ECLI:NL:RBGEL:2015:7437

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
05/880518-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het veroorzaken van een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 27 november 2015 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 22 januari 2015 in Arnhem een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, als bestuurder van een bus, heeft tijdens het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre, namelijk het inrijden van een busstation, geen voorrang verleend aan een tegemoetkomende bromfietser. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de bromfietser, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een fractuur van het onderbeen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, ondanks dat hij als beroepschauffeur extra voorzichtigheid had moeten betrachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onvoldoende heeft gekeken en de bromfietser over het hoofd heeft gezien, wat resulteerde in de aanrijding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 90 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het letsel van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden. De verdachte is als first-offender behandeld, maar de rechtbank benadrukte dat de verkeersveiligheid in gevaar is gebracht door zijn handelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880518-15
Datum uitspraak : 27 november 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats]
Raadsman: mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 november 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2015 te Arnhem in de gemeente Arnhem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bus), komende uit de richting Oosterbeek, daarmede rijdende over de weg, de Utrechtsestraat,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht voor hem verdachte op geen enkele wijze werd belemmerd,
ter hoogte van een aan die weg (de Utrechtsestraat) gelegen inrit van het (Centrale) busstation,
zonder dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bus) tot stilstand te brengen en/of
in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken of op die weg (Utrechtsestraat) uit tegenovergestelde rijrichting op korte afstand verkeer was genaderd en/of
naar links heeft gestuurd en/of doende was die inrit op te rijden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, waarbij hij, verdachte de bestuurder van een over die weg hem, verdachte tegemoet rijdend en toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (bromfiets) niet heeft voor laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat hem tegemoetkomend, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (bromfiets) en/of de bestuurder van dat motorrijtuig (bromfiets), waarbij of ten gevolge waarvan die bestuurder van dat ander motorrijtuig (bromfiets) ten val is gekomen;
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 22 januari 2015 te Arnhem in de gemeente Arnhem als bestuurder van een motorrijtuig (bus), komende uit de richting Oosterbeek, daarmede rijdende over de weg, de Utrechtsestraat,
ter hoogte van een aan die weg (de Utrechtsestraat) gelegen inrit van het (Centrale) busstation,
naar links heeft gestuurd en/of doende was die inrit op te rijden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990,
waarbij hij, verdachte de bestuurder van een over die weg hem, verdachte tegemoet rijdend en toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (bromfiets) niet heeft voor laten gaan en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met dat hem tegemoetkomend, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (bromfiets) en/of de bestuurder van dat motorrijtuig (bromfiets), waarbij of ten gevolge waarvan die bestuurder van dat ander motorrijtuig (bromfiets) ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 22 januari 2015 was verdachte de bestuurder van een bus en reed hij, komende uit de richting van Oosterbeek, over de Utrechtseweg te Arnhem ter hoogte van de aan die weg gelegen inrit van het (Centrale) busstation. Verdachte heeft naar links gestuurd om de inrit van het busstation in te rijden. Verdachte heeft voor of tijdens het insturen de bus niet tot stilstand gebracht. Verdachte heeft daarbij de bestuurder van een over die weg tegemoet rijdende en toen dicht genaderd zijnde bromfiets, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), niet voor laten gaan. Verdachte is in aanrijding gekomen met [slachtoffer] , die ten val is gekomen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – verkort weergegeven – onder verwijzing naar jurisprudentie op het standpunt gesteld dat het niet verlenen van voorrang een overtreding is die op zichzelf, zonder bijkomende omstandigheid, geen aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid oplevert. In deze is geen sprake van een bijkomende omstandigheid zodat verdachte voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet integraal dient te worden vrijgesproken. Subsidiair geldt dat verdachte geen gevaar zettend gedrag heeft vertoond en dat verdachte ook van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 is in zijn algemeenheid vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en voorts naar de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer het volgende verklaard. Op het moment dat hij op de Utrechtseweg reed, was hij volledig gefocust op de weg en was hij nergens anders mee bezig was. Verdachte wilde het busstation opdraaien. Ruim voordat verdachte indraaide om de bocht te nemen liet hij zijn snelheid terugzakken. Verdachte heeft verder verklaard na te hebben afgeremd niet harder te hebben gereden dan vijftien kilometer maar zijn bus niet volledig tot stilstand te hebben gebracht. “Voor zijn gevoel” was de weg vrij. Verdachte had goed zicht en heeft goed gekeken naar het verkeer om hem heen. Het was schemerig. Verdachte weet niet meer of de straatverlichting aan was. Verdachte heeft de bromfiets niet gezien en geen voorrang verleend. Voordat de bromfietser en de bus in botsing kwamen heeft verdachte geen ander verkeer voor laten gaan.
Voor het Hotel Haarhuis op de Utrechtseweg werden wegwerkzaamheden uitgevoerd. Er stonden wit-rode blokken op de weg. Het fietspad, waarover de bromfietser reed, was hierdoor niet vrij te overzien. De wit-rode blokken – ter illustratie waarvan verdachte heeft verwezen naar een ongedateerde foto van de situatie ter plaatse, afkomstig van Google-streetview, waarop dezelfde blokken te zien zijn – stonden ongeveer op een afstand van 30 meter verwijderd van het punt waarvandaan verdachte het busstation op wilde draaien. Over deze 30 meter had verdachte wel onbelemmerd zicht.
Rond het tijdstip van 08:10 uur rijden volgens verdachte veel fietsers en bromfietsers over de Utrechtseweg omdat onder andere niet ver van het busstation een school ligt, die rond dat tijdstip begint. Verdachte is bekend ter plaatste en rijdt daar als buschauffeur geregeld meerdere keren per dag, aldus nog steeds verdachte. [3]
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat hij op de bewuste dag rond 08.15 uur op zijn bromfiets over de Utrechtseweg te Arnhem reed. In de verte zag [slachtoffer] een bus aan komen rijden. Direct nadat hij zijn vizier van zijn helm open had gedaan, zag hij dat de bus linksaf het busstation opreed. [slachtoffer] probeerde de bus te ontwijken, maar dat lukte niet. Hierdoor werd [slachtoffer] aan zijn linkerzijde door de linkerzijde van de bus aangereden en kwam hard ten val. [4]
Door de verdediging is aangevoerd dat het zicht van verdachte werd belemmerd door de werkzaamheden rond het Centraal Station van Arnhem, in het bijzonder de wit-rode blokken op de weg. Op de foto’s in het dossier is de door de verdediging aangevoerde belemmering echter niet te zien. Daarbij merkt de rechtbank op dat de foto’s in het dossier überhaupt geen duidelijk beeld geven van de situatie ter plaatse en de werkzaamheden die werden uitgevoerd. Wat daar verder ook van zij: de door verdachte aangewezen wit-rode blokken zijn dusdanig laag dat fietsers en bromfietsers er meer dan voldoende bovenuit steken en dat deze dus ook voldoende zichtbaar zijn. Daar komt bij dat verdachte in een bus reed en daardoor vanaf een relatief hoog punt zicht op de weg had.
De rechtbank stelt dan ook vast dat het zicht noch door de werkzaamheden noch door de wit-rode blokken zodanig werd belemmerd dat de bromfiets niet kon worden opgemerkt.
Hooguit was sprake van een minder duidelijke verkeerssituatie. Maar verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij zich hiervan bewust was omdat hij daar dagelijks rijdt. Verdachte wist dat aldaar een fietspad liep en dat er op het tijdstip van de aanrijding veel fietsers en bromfietsers kunnen rijden. Verdachte had zich meer bewust moeten zijn van mogelijke andere verkeersdeelnemers.
Mede vanwege de omstandigheid dat verdachte voldoende zicht had op de verkeerssituatie en er ook overigens geen enkele reden is waarom verdachte de bromfiets niet heeft kunnen opmerken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte onvoldoende is blijven kijken op de weg voor hem in de rijrichting waar de bromfietser vandaan kwam. Hij heeft daardoor de bromfietser over het hoofd gezien. Verdachte heeft geen voorrang verleend. Dit had hij wel moeten doen. De rechtbank acht dit met name kwalijk omdat verdachte een bijzondere manoeuvre uitvoer. Het inrijden van het busstation is immers een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Van verdachte mag als beroepschauffeur extra voorzichtigheid en oplettendheid in het verkeer worden verwacht. De rechtbank weegt daarbij nog mee dat verdachte een zwaar en groot voertuig bestuurde. Verdachte had zich hiervan meer bewust moeten zijn en daarnaar moeten handelen door een nog grotere voorzichtigheid in acht te nemen, met name ten opzichte van kwetsbare verkeersdeelnemers.
Alles overziend heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet de nodige voorzichtigheid betracht met een ernstig ongeval tot gevolg. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Verdachte is tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht om in het verkeer oplettend en voorzichtig te zijn. De rechtbank concludeert dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden en daarmee schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Letsel
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval letsel heeft opgelopen. Dit bestond onder meer uit een fractuur van het onderbeen. De fractuur is operatief rechtgezet. De duur van genezing werd geschat op 10 tot 12 weken. [5] [slachtoffer] is ook onder behandeling geweest van een fysiotherapeut. De breuk is inmiddels redelijk hersteld maar [slachtoffer] heeft ongeveer negen maanden last gehad van zijn voet. Op dit moment heeft [slachtoffer] nog steeds pijnklachten bij zijn linker voet indien hij lange stukken loopt. [6] Gelet de aard en ernst van het letsel en de duur van genezing kwalificeert de rechtbank het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks22 januari 2015 te Arnhem in de gemeente Arnhem als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bus), komende uit de richting Oosterbeek, daarmede rijdende over de weg, de Utrechtsestraat,
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht voor hem verdachte op geen enkele wijze werd belemmerd,
ter hoogte van een aan die weg (de Utrechtsestraat) gelegen inrit van het (Centrale) busstation,
zonder dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bus) tot stilstand te brengen en/
of
in onvoldoende mate heeft gekeken en/of is blijven kijken of op die weg (Utrechtsestraat) uit tegenovergestelde rijrichting op korte afstand verkeer was genaderd en/of
naar links heeft gestuurd en/
ofdoende was die inrit op te rijden, zijnde een bijzondere manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, waarbij hij, verdachte de bestuurder van een over die weg hem, verdachte tegemoet rijdend en toen dicht genaderd zijnd ander motorrijtuig (bromfiets)niet heeft voor laten gaan en
/of
is gebotst tegen, althansin aanrijding is gekomen met dat hem tegemoetkomend, toen dicht genaderd zijnde andere motorrijtuig (bromfiets) en/of de bestuurder van dat motorrijtuig (bromfiets),
waarbij often gevolge waarvan die bestuurder van dat ander motorrijtuig (bromfiets) ten val is gekomen;
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel,
of zodanig lichamelijk letselwerd toegebracht
, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
‘Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht’

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 90 uren werkstraf, te vervangen door 45 dagen hechtenis en tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank toch tot een veroordeling komen, heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte is first-offender, er is sprake van medeschuld aan de zijde van het slachtoffer en verdachte heeft het slachtoffer na het ongeval persoonlijk bezocht. De verdediging is van mening dat de zaak kan worden afgedaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf en/of maatregel, dan wel een voorwaardelijke geldboete. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werkzaamheden als buschauffeur.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 12 oktober 2015.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende. Verdachte heeft door zijn eigen handelen een verkeersongeval veroorzaakt met een bromfietser ten gevolge waarvan de bromfietser zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, met name omdat hij als buschauffeur bekend is ter plaatse en wist dat daar rond het tijdstip van het ongeval veel fietsers en bromfietsers rijden. Daarnaast is verdachte beroepschauffeur en reed hij in een groot en zwaar voertuig. Van verdachte mag in een dergelijke situatie meer oplettendheid en voorzichtigheid worden verwacht dan van gemiddelde weggebruikers, met name als het gaat om kwetsbare verkeersdeelnemers. Desondanks heeft verdachte de bromfietser niet gezien en geen voorrang verleend op het moment dat hij een bijzondere manoeuvre uitvoerde.
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 12 oktober 2015 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De door de officier van justitie geëiste werkstraf is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.
Vanuit het oogpunt van normhandhaving acht de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid op zijn plaats, nu verdachte de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. De rechtbank zal de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk opleggen met als doel om verdachte voor de toekomst extra te motiveren tot het blijvend in acht nemen van de in het verkeer benodigde voorzichtigheid en oplettendheid. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft om zijn baan als buschauffeur uit te blijven oefenen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
werkstrafgedurende
90 (negentig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen;
 ontzegt verdachte ten aanzien van
bewezen verklaardede
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
6 (zes) maanden;
 bepaalt, dat deze bijkomende straf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. A.M. van Gorp en mr. G. Noordraven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 november 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, basisteam Arnhem-Noord, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2015037336, gesloten op 13 april 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde [slachtoffer] , d.d. 22 januari 2015, p. 9, de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 november 2015 alsmede het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, 9 april 2015.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 november 2015.
4.Het proces-verbaal van verhoor benadeelde, d.d. 22 januari 2015, p. 9, zesde en achtste alinea en p. 10, eerste alinea.
5.Een schriftelijk bescheid te weten een geneeskundige verklaring d.d. 5 februari 2015, p. 13
6.Een schriftelijk bescheid te weten een schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 22 oktober 2015, p. 2, 3e alinea van onderen.