ECLI:NL:RBGEL:2015:7810

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 8962 TUS
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. W.J.F. Nieuwenhuis, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door mr. A.H. Knigge. De zaak betreft de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer die sinds 2006 wegens psychische klachten ziek is. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin het bezwaar van eiseres tegen de beslissing om de WGA-uitkering van de werknemer niet te wijzigen, ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gehouden op 10 september 2015, waarbij de werknemer en zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de werknemer, die als machineoperator werkte, sinds 2006 ziek is en vanaf 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt. De centrale vraag in deze procedure is of de arbeidsongeschiktheid van de werknemer op de datum in geding, 28 mei 2014, duurzaam is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van duurzaamheid. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/8962

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. W.J.F. Nieuwenhuis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Zwolle, verweerder (gemachtigde: mr. A.H. Knigge).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder [belanghebbende]
(hierna: de werknemer) meegedeeld dat zijn WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet wijzigt.
Bij besluit van 14 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens eiseres zijn voorts verschenen N. Evers, general manager bij eiseres en H.R. Hoogeveen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De werknemer is bij eiseres (eigenrisicodraagster) als machineoperator voor 40 uur per week werkzaam geweest. Op 3 november 2006 heeft de werknemer zich op grond van psychische klachten ziek gemeld. Vanaf 31 oktober 2008 ontving de werknemer een loongerelateerde WGA-uitkering. Vanaf 30 april 2010 ontvangt de werknemer een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 11 februari 2014 heeft verweerder een verzoek van eiseres tot herbeoordeling van de werknemer ontvangen.
2. Tussen partijen is in geschil de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van de werknemer per datum in geding, 28 mei 2014, moet worden geacht duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
3. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient de verzekeringsarts volgens het Uwv het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader te hanteren. Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
1. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
2. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.
Voorts bevat het beoordelingskader het volgende:
“De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:
Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
a. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
b. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.
Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.
Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
a. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
b. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.”
4. De Centrale Raad van Beroep heeft onder meer in zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de desbetreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
5. Naar aanleiding van het verzoek tot herbeoordeling van eiseres heeft R. de Haas, verzekeringsarts, een medisch onderzoek verricht, neergelegd in zijn rapport van 28 mei 2014. Deze arts heeft dossierstudie verricht en de werknemer gezien op zijn spreekuur van 28 mei 2014 en informatie opgevraagd bij psychiater Van Nijen. De verzekeringsarts is bij zijn onderzoek uitgegaan van de diagnoses Depressieve episode en Psychische stoornis door alcohol. De verzekeringsarts heeft in de door hem opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst van 11 juni 2014 beperkingen aangenomen binnen de rubrieken Persoonlijk functioneren, Sociaal functioneren en Werktijden. Ten aanzien van de prognose van de functionele mogelijkheden van de werknemer heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat ondanks beloop in afgelopen jaren de kans op stabilisering en verbetering van arbeidsbelasting in twee jaar, gelet op de aard van de aandoening, reëel aanwezig blijft.
6. In verband met het bezwaar heeft P.R.S. Baidjoe, verzekeringsarts bezwaar en beroep, een medisch onderzoek verricht, neergelegd in een rapport van 10 november 2014. De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht. Hij heeft overwogen dat bij de aandoening depressie verbetering is te verwachten indien de werknemer zich houdt aan de behandeling en op het spreekuur verschijnt. Nu hij meerdere malen niet op het spreekuur is verschenen is het de werknemer volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep te verwijten dat behandeling geen kans van slagen krijgt . Indien de werknemer zich laat behandelen is er, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, flinke kans op verbetering conform de literatuur betreffende depressies.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat stap 3a van het stappenplan van toepassing is.
De rechtbank overweegt voorts dat uit het rapport van de verzekeringsarts onvoldoende kan worden opgemaakt waarop hij zijn conclusie heeft gebaseerd dat ondanks het beloop in de afgelopen jaren de kans op stabilisering en verbetering van de arbeidsbelasting binnen twee jaar reëel aanwezig blijft. Enkel de aard van de aandoening is gelet op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 4 is weergegeven onvoldoende om deze conclusie op te baseren. De conclusie lijkt voorts niet consistent te zijn met de overwegingen van de verzekeringsarts dat het ook de afgelopen jaren wisselend met de werknemer is gegaan met ook dieptepunten in vorm diverse opnames en detoxificaties, dat sprake is van een fragiel evenwicht, dat de verbetering die bij een eerdere beoordeling werd verwacht is uitgebleven en dat de medische prognose en de prognose ten aanzien van de functionele mogelijkheden van de werknemer onzeker is. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven aanvulling dat verbetering te verwachten is -indien de werknemer zich houdt aan de behandeling en op het spreekuur verschijnt- ziet blijkens het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen op de aandoening depressie en niet op de eveneens aangenomen diagnose psychische stoornis door alcohol. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende toegelicht dat er volgens hem een flinke kans op verbetering bestaat. De enkele algemene verwijzing naar literatuur betreffende depressies acht de rechtbank onvoldoende. Voorts blijkt uit de rapporten van de verzekeringsartsen niet of naast het herstelgedrag van de werknemer ook andere bij hem aan de orde zijnde feiten of omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de inschatting van zijn kans op herstel, zoals het feit dat hij al jaren bekend is met een uitgebreide sociale problematiek. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van duurzaamheid in de hiervoor bedoelde zin.
Het besluit is dus derhalve in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd.
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dit kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
9. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk mededelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. M.M.L.A.T. Doll en
mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Lankamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.