Uitspraak
de stichting Vestia Groep
1.De procedure
2.De feiten
worden gerekend al die roerende en onroerende zaken die zijn betaald uit de opbrengst van de door Stichting A(de verhuurder, ktr.)
bij derden aangegane geldlening(en), ten aanzien waarvan de gemeente [plaats] bij raadsbesluiten d.d. 30 oktober 1973 en 27 maart 1975 waarborgen heeft gegeven met betrekking tot de richtige betaling van rente en aflossing (………)’.
aan Stichting A een som welke wordt gevormd door het totaal der volgende posten:
Deze overeenkomst houdt op te bestaan op de dag, waarop Stichting A(de verhuurder, ktr.)
geheel zal hebben voldaan aan haar laatste betalingsverplichtingen uit hoofde van de door haar ten behoeve van het voorwerp van beheer en exploitatie gesloten geldleningen. Alsdan zal Stichting A terstond in overleg treden met Stichting B(de huurder, ktr.)
over het al dan niet voortbestaan van een rechtsverhouding terzake van het voorwerp(het gehuurde, ktr.),
de voorwaarden van deze mogelijke rechtsverhouding danwel de voorwaarden van het in eigendom aan Stichting B overdragen van het voorwerp. Dit overleg zal worden beheerst door de non-profit doelstelling van beide stichtingen.’
3.Het verzoek ex artikel 96 Rv
4.De beoordeling
Onze Minister stelt voor elke in een gemeente werkzame toegelaten instelling afzonderlijk de som vast van de contante waarden op 1 januari 1995 van de, uit hoofde van de geldelijke steun aan de gemeente verleend krachtens de (………) Woningwet (………), op of na die datum te ontvangen bijdragen voor woningen welke op die datum in eigendom zijn van die toegelaten instelling (………).’