1.De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage een of meer wapens van
categorie III, te weten:
- een (militair model) geweer/karabijn (merk: Mauser, model: K98K, kaliber:
- een (militair model) geweer/karabijn (merk: Schmidt Rubin, model: K31,
kaliber: 7,5 x 55 mm) en/of
- ( bijbehorende) munitie van categorie III, te weten 21 (scherpe) patronen
(kaliber 7,5 x 55 mm, geschikt voor de Schmidt Rubin, model K31), en/of
- een patroonmagazijn (kaliber 9mm, vermoedelijk voor pistool merk
Bernardelli, model P6) en/of
- een patroonmagazijn (kaliber .30M1, karabijn M1 en/of M1A1)
2.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage voorhanden heeft gehad
- vijftig (50) (scherpe) patronen (kaliber: 9 mm) en/of
- 18 ( scherpe) patronen (diverse kalibers) en/of
- 19 ( knal) patronen (zogenaamde 'blanks', diverse kalibers) en/of
- zes (6) (scherpe) patronen (kaliber .30 M16) en/of
- twintig (20) (knal) patronen (zogenaamde blanks, kaliber .223/5.56 mm) en/of
- 71 ( scherpe) patronen (kaliber 7,75) en/of
- 15 ( scherpe) patronen (kaliber 9 mm)
in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie
III.
3.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage een wapen van categorie I
onder 7°, te weten:
- een gasdruk revolver (Merk: Smith & Wesson, type 586),
zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende
gelijkenis vertoonde met een (echt) vuurwapen, te weten een Smith & Wesson
Model 586, kaliber .357 Magnum en aldus voor bedreiging of afdreiging
geschikt, voorhanden heeft gehad.
hij op of omstreeks 07 oktober 2014 te 's-Gravenhage (een) wapen(s) van
categorie I onder 7°, te weten:
- vier (4) stuks steelhandgrana(a)t(en) (van Duitse makelij voorzien van een
stempel van een Duitse Adelaar en voorzien van een ijzeren kop), en/of
- zes (6) stuks handgranaten (van Engelse Makelij, type "Mills")
zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen
een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) voor ontploffing bestemd(e)
voorwerp(en) en aldus voor afdreiging of bedreiging geschikt, voorhanden
heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 7 oktober 2014 werden in het huis van verdachte te ’s-Gravenhage de volgende wapens en munitie aangetroffen:
- een (militair model) geweer/karabijn (merk: Mauser, model: K98K, kaliber: 7,92 x 57 mm)
- een (militair model) geweer/karabijn (merk: Schmidt Rubin, kaliber: 7,5 x 55 mm)
- 21 ( scherpe) patronen (kaliber 7,5 x 55 mm, geschikt voor de Schmidt Rubin)
- een patroonmagazijn (kaliber 9mm, vermoedelijk voor pistool merk Bernardelli, model P6)
- een patroonmagazijn (kaliber .30M1, karabijn M1 en M1A1).
De genoemde wapens en munitie vallen onder categorie III van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM).
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft opgemerkt dat de Mauser onklaar was gemaakt op de Duitse manier. Als dergelijke geweren op de Duitse of Belgische manier onklaar zijn gemaakt dan kan de eigenaar van het niet op de vereiste Nederlandse manier onklaar gemaakte wapen dit bij de politie aanbieden zodat het alsnog op de juiste en vereiste manier onklaar wordt gemaakt. Gelet op dit ‘gedoogbeleid’ moet verdachte ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging worden ontslagen van rechtsvervolging.
Ten aanzien van de Schmidt Rubin heeft verdachte gedwaald ten aanzien van het onklaar maken van het geweer. Hij meende dat dit reeds gebeurd was. Verdachte had niet de intentie om er iets strafbaars mee te doen. Ten aanzien van de magazijnen heeft verdachte eveneens gedwaald.
Beoordeling door de militaire kamer
Vast staat dat verdachte de onder feit 1 genoemde goederen onder zich had. Met betrekking tot het verweer van de verdediging aangaande de Mauser overweegt de militaire kamer dat áls er al sprake is van dergelijk gedoogbeleid, verdachte hier geen aanspraak op kan maken. Immers verdachte is niet naar de politie gegaan om het wapen alsnog op de Nederlandse manier onklaar te laten maken.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging over de dwaling ten aanzien van de Schmidt Rubin overweegt de militaire kamer dat verdachte zich er op geen enkele wijze van heeft vergewist dat deze onklaar gemaakt was, laat staan dat dit op de juiste manier was gedaan. Bij de aanschaf van het wapen heeft verdachte hierover niets gevraagd aan de verkoper, hetgeen op zijn minst voor de hand had gelegen. Van verontschuldigende dwaling kan derhalve geen sprake zijn. Met betrekking tot de door de verdediging aangevoerde dwaling ten aanzien van de magazijnen overweegt de militaire kamer dat dit niet is onderbouwd en derhalve geenszins aannemelijk is gemaakt. De militaire kamer acht derhalve het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De militaire kamer overweegt dat niet kan worden bewezen dat de Schmidt Rubin een model K31 is, nu de verdediging dit onderbouwd betwist heeft.
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal, p. 119;
- het proces-verbaal, p. 127;
- het proces-verbaal, p. 123;
- het proces-verbaal, p. 145, aanvullend dossier;
- het proces-verbaal, p. 147, aanvullend dossier;
- het proces-verbaal, p. 149, aanvullend dossier;
- het proces-verbaal, p. 151 en 153, aanvullend dossier;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 november 2015.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 7 oktober 2014 werd in het huis van verdachte te ’s-Gravenhage een gasdruk revolver van het merk Smith & Wesson, type 586 aangetroffen. Dit wapen valt onder categorie I van de WWM. Dit revolver vertoont een sprekende gelijkenis met een echt vuurwapen, te weten een Magnum van het merk Smith & Wesson Model 586, kaliber .357.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld omdat de gasdrukrevolver valt onder de ontheffing van artikel 13, tweede lid, van de WWM. Hij werd gebruikt ten behoeve van de krijgsmacht ofwel onderwijs, namelijk bij de cavalerie om de paarden schotvast te krijgen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de Speelgoedrichtlijn 2009/48/EG van toepassing is. Deze richtlijn houdt in dat op echte wapens gelijkende replica’s worden toegestaan. Dit maakt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit.
Beoordeling door de militaire kamer
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de gasdrukrevolver onder de uitzondering als gesteld in artikel 13 van de WWM valt, overweegt de militaire kamer als volgt. Het is juist dat Onze Minister verlof kan verlenen voor situaties als genoemd in artikel 13 WWM. In deze zaak echter is geen verlof verleend. Dit verweer wordt derhalve verworpen. Met betrekking tot het verweer dat ziet op de Speelgoedrichtlijn overweegt de militaire kamer dat de richtlijn volgens artikel 1 van de Algemene bepalingen ziet op producten die al dan niet uitsluitend ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt. Vast staat dat genoemd voorwerp geen speelgoed is, het is immers een gasdruk revolver en, ook in de stellingen van verdachte, niet uitsluitende ontworpen of bestemd om door jonge kinderen bij het spelen te worden gebruikt. Om die reden valt dit wapen niet onder de Speelgoedrichtlijn. Gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie kunnen als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen: voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG. Reeds is gebleken dat de Speelgoedrichtlijn niet van toepassing is. Gelet op vorenstaande stelt de militaire kamer vast dat de gasdrukrevolver gebruikt kan worden voor bedreiging of afdreiging. De militaire kamer acht het onder 3 tenlastegelegde feit derhalve wettig en overtuigend bewezen.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 7 oktober 2014 werden in het huis van verdachte te ’s-Gravenhage de volgende wapens aangetroffen:
- vier (4) stuks steelhandgrana(a)t(en) (van Duitse makelij voorzien van een
stempel van een Duitse Adelaar en voorzien van een ijzeren kop), en
- zes (6) stuks handgranaten (van Engelse Makelij, type "Mills").
Deze wapens vallen onder categorie 1 onder sub 7 van de WWM.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde feit gelet op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld omdat de steelhandgranaten en de handgranaten onder de uitzondering van artikel 13, tweede lid, van de WWM vallen. Ze werden gebruikt ten behoeve van de krijgsmacht, namelijk de cavalerie. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de steelhandgranaten en de handgranaten geen gelijkenis vertonen met wapens. Niemand zou ze als zodanig herkennen zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit.
Beoordeling door de militaire kamer
Met betrekking tot het verweer van de raadsman dat de steelhandgranaten en de handgranaten onder de uitzondering als gesteld in artikel 13 van de WWM vallen, overweegt de militaire kamer, evenals ten aanzien van feit 3, dat er door onze Minister geen verlof is verleend. Dit verweer wordt derhalve verworpen.
Het verweer van de raadsman dat de goederen niet (meer) lijken op wapens overweegt de militaire kamer dat een deskundige heeft vastgesteld dat de (Duitse) steelhandgranaten en de (Britse) handgranaten sprekend lijken op echte wapens. De militaire kamer heeft geen reden om aan deze beoordeling te twijfelen.
Met betrekking tot de toepasselijkheid van de Speelgoedrichtlijn overweegt de militaire kamer dat de richtlijn volgens artikel 1 van de Algemene bepalingen ziet op producten die al dan niet uitsluitend ontworpen of bestemd zijn om door kinderen jonger dan 14 jaar bij het spelen te worden gebruikt. De genoemde voorwerpen zijn niet bestemd voor gebruik door kinderen jonger dan 14 jaar. De Duitse steelhandgranaten zijn gemaakt om mee te oefenen door volwassenen. De Britse handgranaten zijn eveneens gebruikt voor voornoemd doel. Daarmee vallen de goederen niet onder de speelgoedrichtlijn. Gelet op artikel 3 onder a van de Regeling wapens en munitie kunnen als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen: voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG. Reeds is gebleken dat de Speelgoedrichtlijn niet van toepassing is. Gelet op de beoordeling van de deskundige stelt de militaire kamer vast dat de steelhandgranaten en de handgranaten gebruikt kunnen worden voor bedreiging of afdreiging. Het verweer wordt derhalve verworpen zodat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.