ECLI:NL:RBGEL:2015:766

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 februari 2015
Publicatiedatum
9 februari 2015
Zaaknummer
C/05/14/424 R gd
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-naleving van verplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 februari 2015 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar. De schuldenaar, die werkzaam was in de onderneming van zijn partner tegen het minimumloon, voldeed niet aan de informatieplicht die voortvloeit uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar feitelijk zijn eerdere werkzaamheden als ondernemer voortzette onder de vlag van zijn partner, zonder de vereiste transparantie te bieden over de financiële situatie van de onderneming. De bewindvoerder had eerder al aangegeven dat de regeling niet naar behoren verliep en de rechter-commissaris had de regeling voorgedragen voor beëindiging.

Tijdens de zittingen bleek dat de schuldenaar niet de juiste beloning ontving voor zijn werkzaamheden, wat leidde tot een minimale afdracht aan de boedel. De rechtbank stelde vast dat de schuldenaar, ondanks zijn ervaring als schilder, een salaris ontving dat ver onder de CAO-normen lag. Dit werd gezien als een bewuste poging om de afdracht aan de schuldeisers te minimaliseren. De rechtbank concludeerde dat de schuldenaar niet alleen zijn verplichtingen niet nakwam, maar ook trachtte zijn schuldeisers te benadelen door onvoldoende informatie te verstrekken en niet op te komen dagen bij de zittingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, zonder dat de schuldenaar de schone lei werd verleend. De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op € 3.221,72, en bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt vier weken na de uitspraak. De vorderingen van de schuldeisers worden weer opeisbaar na deze termijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team Insolventies
Zittingsplaats Zutphen
Insolventienummer: C/05/14/424 R gd
Uitspraakdatum: 9 februari 2015
Vonnis ingevolge artikel 350 Fw van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken
in de schuldsaneringsregeling van:
[Schuldenaar],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de schuldenaar.
Bewindvoerder: J.B. Oldenziel.

1.Het procesverloop en de feiten

1.1.
Bij vonnis van 26 mei 2014 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van de schuldenaar.
1.2.
Bij brief van 26 september 2014 heeft de bewindvoerder bericht dat de regeling niet naar behoren verloopt. De rechter-commissaris heeft de schuldsaneringsregeling vervolgens voorgedragen voor tussentijdse beëindiging.
1.3.
De zaak is vervolgens behandeld ter terechtzitting van de rechtbank van 13 november 2014. De schuldenaar is ter zitting verschenen, vergezeld van de heer [X ]. Tevens is de bewindvoerder ter zitting verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft ter zitting haar beslissing op de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling twee maanden aangehouden, in afwachting van nadere informatie van de bewindvoerder.
1.5.
Bij verslag en begeleidend schrijven van 8 december 2014 heeft de bewindvoerder nadere informatie overgelegd.
1.6.
Bij brief van 12 december 2014 heeft de rechtbank de schuldenaar verzocht op het bericht van de bewindvoerder te reageren. De schuldenaar heeft bij brief van 29 december 2014 zijn reactie gegeven.
1.7.
De schuldenaar en de bewindvoerder zijn vervolgens op 12 januari 2015 opgeroepen om op 30 januari 2015 ter zitting te verschijnen.
1.8.
Op 23 januari 2015 heeft de heer [X ] namens de schuldenaar verzocht de zitting van 30 januari 2015 te verplaatsen naar een andere datum. Dit verzoek is niet gehonoreerd.
1.9.
De behandeling van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is voortgezet ter zitting van de rechtbank van 30 januari 2015. De bewindvoerder is ter zitting verschenen. De schuldenaar is, hoewel daartoe naar behoren opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De voordracht

De rechter-commissaris verzoekt de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen omdat de schuldenaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling. De schuldenaar werkt in het bedrijf van zijn partner. Zijn partner doet de administratie en de schuldenaar levert de kennis en kunde en zorgt voor de acquisitie. Dit is feitelijk dezelfde situatie als toen de schuldenaar in de periode van 2007 tot en met 2011 een eigen schildersbedrijf had. De schuldenaar verdient echter in de huidige situatie het minimumloon en de niet gewerkte uren worden niet uitbetaald, waardoor de afdracht aan de boedel minimaal is. De schuldenaar en zijn partner willen geen inzage geven in de financiële gegevens van het bedrijf. Nu de schuldenaar niet voldoet aan de informatieplicht en bovendien tracht zijn schuldeisers te benadelen, heeft de rechter-commissaris de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar voorgedragen voor tussentijdse beëindiging op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c en e van de Faillissementswet.

3.Het verweer en de standpunten van partijen

3.1.
De bewindvoerder heeft ter zitting van 13 november 2014 verklaard dat de partner van de schuldenaar een arbeidsplicht vanuit de sociale dienst opgelegd heeft gekregen en daarop heeft besloten de onderneming te starten. Zij heeft haar vriend en zoon in dienst genomen. De bewindvoerder heeft nogal wat vragen over de financiering bij de start van de onderneming. Daarom heeft zij verzocht om stukken betreffende de onderneming. De partner van de schuldenaar heeft geweigerd deze stukken toe te zenden.
3.2.
De schuldenaar heeft ter zitting van 13 november verklaard dat zijn partner door de gang van zaken wordt meegezogen in de schuldsaneringsregeling en dat hij dat niet wil. Uiteindelijk heeft de schuldenaar toegezegd dat hij de informatie die de bewindvoerder nodig heeft aan haar zal overleggen.
3.3.
In haar brief van 8 december 2014 geeft de bewindvoerder aan dat zij van mening is dat de schuldenaar de boedel benadeelt doordat hij tegen het minimumloon arbeid verdient in het bedrijf van zijn partner. Doordat de schuldenaar het minimumloon verdient, wordt de aflossingsverplichting bewust laag gehouden. De bewindvoerder heeft gebundelde gegevens ontvangen over de eerste drie kwartalen van 2014 in plaats van een winst- en verliesrekening per kwartaal. De schuldenaar ontvangt € 1.338,40 bruto per maand als vergoeding voor zijn werkzaamheden, waar volgens de geldende CAO de gemiddelde bruto vergoeding € 2.684,50 (schilder) dan wel € 2.954,25 (voorman) bedraagt. De schuldenaar
ontvangt derhalve geen passende beloning en de boedel wordt daardoor benadeeld, aldus de bewindvoerder.
3.4.
In zijn reactie van 29 december 2014 stelt de schuldenaar dat hij ervoor heeft gekozen om in het bedrijf van zijn partner te gaan werken tegen het minimumloon in plaats van het ontvangen van een uitkering. Voorts zijn de salarissen binnen de onderneming in verhouding tot de omzet die wordt gegenereerd. Dat de gegevens niet per kwartaal maar per negen maanden zijn toegezonden, levert in de ogen van de heer [X ] hetzelfde resultaat op. In januari 2015 zullen de jaarcijfers van de onderneming naar de bewindvoerder worden gestuurd. Gelet op de omzet van 2014, kan het salaris van de schuldenaar worden verhoogd naar € 1.750,--. Indien de schuldenaar in 2014 een salaris zou hebben genoten van € 2.954,--, dan zou de onderneming al in het eerste jaar failliet zijn gegaan.
3.5.
Ter zitting van 30 januari 2015 heeft de bewindvoerder verklaard dat zij, nadat zij hierom nogmaals heeft verzocht, de jaarcijfers van de onderneming heeft ontvangen. De jaarcijfers zijn op een weinig professionele wijze opgesteld. Onderliggende stukken ontbreken. De begroting die de schuldenaar in zijn brief van 29 december 2014 heeft gemaakt, komt behoorlijk overeen met de jaarcijfers. De bewindvoerder weet niet of die begroting achteraf is opgesteld of dat deze bij de start van de onderneming is gemaakt. De onderneming heeft een behoorlijke omzet gedraaid in 2014 en de kosten zijn niet erg hoog geweest. De partner van de schuldenaar heeft ruim € 3.300,-- aan de onderneming onttrokken voor privégebruik. De bewindvoerder heeft er moeite mee dat zij kennelijk meer kan onttrekken aan de onderneming dan begroot, terwijl de schuldenaar tegen slechts het minimumloon moet werken. Zij zou er geen moeite mee hebben indien de schuldenaar tegen een passende beloning in het bedrijf van zijn partner zou werken. De schuldenaar wil echter voor een dubbeltje op de eerste rang zitten en op die manier van de schulden afkomen, aldus de bewindvoerder.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat de schuldenaar geen passende beloning ontvangt voor de werkzaamheden die hij in de onderneming van zijn partner verricht en dat daardoor te weinig aan de boedel wordt afgedragen, waardoor de schuldeisers worden benadeeld.
Van toepassing is de Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) 2013-2014 voor het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf. Deze CAO is algemeen verbindend verklaard en het betreft een minimum CAO. Er mag dus geen lager salaris worden uitgekeerd dan in de CAO is vermeld.
4.1.1.
De schuldenaar is een ervaren schilder die voorheen een eigen onderhouds- en schildersbedrijf heeft geëxploiteerd. De gemiddelde bruto vergoeding die de schuldenaar zou moeten ontvangen bedraagt volgens de CAO € 2.684,50 (schilder) dan wel € 2.954,25 (voorman). De beloning die de schuldenaar daadwerkelijk ontvangt blijft hier ver van verwijderd. Ook indien het salaris van de schuldenaar zou stijgen naar € 1.750,-- per maand, is sprake van een te laag inkomen ten opzichte van de CAO. De onderneming van de partner van de schuldenaar handelt in strijd met de CAO-afspraken door de schuldenaar te weinig loon te betalen.
4.1.2.
De rechtbank heeft ter zitting van 13 november 2014 al haar vermoeden uitgesproken dat sprake is van een trucje, waarbij het salaris van de schuldenaar bewust laag wordt gehouden om zo tot slechts een minimum afdracht aan de boedel te komen, terwijl de schuldenaar in werkelijkheid degene is die de onderneming voert. Dit vermoeden wordt door het hiervoor bij 4.1. en 4.1.1. overwogene gesterkt en is door de schuldenaar niet weerlegd. Ter zitting van 13 november 2014 heeft de schuldenaar dit vermoeden niet weggenomen, waarbij opvalt dat de schuldenaar er blijk van heeft gegeven niet te schromen de rechtbank zo nodig te corrigeren wanneer het andere onderwerpen betreft.
4.2.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de schuldenaar niet heeft voldaan aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht. De schuldenaar laat bij herhaling na om de bewindvoerder te informeren. Het is de verantwoordelijkheid van de schuldenaar om ervoor te zorgen dat gevraagd en ongevraagd aan de bewindvoerder de voor de schuldsaneringsregeling relevante informatie wordt gezonden. De bewindvoerder wordt, indien dat niet gebeurt, belemmerd in haar controlerende taak. Eerst nadat een zitting heeft plaatsgevonden is de benodigde informatie aangeleverd en dit pas nadat de bewindvoerder er nogmaals expliciet om heeft verzocht. Ook de jaarcijfers zijn pas aangeleverd nadat de bewindvoerder er nogmaals om heeft verzocht. De onderliggende stukken bij de jaarcijfers ontbreken.
4.3.
De schuldenaar is op 30 januari 2015 niet ter zitting verschenen en hij heeft daardoor nagelaten verweer te voeren tegen de voordracht tot tussentijdse beëindiging van zijn schuldsaneringsregeling. De schuldenaar heeft geen verschoonbare reden gegeven waarom hij niet ter zitting is verschenen. Weliswaar is namens de schuldenaar om uitstel van de zitting verzocht, maar dit verzoek is niet gehonoreerd omdat dit verzoek eerst op 23 januari 2015 is gedaan, terwijl de schuldenaar reeds op 12 januari 2015 is opgeroepen om ter zitting te verschijnen. De schuldenaar heeft dus alle tijd en gelegenheid gehad ervoor te zorgen dat hij ter zitting zou kunnen verschijnen. De rechtbank heeft de schuldenaar vragen willen stellen over de exacte werkzaamheden van zijn partner. Doordat de schuldenaar niet is verschenen, concludeert de rechtbank dat de partner van de schuldenaar geen wezenlijk werkzaam aandeel heeft in het bedrijf en dat de schuldenaar in feite doet wat hij altijd deed, maar nu onder de vlag van zijn partner.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de schuldenaar zodanig verwijt treft ten aanzien van de tekortkoming in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, dat de schuldsaneringsregeling tussentijds dient te worden beëindigd op grond van artikel 350, derde lid, aanhef en onder c en e, van de Faillissementswet, zonder dat aan de schuldenaar de schone lei wordt verstrekt.
4.6.
Aangezien er onvoldoende baten beschikbaar zijn om tot een uitkering aan de schuldeisers te komen, zal de schuldenaar niet van rechtswege in staat van faillissement komen te verkeren. De toepassing van de schuldsaneringsregeling zal eindigen vier weken nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
4.7.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen. De vergoeding voor de bewindvoerder is berekend op € 3.221,72 (inclusief onkosten en omzetbelasting). Indien het totale actief voldoende is, kan de bewindvoerder de volledige vergoeding als salaris opnemen.

4.Beslissing

De rechtbank:
- beëindigt tussentijds de op 26 mei 2014 van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling, zonder dat aan de schuldenaar de schone lei wordt verleend;
- stelt het bedrag voor salaris van de bewindvoerder, inclusief onkosten en omzetbelasting, vast op € 3.028,19;
- bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt vier weken nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan;
- verstaat dat de vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt weer opeisbaar zijn nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Lucassen, rechter, en uitgesproken op 9 februari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen door een verzoekschrift in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van de zaak kennis moet nemen.