ECLI:NL:RBGEL:2015:7712

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
11 december 2015
Zaaknummer
285112
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing incidentele vordering tot voeging van een derde partij in civiele procedure

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland op 4 november 2015, is een incidentele vordering tot voeging van een derde partij aan de zijde van eiseres in de hoofdzaak aan de orde. De eiseres, een vennootschap onder firma (hierna: [VOF]), heeft haar belang bij voeging voldoende aannemelijk gemaakt, waardoor de rechtbank heeft besloten de voeging toe te staan. De zaak betreft een geschil tussen de [VOF] en de gemeente Nijmegen over een overeenkomst voor de herontwikkeling van een locatie aan het Stationsplein te Nijmegen. De [VOF] vorderde een bedrag van € 8.277.304,96 van de gemeente, dat zij meende ten onrechte niet te hebben ontvangen. De gemeente had zich op het standpunt gesteld dat de [VOF] een contractuele boete verschuldigd was wegens te late oplevering en dat de kwaliteit van het werk onvoldoende was. In het incident heeft de derde partij, een besloten vennootschap (hierna: [gedaagde]), gevorderd zich aan de zijde van de [VOF] te voegen, omdat zij als onderaannemer betrokken was bij de uitvoering van het werk en nadelige gevolgen kon ondervinden van de uitkomst van de procedure. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] voldoende belang had bij de voeging, aangezien de uitkomst van de procedure invloed kon hebben op haar rechtspositie. De gemeente werd als de in het ongelijk gestelde partij beschouwd en werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De zaak werd vervolgens verwezen naar de rol voor het nemen van een conclusie door [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/285112 / HA ZA 15-356
Vonnis in incident van 4 november 2015
in de zaak van
vennootschap onder firma
[VOF],
gevestigd te Nijmegen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. E. Beele te Tilburg,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE NIJMEGEN,
zetelend te Nijmegen,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Rijssen,
eiseres in het incident,
advocaat mr. A.E. Broesterhuizen te Deventer.
Partijen zullen hierna de [VOF] , de gemeente en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot voeging
- de incidentele conclusie van antwoord van de [VOF]
- de incidentele conclusie van antwoord van de gemeente.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten en het geschil in de hoofdzaak en in het incident

2.1
De gemeente en de [VOF] hebben een overeenkomst met elkaar gesloten voor de herontwikkeling van de voormalige TPG-locatie aan het Stationsplein te Nijmegen. In artikel 1.1. van de overeenkomst staat dat “doel van deze overeenkomst (en Opdracht aan de Ondernemer) is het voor rekening en risico van Ondernemer binnen het Plangebied ontwerpen en realiseren van een poppodium, studentenwoningen en fietsparkeervoorzieningen, alsmede het bouw en woonrijp maken van het Plangebied een en ander overeenkomstig de inhoud van deze Overeenkomst en de daarvan deeluitmakende bijlagen” (hierna het werk te noemen). De door de gemeente aan de [VOF] te betalen vaste prijs is bepaald op € 29.097.000,-- exclusief btw.
2.2
In de hoofdzaak heeft de [VOF] gevorderd de gemeente te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 8.277.304,96, te vermeerderen met btw en met wettelijke handelsrente. Verder heeft de [VOF] gevorderd de gemeente te veroordelen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis aan haar af te geven het “Overdrachtscertificaat”. Aan de eerstgenoemde vordering heeft de [VOF] ten grondslag gelegd dat de gemeente op basis van hetgeen partijen zijn overeengekomen ten onrechte weigert over te gaan tot betaling van:
a. € 751.000,-- aan opeisbare reguliere bouwtermijnen,
b. € 204.932,40 wegens meerwerk voor bekabeling en het dimbaar maken van bluelights,
c. € 12.679,57 aan erkende “Verzoeken tot Wijziging” (aangeduid als VTW’s) uit de DO (definitief ontwerp)-fase,
d. € 85.784,99 aan rente over bovengenoemde posten, berekend tot en met 29 mei 2015,
e. € 24.401,-- uit hoofde van drie nog af te wikkelen VTW’s (VTW 264, 277 en 297) en
f. € 7.198.507,-- aan nog af te wikkelen “Afwijkingsrapportages” (ook wel AWR’s genoemd).
De gemeente heeft zich volgens de [VOF] ten onrechte beroepen op opschorting (met het oog op verrekening) omdat zij meent dat de [VOF] een contractuele boete aan haar verschuldigd is wegens te late oplevering en omdat de kwaliteit van het Werk onvoldoende zou zijn.
2.3
In het incident heeft [gedaagde] gevorderd dat haar wordt toegestaan zich in de hoofdzaak aan de zijde van de [VOF] te voegen. De [VOF] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De gemeente heeft de incidentele vordering weersproken. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling van het geschil

In het incident
3.1
Op de voet van het hier toepasselijke artikel 217 Rv kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich te mogen voegen. Voor het aannemen van een zodanig belang is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van de uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich wil voegen. Onder nadelige gevolgen zijn in dit verband onder andere te verstaan de feitelijke of juridische gevolgen die de uitkomst van de procedure waarin de derde zich wil voegen voor hem of haar kan hebben (onder andere HR 12 juni 2015, NJ 2015, 295). Als aan deze eis is voldaan, is de vordering in beginsel toewijsbaar, tenzij de eisen van een goede procesorde aan toewijzing in de weg staan.
3.2
[gedaagde] heeft gesteld dat zij, als onderaannemer, in opdracht van de [VOF] de werktuigbouwkundige en elektrotechnische installaties behorende tot het werk heeft geïnstalleerd. Van de [VOF] heeft [gedaagde] vernomen dat de gemeente een bedrag van € 375.900,-- van de overeengekomen aanneemsom niet wil betalen in verband met gebreken aan de installaties en in verband met de boete wegens te late oplevering. Op grond daarvan heeft de [VOF] een aanzienlijk deel van hetgeen zij aan [gedaagde] , verschuldigd is niet betaald, met de mededeling dat zij daartoe niet gehouden is zolang niet is gebleken dat de gemeente verplicht is tot volledige betaling van de overeengekomen aanneemsom en betaling van het verrichte meerwerk en zolang niet is gebleken dat de [VOF] de boete (waaronder het deel daarvan dat volgens de [VOF] [gedaagde] aangaat) niet verschuldigd is. Ter staving daarvan heeft [gedaagde] overgelegd een deel van een brief van de [VOF] aan haar van 17 juli 2015. De rechtspositie van [gedaagde] zal in negatieve zin worden beïnvloed in het geval de vordering van de [VOF] , voor zover die verband houdt met het meerwerk en gebreken aan de installaties, niet of slechts deels wordt toegewezen. Zij heeft er daarom belang bij zich te voegen aan de zijde van de [VOF] om haar te ondersteunen bij haar tegen de gemeente ingestelde vordering.
3.3
De gemeente heeft “bij gebrek aan bewijsstukken” de omvang en de inhoud van de volgens [gedaagde] door de [VOF] aan haar gegeven opdracht en de volgens [gedaagde] met de [VOF] spelende discussie over de betaling van facturen, betwist. De gemeente heeft evenwel niet althans niet gemotiveerd betwist dat [gedaagde] als onderaannemer van de [VOF] is opgetreden en dat zij in het werk de werktuigbouwkundige en elektrotechnische installaties heeft geïnstalleerd, zodat daarvan in het kader van dit incident moet worden uitgegaan. Voorts heeft de gemeente niet betwist de stelling van [gedaagde] dat de gemeente zich jegens de [VOF] op het standpunt heeft gesteld dat “de nodige gebreken kleefden aan de installaties”, zodat ook dat als vaststaand moet worden aangenomen. Onder die omstandigheden valt niet uit te sluiten dat de vordering van de [VOF] op de gemeente niet of niet geheel toewijsbaar is. Geoordeeld moet dan ook worden dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij er in vorenbedoelde zin belang bij heeft zich te mogen voegen aan de zijde van de [VOF] . Nu de incidentele vordering van [gedaagde] in het beginstadium van de procedure is ingesteld, valt niet te verwachten dat toewijzing van de incidentele vordering een onredelijke of onnodige vertraging van deze procedure tot gevolg heeft, hetgeen overigens ook niet door de gemeente of de [VOF] is aangevoerd. De eisen van een goede procesorde staan aan toewijzing van de vordering dus niet in de weg. De incidentele vordering zal dan ook worden toegewezen.
3.5
De gemeente is in het incident als de in het ongelijk gestelde partij jegens [gedaagde] te beschouwen. De gemeente zal daarom in de kosten van de procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 452,-- (1 punt x tarief € 452,--). De proceskosten tussen [gedaagde] en de [VOF] zullen worden gecompenseerd, omdat geen van de partijen als de in het ongelijk gestelde partij is te beschouwen.
In de hoofdzaak
3.5
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het nemen van een conclusie door [gedaagde] .
3.6
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1
staat [gedaagde] toe zich in de hoofdzaak aan de zijde van de [VOF] te voegen,
4.2
veroordeelt de gemeente in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 452,-- aan salaris van de advocaat,
4.3
compenseert de proceskosten tussen [gedaagde] en de [VOF] in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
4.4
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 december 2015voor het nemen van een conclusie door [gedaagde] ,
4.5
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2015.
Coll.: ED