ECLI:NL:RBGEL:2015:7799

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
15 december 2015
Zaaknummer
287048
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring in een civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 28 oktober 2015 een vonnis gewezen in een incident. De eiseres in de hoofdzaak, Foresta Trading B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, Reparatie-, Installatie- en Garagebedrijf [naam] B.V., met betrekking tot de nakoming van koopovereenkomsten voor scheepsonderdelen. In het incident heeft [naam] verzocht om in vrijwaring te worden opgeroepen, waarbij zij Rijndec Quality Control B.V. en ING Bank N.V. als waarborgen heeft genoemd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende verband bestaat tussen de vorderingen in de hoofdzaak en de vorderingen die [naam] in het incident tegen de waarborgen wil maken. De rechtbank concludeert dat de uitkomst van de hoofdzaak niet bepalend is voor de vordering in het incident, aangezien de verplichtingen van [naam] jegens Foresta losstaan van de vorderingen tegen Rijndec Quality Control en ING Bank. Daarom is de vordering tot oproeping in vrijwaring afgewezen en is [naam] veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 9 december 2015 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/287048 / HA ZA 15-428
Vonnis in incident van 28 oktober 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FORESTA TRADING B.V.,
gevestigd te Dodewaard,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. E. Conradi te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
REPARATIE-, INSTALLATIE- EN GARAGEBEDRIJF [naam] B.V.,
gevestigd te Tolkamer,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda.
Partijen zullen hierna Foresta en [naam] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring
  • de conclusie van antwoord in het vrijwaringsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak en in het incident

2.1.
Foresta vordert in de hoofdzaak primair dat [naam] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld om aan Foresta te betalen:
1. de hoofdsom ad € 305.877,30, primair vermeerderd met de contractuele rente ad
€ 91.225,58 + PM, subsidiair vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf
19 januari 2013, dan wel 19 januari 2015, dan wel een in goede justitie te bepalen datum,
2. de rente- en opslagkosten GVC ad € 60.695,19 + PM, te vermeerderen met de wettelijke
handelsrente vanaf 1 februari 2015, dan wel een nader te bepalen datum, tot aan de dag
der algehele voldoening,
3. de rente kosten herfinanciering € 15.057,91 + PM, te vermeerderen met de wettelijke
handelsrente vanaf 1 februari 2015, dan wel een nader te bepalen datum, tot aan de dag
der algehele voldoening,
4. de kosten herfinanciering ad € 8.371,15, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente
vanaf 1 februari 2015, dan wel een nader te bepalen datum, tot aan de dag der algehele
voldoening,
5. een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ad € 11.906,32,
6. de kosten en eventuele nakosten van deze procedure.
Foresta vordert in de hoofdzaak subsidiair dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. de koopovereenkomsten zoals opgenomen in randnummer 38 van het lichaam der
dagvaarding worden ontbonden,
2. [naam] wordt veroordeeld om aan Foresta te betalen het bedrag van € 481.227,13, of
een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente
vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
3. [naam] wordt veroordeeld om aan Foresta te betalen een vergoeding voor
buitengerechtelijke kosten ad € 11.906,32,
4. [naam] wordt veroordeeld in de kosten en eventuele nakosten van deze procedure.
2.2.
Foresta heeft met [naam] in de periode van juni 2012 tot en met december 2012 meerdere overeenkomsten gesloten inzake de koop van verschillende scheepsonderdelen. [naam] heeft deze scheepsonderdelen gekocht voor de bouw van twee binnenvaartschepen. [naam] is de koopovereenkomsten slechts gedeeltelijk nagekomen. Primair vordert Foresta aldus nakoming van de koopovereenkomsten ex artikel 3:296 BW. Door het handelen van [naam] heeft Foresta ook schade geleden, waarvoor [naam] op grond van artikel 6:74 BW aansprakelijk is.
Subsidiair vordert Foresta ontbinding van de overeenkomsten voor zover deze tot aan de dag van de dagvaarding niet (volledig) zijn nagekomen of ontbonden. Daarnaast vordert Foresta een vergoeding voor alle geleden en nog te lijden schade op grond van artikel 6:256 juncto 6:267 lid 2 juncto 6:277 BW als gevolg van de ontbinding.
2.3.
[naam] vordert voor alle weren dat haar wordt toegestaan in vrijwaring op te roepen:
1. Rijndec Quality Control B.V., gevestigd te Tolkamer, en
2. ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam.
2.4.
[naam] voert hiervoor het volgende aan. Foresta heeft aan [naam] onderdelen verkocht voor de afbouw van binnenvaartcasco’s tot binnenvaarttankers. [naam] heeft op haar beurt voor de afbouw van de casco’s een opdracht verkregen van de heer T. Wennekes, die daarbij optrad namens de vennootschappen Rijndec Trading en Rijndec Shipping. Eigenaar van de casco’s was Rijndec Quality Control, waarvan de heer Wennekes middellijk bestuurder was. Nadat [naam] aan de afbouw van de casco’s was begonnen, werden door Rijndec Trading en Rijndec Shipping de overeengekomen termijnen slechts voor een zeer gering gedeelte betaald. Daarop heeft [naam] haar werkzaamheden aan de casco’s opgeschort. Jegens Rijndec Trading, Rijndec Shipping, Rijndec Quality Control en de hypotheekbank ING Bank N.V. heeft [naam] een beroep gedaan op haar retentierecht. Vervolgens heeft [naam] veroordelingen van Rijndec Trading en Rijndec Shipping gekregen tot betaling van de achterstallige termijnen. De executie heeft echter niet tot betaling geleid, omdat Rijndec Trading en Rijndec Shipping niet over vermogen beschikten. Bij vonnis in kort geding van 13 oktober 2014 is [naam] veroordeeld tot afgifte van de casco’s aan Rijndec Quality Control en ING Bank. Op diezelfde dag hebben Rijndec Quality Control en ING Bank de casco’s bij [naam] laten wegslepen. Bij arrest van 19 juni 2015 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is het kort gedingvonnis vernietigd. Dit arrest is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. Volgens [naam] staat aldus vast dat Rijndec Quality Control en ING Bank door onrechtmatige executie [naam] het retentierecht hebben ontnomen. Middels het uitoefenen van haar retentierecht had [naam] een regeling kunnen bewerkstelligen, waarbij een andere opdrachtgever de casco’s had gekocht van Rijndec Quality Control en deze had laten afbouwen tot binnenvaarttankers door [naam] . Hierbij had zij dan gebruik kunnen maken van de bij Foresta bestelde onderdelen. Om die reden zijn Rijndec Quality Control en ING Bank verplicht [naam] te vrijwaren met betrekking tot de betaling van de onderdelen die zij voor de afbouw van de casco’s bij Foresta heeft besteld.
2.5.
Foresta voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hieronder, voor zover van belang, nader in.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Voor het toewijzen van een verzoek tot oproeping in vrijwaring is vereist dat de vordering tegen de waarborgen (Rijndec Quality Control en ING Bank) afhankelijk is van de vordering in de hoofdzaak in die zin, dat de eerstgenoemde vordering alleen toewijsbaar zal zijn, omdat in de hoofdzaak een voor de gewaarborgde ( [naam] ) ongunstig vonnis wordt gewezen. De rechtsverhouding tussen de gewaarborgde en de waarborgen dient zodanig te zijn dat de waarborgen gehouden zijn de gewaarborgde vrij te houden van (een deel van) de nadelige gevolgen van het verliezen van de hoofdzaak.
3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat hier niet het geval. Uit de stellingen van [naam] volgt onvoldoende dat er verband bestaat tussen de vorderingen in de hoofdzaak en die welke [naam] wenst geldend te maken tegen Rijndec Quality Control en ING Bank in de vrijwaringszaak in die zin, dat de beslissing in de vrijwaringszaak niet afhankelijk is van het in de hoofdzaak te geven antwoord op de vraag of [naam] is gehouden tot nakoming van de koopovereenkomsten met Foresta, dan wel of die koopovereenkomsten moeten worden ontbonden, en of [naam] de door Foresta in dat verband geleden schade dient te vergoeden.
3.3.
Foresta wijst er terecht op dat de materiële inhoud van de procedure in de hoofdzaak tussen Foresta en [naam] zowel feitelijk als juridisch losstaat van de vordering die [naam] op Rijndec Quality Control en ING Bank stelt te hebben. In laatstgenoemde zaak gaat het er kennelijk om of er door Rijndec Quality Control en ING Bank onrechtmatig is geëxecuteerd, of [naam] daardoor schade heeft geleden en of en in hoeverre die schade door Rijndec Quality Control en ING Bank dient te worden vergoed. De procedure in de hoofdzaak tussen Foresta en [naam] staat daar los van. In beginsel dient [naam] de facturen van Foresta immers gewoon te voldoen. Gesteld noch gebleken is waarom Rijndec Quality Control en ING Bank gehouden zouden zijn om voor de door [naam] bij Foresta bestelde onderdelen te betalen. De uitkomst van de procedure in de hoofdzaak is dus niet maatgevend voor de uitkomst in de discussie tussen [naam] en Rijndec Quality Control en ING Bank met betrekking tot de (gestelde) onrechtmatige executie.
3.4.
Nu ook overigens niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan Rijndec Quality Control en ING Bank gehouden zijn [naam] vrij te houden van (een deel van) de nadelige gevolgen van het verliezen van de hoofdzaak, zal de vordering tot oproeping in vrijwaring worden afgewezen.
3.5.
[naam] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [naam] in de kosten van het incident, aan de zijde van Foresta tot op heden begroot op € 452,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
9 december 2015voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2015.
Coll.: MvG