ECLI:NL:RBGEL:2015:7580

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
05/760025-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Militaire joyriding door een militair zonder toestemming voor woon-werkverkeer met dienstvoertuig

In deze zaak heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland op 7 december 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 56-jarige man uit Holthees, die werd beschuldigd van militaire joyriding. De verdachte had in de periode van 1 juni 2010 tot en met 7 oktober 2014 een dienstvoertuig, een Mercedes Benz Gelande, gebruikt voor woon-werkverkeer zonder formele toestemming van zijn commandant. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de beschuldiging, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er impliciete toestemming was gegeven door zijn commandant en dat de opzet op wederrechtelijkheid ontbrak.

De militaire kamer heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het gebruik van het voertuig niet toegestaan was. Ondanks dat hij een vergoeding ontving voor woon-werkverkeer met een privé-auto, had hij deze kilometers nooit gemaakt. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen strafblad had en dat hij een goede staat van dienst had, maar de militaire kamer oordeelde dat het gedrag van de verdachte getuigde van een gebrek aan respect voor het eigendom van het Ministerie van Defensie. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uur, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis zou worden opgelegd.

De uitspraak is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Militair Strafrecht. De militaire kamer heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760025-15
Datum uitspraak : 7 december 2015
Tegenspraak
vonnis van de militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats]
Raadsman: mr. J.M. Stad, advocaat te Boxmeer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij als militair op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2010 tot en met 7 oktober 2014, te of nabij Holthees, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (Mercedes Benz Gelande, althans een dienstvoertuig), bij de krijgsmacht in gebruik, als bestuurder heeft gebruikt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in de periode van 1 juni 2010 tot en met 7 oktober 2014 te of nabij Holthees, in elk geval in Nederland een dienstvoertuig (Mercedes Benz Gelande) gebruikt voor woon- werkverkeer zonder dat hij formeel toestemming had van zijn commandant [2] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan militaire joyriding, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gepleit voor vrijspraak omdat verdachte weliswaar geen expliciete opdracht (de militaire kamer begrijpt toestemming) voor het gebruik van het dienstvoertuig voor woon-werkverkeer heeft ontvangen, maar wel een opdracht (de militaire kamer begrijpt toestemming) in informele/materiele zin, nu “ze”, waaronder zijn huidige commandant [naam 1] , er van afweten. Ook anderen deden het. Daarnaast voert de verdediging aan dat de opzet op de wederrechtelijkheid ontbreekt.
Beoordeling door de militaire kamer
Aangever [naam 2] heeft verklaard dat verdachte op geen enkele wijze het recht of toestemming had om zijn dienstvoertuig voor woon-werkverkeer te gebruiken [3] .
De stelling van verdachte dat onder andere zijn commandant [naam 1] er van af zou weten en informeel toestemming voor zou hebben gegeven, wordt verworpen. [naam 1] zelf verklaart desgevraagd dat hij bij de overdracht van de functie uitgebreid heeft gesproken met zijn voorganger. Daarbij is nooit ter sprake gekomen dat verdachte toestemming zou hebben gehad het dienstvoertuig te gebruiken voor woon- werkverkeer. Hij wist daar ook niets van af, zou die toestemming ook niet geven en heeft die toestemming ook nooit gegeven [4] .
De stelling van verdachte dat ook anderen het deden impliceert niet dat daar direct of indirect toestemming voor was.
De militaire kamer acht voorts bewezen dat verdachte wist dat het gebruik van het voertuig niet toegestaan was. Op de vraag van de militaire kamer waarom verdachte niet naar zijn commandant is gegaan om formeel om toestemming te vragen, antwoordt verdachte ter terechtzitting dat hij zijn commandant dan in verlegenheid zou hebben gebracht en voorts dat zijn collega’s het ook deden en hij geen “matennaaier” wilde zijn [5] .
De militaire kamer ziet in dit antwoord van verdachte terug dat verdachte wist, immers hij heeft bewust niet om toestemming gevraagd zijn dienstvoertuig te gebruiken voor het uitvoeren van woon- werkverkeer, dat het gebruik voor woon-werkverkeer in strijd is met de regels binnen Defensie ter zake, en hij dus opzettelijk in strijd met die regels heeft gehandeld.
De militaire kamer wordt in de overtuiging gesterkt door het feit dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode een bedrag van ongeveer € 16.000,- heeft ontvangen als tegemoetkoming voor woon- werkverkeer met een privé-auto, terwijl verdachte die kilometers nimmer heeft gemaakt met een privé-auto. Verdachte heeft verklaard dat hij vanaf het begin af wist dat hij fout bezig was, dat het geld op een aparte rekening staat en dat hij dit geld nooit heeft durven te gebruiken [6] .
De verdediging heeft betoogd dat er indicaties zouden zijn die de wederrechtelijkheid weg zouden nemen. Als voorbeeld wordt genoemd het aftekenen van rittenstaten door hem zelf. Anders dan de verdediging ziet de militaire kamer hierin niet terug dat verdachte zelf over de bevoegdheid zou beschikken om zichzelf toestemming te geven voor het uitvoeren van woon-werkverkeer ritten met dienstvervoer. Het in het bezit zijn van een rittenstaat en de opdracht die voor iedere rit in te vullen vormt juist een indicatie dat geen autorisatie is verkregen het dienstvervoer voor een bepaalde periode te gebruiken voor woon-werkverkeer.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij als militair op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 juni 2010 tot en met 7 oktober 2014, te of nabij Holthees, in elk geval in Nederland,
(telkens
)opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (Mercedes Benz Gelande,
althans een dienstvoertuig), bij de krijgsmacht in gebruik, als bestuurder heeft gebruikt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk wederrechtelijk enig motorrijtuig dat bij de krijgsmacht in gebruik is, gebruiken, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van zestig uur onvoorwaardelijk.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit in geval van bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte geen strafblad heeft, dat het financiële nadeel voor defensie inmiddels is gecompenseerd, dat verdachte een uitstekende staat van dienst heeft en dat vanwege het ontslag van verdachte op 56 jarige leeftijd, hij een moeilijke overgang heeft naar een baan in de burgermaatschappij.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 16 oktober 2015 waaruit blijkt dat verdachte een zogenaamd blanco strafblad heeft. Voorts heeft de militaire kamer bij de bepaling van de op te leggen straf betrokken het feit dat verdachte inmiddels is ontslagen.
De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan militaire joyriding. Een feit dat naar het oordeel van de militaire kamer getuigt van gebrek aan respect voor het eigendom van het Ministerie van Defensie, zijn werkgever en de regels ter zake. Door het uitvoeren van het woon- werkverkeer met het dienstvervoer werd er flink bespaart op de kosten van een privé-auto (inclusief benzinekosten), terwijl verdachte de vergoeding voor woon- werkverkeer gewoon liet doorlopen. De militaire kamer vindt dit niet passen bij het voorbeeldgedrag dat van een ervaren onderofficier in de rang van Adjudant Onderofficier wordt verwacht.
Naar het oordeel van de militaire kamer is een onvoorwaardelijke werkstraf, zoals geëist door de officier van justitie, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 22b, 22c, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 166 van het Wetboek van Militair Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uur,met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Barrau (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen, rechter, en luitenant-kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van
mr. H.L. Miedema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 december 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Koninklijke
2.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , d.d. 5 september 2014, p. 16, 2e alinea, proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 7 oktober 2014, p. 25, regel 19-21 [“V: rijd… 2010”] en regel 25-26 [“Ik…commandant”], de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 23 november 2015.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , d.d. 5 september 2014, p. 16, 2e en 4e alinea.
4.Het proces-verbaal van verhoor met getuige [naam 1] , d.d. 3 december 2014, p. 022, 3e en 4e alinea.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2015.
6.proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 7 oktober 2014, p. 25, laatste twee regels en p. 26 alinea 1-3.