ECLI:NL:RBGEL:2015:8226

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
6 januari 2016
Zaaknummer
261683
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen eiswijziging in conventie en beoordeling van commissie in reconventie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 november 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen SC Tables en een gedaagde uit Duitsland. SC Tables, eiseres in conventie, had een wijziging van eis verzocht, maar de rechtbank oordeelde dat deze wijziging een onredelijke vertraging van het geding zou veroorzaken. De rechtbank had eerder al op 10 december 2014 overwogen dat de samenwerkingsovereenkomst op 23 december 2013 was geëindigd, en het toelaten van de eiswijziging zou het reeds afgeronde debat heropenen. Daarom werd de eiswijziging afgewezen.

In reconventie ging het om de beoordeling van de hoogte van de commissie die SC Tables aan de gedaagde verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat SC Tables onvoldoende inzicht had gegeven in de behaalde omzet en dat de gedaagde recht had op een commissie van € 42.000,--. De rechtbank besloot dat de bedragen in conventie en reconventie met elkaar verrekend moesten worden. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 54.681,20 aan SC Tables, vermeerderd met wettelijke rente en beslagkosten.

De rechtbank verklaarde voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst op 23 december 2013 was geëindigd en compenseerde de proceskosten tussen partijen, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. G.J. Meijer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/261683 / HA ZA 14-182
Vonnis van 25 november 2015
in de zaak van
de vennootschap naar vreemd recht
SC TABLES.RO SRL,
gevestigd te Dorolt (Roemenië),
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.N. Mense te Haarlem,
tegen
[gedaagde]
wonende te 47559 Kranenburg (Duitsland),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.E. ter Horst te Zwolle.
Partijen zullen hierna SC Tables en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juli 2015
  • de akte uitlating na tussenvonnis tevens houdende verandering van eis met productie
  • de antwoordakte, waarbij [gedaagde] tevens bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van eis met productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
1 juli 2015. Thans resteert de verdere beoordeling van de post in reconventie betreffende de overeengekomen 6% commissie.
Verder in conventie
2.2.
Alvorens in te gaan op de hoogte van de commissie zal de rechtbank ingaan op de verzochte wijziging van eis in conventie. De verzochte eiswijziging behelst het volgende. In conventie heeft SC Tables, na een eerdere eiswijziging, onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de samenwerkingsovereenkomst zoals neergelegd in de akte met als opschrift “Agreement Collaboration” op 23 september 2013 althans op enig moment geldig is beëindigd door SC Tables althans buitengerechtelijk is ontbonden, althans subsidiair ontbinding van de overeenkomst. In het tussenvonnis van 10 december 2014 heeft de rechtbank ten aanzien van deze vordering overwogen dat de gevorderde verklaring voor recht in zoverre bij eindvonnis kan worden toegewezen dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de overeenkomst op 23 december 2013 is geëindigd. Verder is overwogen dat nu SC Tables geen opzegtermijn in acht heeft genomen zij in beginsel schadeplichtig is voor de schade die [gedaagde] gedurende de opzegtermijn heeft geleden en dat beoordeling van de hoogte van die schadevergoedingsplicht in reconventie aan de orde zal komen. SC Tables heeft verzocht haar eis op dit punt te mogen wijzigen in die zin dat zij primair een verklaring voor recht vraagt dat de overeenkomst buiten rechte is ontbonden, subsidiair ontbinding en meer subsidiair verklaring voor recht dat de overeenkomst is beëindigd.
2.3.
[gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen deze verzochte wijziging van eis en betoogt dat deze in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Dat bezwaar gaat op. Alhoewel de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen en SC Tables daarom bevoegd is haar eis te veranderen, heeft de rechtbank al op 10 december 2014 overwogen hoe op de gevorderde verklaring van recht zal worden beslist. Gelet daarop zou het toelaten van de gevraagde eiswijziging een onredelijke vertraging van het geding als gevolg hebben nu een ontbinding in plaats van een beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst doorwerkt in de beoordeling van de zaak en een deel van het reeds afgeronde debat weer zou heropenen. De rechtbank zal de verzochte wijziging van eis daarom buiten beschouwing laten.
Verder in reconventie
2.4.
Thans resteert een beoordeling van de hoogte van de door SC Tables aan [gedaagde] verschuldigde commissie ter zake de Time Factory collectie. Het betreft een vordering tot nakoming van de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst tussen partijen. Het bedrag dat SC Tables aan [gedaagde] verschuldigd is bedraagt 6% over de behaalde omzet uit hoofde van de rechtstreekse leveringen van meubels uit de Time Factory collectie aan derden in de Benelux gedurende de periode van 18 februari 2013 tot 23 december 2013 (zie het tussenvonnis van 10 december 2014, r.o. 4.24.).
2.5.
In de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, heeft [gedaagde] het verschuldigde bedrag geschat op € 42.000,-- bij gebreke van door SC Tables te geven omzetcijfers. Hij heeft gesteld dat de Time Factory collectie bestaat uit items die voorkomen in een door hem overgelegde brochure (productie 1 bij antwoord). SC Tables heeft daartegen aangevoerd dat zij slechts commissie is verschuldigd over items die voorkomen op een aan de overeenkomst gehechte prijslijst (productie E1 en productie E21). In het tussenvonnis van 10 december 2014 is overwogen dat SC Tables zich diende uit te laten over de omvang van de behaalde omzet en hiertoe feitelijke gegevens diende te verschaffen. In de akte na het tussenvonnis heeft SC Tables betoogd dat de commissie € 1.204,20 dan wel € 5.487,06 bedraagt. Zij heeft ter onderbouwing diverse overzichten en facturen overgelegd waarop zij arceringen heeft aangebracht. De gearceerde items betreffen volgens SC Tables de items waarover commissie is verschuldigd.
2.6.
In zijn antwoordakte heeft [gedaagde] diverse discrepanties aan de orde gesteld. In de eerste plaats wijst hij erop dat de opgaaf onvolledig is; facturen gericht aan Teugra B.V. te Oss en Peter Guntlisbergen Antiek B.V. te Eindhoven ontbreken bij het overzicht, aldus [gedaagde] . In de tweede plaats houdt SC Tables informatie en bewijs achter zoals de onderliggende boekhouding zodat niet geverifieerd kan worden of er sprake is van een volledig en juist beeld. Tot slot geven de overgelegde overzichten en facturen geen correct beeld hetgeen [gedaagde] vervolgens staaft met diverse voorbeelden. [gedaagde] meent dat dit tot gevolg dient te hebben dat er van de juistheid van de door [gedaagde] geschatte omzet en provisie moet worden uitgegaan.
2.7.
Bij tussenvonnis van 1 juli 2015 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de bezwaren van [gedaagde] haar vooralsnog valide voorkomen, maar dat zij aanleiding ziet om SC Tables in de gelegenheid te stellen bij akte puntsgewijs te reageren op de door [gedaagde] aangevoerde bezwaren en om eventueel te komen met een nieuwe berekening.
2.8.
Redengevend voor het vooralsnog valide achten van de geuite bezwaren zijn de volgende constateringen geweest. De door SC Tables bij productie E1 overgelegde prijslijst is niet gelijk is aan de als productie E21 overgelegde prijslijst van SC Tables, hetgeen SC Tables wel beweert. Op productie E21 staan twee extra items: de stoel “Jenson” en de stoel “Filipe”.
2.9.
Wat ten aanzien van de arceringen opvalt is dat door SC Tables op de facturen gearceerde items niet voorkomen op haar eigen prijslijst(en) (productie E1/E21). Dit betreft bijvoorbeeld de “Havana” en de “Jimmy” op de factuur van 20 maart 2013 aan De Pagter Antiek & Interieur Domburg. Deze items komen wel voor in de brochure waar [gedaagde] een beroep op doet. Hetzelfde geldt voor de “Duke” die door SC Tables wordt gearceerd in de factuur van 31 oktober 2013 aan Goossens Wonen en Slapen. In de factuur van 16 november 2013 aan Holland Antique Trading heeft SC Tables de “Hobro” en de “Mike” gearceerd, terwijl die items ook niet voorkomen op de prijslijst(en).
2.10.
Vervolgens heeft SC Tables als producties 29 en 30 bij de nadere akte facturen overgelegd waarvan zij zegt dat ze geen items uit de Time Factory collectie bevatten. De “Duke” komt echter wel voor in deze facturen (productie 29, factuur 17 april 2013, pagina 2), evenals de “Denmark” (productie 29, factuur 17 mei 2013, pagina 2 en 3).
2.11.
In de tweede nadere akte voert SC Tables aan dat zij abusievelijk ook de items “Havana” en “Jimmy” heeft opgenomen in haar berekening. Ook merkt zij op dat abusievelijk commissie is berekend over de “Hobro”. Van de berekening van commissie over de “Duke” voert zij niet aan dat die abusievelijk is, terwijl de “Duke” niet voorkomt op haar prijslijst(en). Ten aanzien van producties 29 en 30 voert SC Tables aan dat het verweer van [gedaagde] niet duidelijk is, niet valt te controleren en de “Duke” en “Denmark” niet voorkomen op de facturen. Dit laatste is in strijd met de feitelijke constatering van de rechtbank zoals hiervoor onder 2.10. is verwoord.
2.12.
Ten aanzien van de vraag over welke items commissie verschuldigd is overweegt de rechtbank als volgt. In de overeenkomst tussen partijen wordt in artikel 1 verwezen naar de prijslijst die aan de overeenkomst is gehecht. In de artikelen van de overeenkomst die betrekking hebben op de commissieafspraak wordt echter niet verwezen naar de prijslijst, maar wordt gesproken over de hele Time Factory collectie en de Time Factory collectie. Dit duidt erop dat de commissieafspraak niet is gekoppeld aan de prijslijst. Overigens heeft SC Tables twee van elkaar verschillende prijslijsten overgelegd en bovendien commissie berekend over items die niet in haar prijslijst(en) voorkomen, maar wel in de brochure die [gedaagde] heeft overgelegd. Dit alles in samenhang beschouwd maakt dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat SC Tables commissie verschuldigd is over de items die voorkomen in de brochure die door [gedaagde] is overgelegd. Overigens heeft [gedaagde] bij zijn laatste akte een andere versie van de prijslijst overgelegd waarop wel de “Havana”, “Jimmy”, “Duke”, “Sabina” en “Hobro” voorkomen. Deze productie laat de rechtbank echter buiten beschouwing nu SC Tables daarop niet heeft kunnen reageren.
2.13.
Dit betekent dat de berekening van de commissie door SC Tables niet kan worden gevolgd nu zij daar over bepaalde items, waaronder “Sabina”, die wel voorkomen in de brochure geen commissie heeft berekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft SC Tables niet voldaan aan de op haar rustende verzwaarde stelplicht. Zij heeft, ondanks daartoe tweemaal in de gelegenheid te zijn gesteld, onvoldoende inzicht gegeven in de met de Time Factory collectie behaalde omzet. Redengevend voor dit oordeel zijn de constateringen zoals hiervoor verwoord onder 2.9. en 2.10. waarop slechts summier en deels aantoonbaar onjuist is gereageerd. De rechtbank zal om die reden de stelling van [gedaagde] dat de nog niet afgedragen commissie € 42.000,-- bedraagt als vaststaand, want onvoldoende betwist, aannemen.
Verder in conventie en in reconventie
2.14.
Beide partijen hebben een beroep op verrekening gedaan zodat de rechtbank het in reconventie toe te wijzen bedragen zal verrekenen met het in conventie toe te wijzen bedrag. Dit leidt tot de slotsom dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling aan SC Tables van
€ 54.681,20 (€ 98.157,40 minus € 1.476,20 en minus € 42.000,--). Tevens zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen (zie r.o. 4.9. van het tussenvonnis van
10 december 2014).
2.15.
SC Tables vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.459,61 voor verschotten, € 608,-- voor vastrecht en € 1.421,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.421,00).
2.16.
De gevorderde wettelijke handelsrente zal over een bedrag ad € 40.000,-- worden toegewezen vanaf 30 november 2013, de dag waarop conform de laatste betalingsafspraak dit bedrag betaald had moeten zijn en over het restant vanaf de dag der dagvaarding, omdat een ander aanknopingspunt ontbreekt.
2.17.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
verklaart voor recht dat de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen zoals neergelegd in de akte met als opschrift “Agreement on Collaboration” op 23 december 2013 is geëindigd,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan SC Tables te betalen een bedrag van € 54.681,20 (vierenvijftig duizendzeshonderdéénentachtig euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over € 40.000,-- met ingang van 30 november 2013 tot de dag van volledige betaling en over € 14.681,20 met ingang van
18 maart 2014 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 3.488,61, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2. en 3.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2015.