggeven wanneer hij daartoe in staat zal zijn, de rechter naar gelang der omstandigheden de tijd van de teruggave zal bepalen.
Nog daargelaten dat Agricontanti onvoldoende onderbouwt waaruit blijkt dat partijen over de opeisbaarheid van de geldlening zouden zijn overeengekomen dat Agricontanti de lening aan Harap-Sadja pas hoeft terug te betalen wanneer zij daartoe (financieel) in staat zal zijn, heeft zij op de comparitie desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat partijen in het kader van de mondelinge geldleningsovereenkomst over de terugbetaling van de geldlening van Harap-Sadja helemaal niets zijn overeengekomen. De rechtbank houdt Agricontanti aan die verklaring, zodat hier geen sprake is van een situatie van artikel 7A:1798 BW, maar artikel 7:1797 BW van toepassing is omdat er over de terugbetaling van de lening geen afspraken zijn gemaakt.
2.10.
Van belang voor de vaststelling van het redelijke moment van terugbetaling van de lening in deze zaak zijn de volgende omstandigheden. Ten tijde van het verstrekken van de lening waren partijen “bevriende” vennootschappen. De bestuurder en enig aandeelhouder van Harap-Sadja ( [naam] ) was ook een bestuurder en aandeelhouder van Agricontanti.
Op grond daarvan hadden partijen verenigbare belangen bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst. Na het ontslag van [naam] als bestuurder van Agricontanti op 6 november 2014 is de relatie tussen partijen ernstig verstoord en stellen zij sindsdien elk hun eigen (financieel) belang voorop. Harap-Sadja wil hierdoor om begrijpelijke redenen zo snel mogelijk terugbetaling van haar lening. De lening is op 2 juli 2012 verstrekt aan Agricontanti en op 2 januari 2015, al bijna een jaar geleden, voor het eerst opgeëist door Harap-Sadja. Sinds die tijd is Harap-Sadja in afwachting van de terugbetaling van haar lening en houdt Agricontanti er rekening mee dat zij de lening op enig moment moet aflossen, zodat zij zich daarop al die tijd financieel organisatorisch gezien kon voorbereiden. Deze omstandigheden pleiten in het belang van Harap-Sadja voor aflossing van de lening op korte termijn.
2.11.
Daartegenover staat dat over de financiële situatie van Harap-Sadja niets is gesteld, zodat er niet van kan worden uitgegaan dat Harap-Sadja een groot financieel belang heeft bij spoedige terugbetaling van de lening. Daarnaast is onvoldoende bestreden dat het de bedoeling van partijen bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst was om Agricontanti een langdurige lening te verstrekken, bedoeld om door Agricontanti te worden aangewend voor lange termijn investeringen of financieringen. De verwerking van de lening in de jaarstukken van Agricontanti als een langlopende schuld, waarbij een uiterlijke aflossingstermijn van 6 juli 2027 wordt genoemd, is een aanwijzing dat de lening als duurzame lening is verstrekt. Onweersproken is dat in lijn met dat doel het geleende bedrag door Agricontanti is aangewend door het geld door te lenen aan het Service2Fruit concern. Hiermee is moeilijk te verenigen dat de lening op korte termijn moet worden terugbetaald door Agricontanti. Echter, Agricontanti heeft onvoldoende concreet onderbouwd dat haar financiële situatie zo slecht is dat er geen mogelijkheden bestaan voor aflossing van de lening binnen een redelijke termijn. Agricontanti drijft een onderneming en geniet daaruit inkomsten en beschikt daarnaast eventueel ook over andere financiële middelen, waarmee zij in staat moet kunnen zijn om de lenig af te lossen. Voor de beoordeling van de aflossingscapaciteit van Agricontanti en die van het Service2Fruit concern aan wie Agricontanti het van Harap-Sadja geleende bedrag heeft doorgeleend, is zowel de huidige financiële situatie van Agricontanti als het Service2Fruit concern, waaronder hun liquiditeitsposities, van groot belang. Partijen zijn er niet in geslaagd de actuele financiële situatie van Agricontanti en het Service2Fruit concern inzichtelijk te maken. De door Harap-Sadja overgelegde gedeponeerde jaarstukken over 2014 van twee Service2Fruit vennootschappen en de conceptjaarstukken over 2014 van die twee vennootschappen alsmede de door Agricontanti overgelegde korte brief van haar accountant van 22 september 2015 zijn daarvoor onvoldoende. Dit betekent dat er vanuit moet worden gegaan dat Agricontanti in de financiële positie verkeert om de lening van Harap-Sadja binnen een redelijke termijn terug te betalen.
2.12.
Gelet op de hiervoor besproken omstandigheden en rekening houdende met de belangen van beide partijen, bepaalt de rechtbank op de voet van artikel 7A:1797 BW dat Agricontanti de lening van Harap-Sadja ten bedrage van € 50.000,00 uiterlijk op
31 december 2015 voor de helft (€ 25.000,00) moet terugbetalen en de resterende helft
(€ 25.000,00) uiterlijk op 1 juli 2016. Agricontanti zal daartoe worden veroordeeld, vermeerderd met de erkende contractuele rente van 4,2% op jaarbasis over deze bedragen vanaf 2 juli 2012, de datum waarop de lening is verstrekt aan Agricontanti.
2.13.
Agricontanti zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Harap-Sadja worden begroot op:
- dagvaarding € 77,84
- griffierecht 1.909,00
- salaris advocaat
2.682,00(3,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 4.668,84
2.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot.
De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Agricontanti om de eerste helft van de lening uiterlijk op 31 december 2015 aan Harap-Sadja te betalen, zijnde een bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintig duizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 4,2% per jaar met ingang van 2 juli 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Agricontanti om de andere helft van de lening uiterlijk op 1 juli 2016 aan Harap-Sadja te betalen, zijnde een bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintig duizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 4,2% per jaar met ingang van 2 juli 2012 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Agricontanti in de proceskosten, aan de zijde van Harap-Sadja tot op heden begroot op € 4.668,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt Agricontanti in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Agricontanti niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2015.
Coll.: HS