Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
2.De feiten en het geschil in de hoofdzaak en in het incident
3.De beoordeling van het geschil
4.De beslissing
16 december 2015voor het nemen van een conclusie door [gedaagde] ,
Rechtbank Gelderland
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland op 4 november 2015, is een incidentele vordering tot voeging van een derde partij aan de zijde van eiseres in de hoofdzaak aan de orde. De eiseres, een vennootschap onder firma (hierna: [VOF]), heeft haar belang bij voeging voldoende aannemelijk gemaakt, waardoor de rechtbank heeft besloten de voeging toe te staan. De zaak betreft een geschil tussen de [VOF] en de gemeente Nijmegen over een overeenkomst voor de herontwikkeling van een locatie aan het Stationsplein te Nijmegen. De [VOF] vorderde een bedrag van € 8.277.304,96 van de gemeente, dat zij meende ten onrechte niet te hebben ontvangen. De gemeente had zich op het standpunt gesteld dat de [VOF] een contractuele boete verschuldigd was wegens te late oplevering en dat de kwaliteit van het werk onvoldoende was. In het incident heeft de derde partij, een besloten vennootschap (hierna: [gedaagde]), gevorderd zich aan de zijde van de [VOF] te voegen, omdat zij als onderaannemer betrokken was bij de uitvoering van het werk en nadelige gevolgen kon ondervinden van de uitkomst van de procedure. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] voldoende belang had bij de voeging, aangezien de uitkomst van de procedure invloed kon hebben op haar rechtspositie. De gemeente werd als de in het ongelijk gestelde partij beschouwd en werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie door [gedaagde].