ECLI:NL:RBGEL:2015:7925

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 7971
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing langdurigheidstoeslag en motiveringsgebrek bij besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.G.W. Radstaat, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede. Eiseres had een aanvraag ingediend voor langdurigheidstoeslag, welke door verweerder bij besluit van 17 juni 2014 was afgewezen. Het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard bij een besluit van 16 oktober 2014, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 23 november 2015 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door A. Klok.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag voor langdurigheidstoeslag was gebaseerd op het inkomen van eiseres in de referteperiode van 60 maanden, dat volgens verweerder hoger was dan de geldende bijstandsnorm. Eiseres betwistte deze vaststelling en voerde aan dat er slechts sprake was van een zeer geringe overschrijding van de bijstandsnorm, zoals bedoeld in de Verordening langdurigheidstoeslag 2013 van de gemeente Ede. De rechtbank oordeelde dat bij het onherroepelijk worden van een besluit alleen de rechtsgevolgen vaststaan en niet de feiten die aan het besluit ten grondslag liggen. Dit leidde tot de conclusie dat verweerder een motiveringsgebrek had, omdat hij niet inhoudelijk was ingegaan op de stelling van eiseres dat haar inkomen niet juist was vastgesteld.

De rechtbank concludeerde dat het inkomen van eiseres, zoals door haar berekend, correct was en dat de overschrijding van de bijstandsnorm niet als zeer gering kon worden aangemerkt. Eiseres slaagde er niet in om aan te tonen dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar werd verweerder wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 980,- werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. Wasmann, rechter, in aanwezigheid van mr. B. de Vries, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/7971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.G.W. Radstaat),
en

het college van burgemeester en wethouders gemeente Ede te Ede, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot verstrekking van langdurigheidstoeslag afgewezen.
Bij besluit van 16 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Klok.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.2
Op 2 februari 2012 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor langdurigheidstoeslag. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 27 februari 2012 afgewezen. Eiseres is in bezwaar gegaan tegen dat besluit, welk bezwaar verweerder ongegrond heeft verklaard. Eiseres heeft daarin berust.
1.3
Op 11 juni 2014 heeft eiseres wederom een aanvraag ingediend voor langdurigheidstoeslag.
2. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat het inkomen van eiseres in de referteperiode van 60 maanden hoger was dan de voor haar geldende bijstandsnorm.
3. Eiseres stelt zich ten eerste op het standpunt dat verweerder haar inkomen niet juist heeft vastgesteld. Ten tweede stelt eiseres dat er slechts sprake is van een geringe overschrijding van de bijstandsnorm in de zin van artikel 3, tweede lid, van de Verordening langdurigheidstoeslag 2013 van de gemeente Ede (Verordening), waardoor zij wel recht heeft op langdurigheidstoeslag. Eiseres stelt tot slot dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft volgens eiseres niet aangetoond dat in de gevallen dat langdurigheidstoeslag is toegekend met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Verordening, de overschrijding lager was dan die van eiseres.
4. De rechtbank stelt voorop dat, anders dan verweerder meent, bij het onherroepelijk worden van een besluit alleen de rechtsgevolgen komen vast te staan en niet de daaraan ten grondslag gelegde feiten. Dat betekent dat verweerder voor de inkomensgegevens tot 29 januari 2011 ten onrechte heeft verwezen naar de afwijzing in 2012 en niet inhoudelijk is ingegaan op het bezwaar van eiseres dat haar inkomen niet juist is vastgesteld. Dit betekent dat er sprake is van een motiveringsgebrek.
5. Ter zitting heeft verweerder erkend dat het inkomen zoals dat door eiseres is berekend, juist is. De rechtbank stelt vast dat het inkomen van eiseres dus niet in geschil is. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het onder 4 vermelde motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, aangezien eiseres daardoor niet in haar belangen is geschaad.
6. De rechtbank overweegt dat één van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor langdurigheidstoeslag is, dat de aanvrager aannemelijk kan maken gedurende een periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum (referteperiode) een inkomen te hebben genoten dat niet hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) in samenhang met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB en artikel 3, eerste lid, van de Verordening). Ook indien een netto uitkering leidt tot een zeer geringe overschrijding van de bijstandsnorm heeft een belanghebbende recht op langdurigheidstoeslag (artikel 3, tweede lid, van de Verordening). In de toelichting bij artikel 3 van de Verordening staat vermeld dat een belanghebbende in aanmerking kan komen voor langdurigheidstoeslag als ten gevolge van een “iets andere” berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen er netto een geringe hogere uitkering wordt ontvangen.
7.1
De rechtbank stelt vast dat het inkomen van eiseres in de maanden september tot en met december 2010 € 51,91 en in de maand januari 2011 € 52,49 hoger was dan de voor haar geldende bijstandsnorm. De vraag is of deze inkomensoverschrijding, zoals eiseres stelt, een zeer geringe overschrijding van de bijstandsnorm is.
7.2
De rechtbank merkt op dat verweerder het begrip ‘zeer geringe overschrijding’, anders dan de opmerking afrondingsverschillen, niet nader heeft uitgewerkt in zijn beleid en dat hem voor de invulling van dat begrip enige beoordelingsvrijheid toekomt. Mede gelet op de toelichting bij artikel 3 van de Verordening is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat een overschrijding van ruim € 50,- bruto van het inkomen van eiseres niet kan worden aangemerkt als een zeer geringe overschrijding van de bijstandsnorm. De beroepsgrond faalt.
8. De rechtbank is tot slot van oordeel dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank overweegt dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Eiseres is daar niet in geslaagd. Enige onderbouwing van haar stelling ontbreekt. De beroepsgrond faalt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Wel bestaat aanleiding, gelet op het onder 4 geconstateerde motiveringsgebrek, te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoedt. De rechtbank acht verder termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 490,-). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 45,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Wasmann, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.