ECLI:NL:RBGEL:2015:7381

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2415
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ziekengeld ingevolge de Ziektewet met terugwerkende kracht en de toepassing van beleidsregels door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 december 2015 uitspraak gedaan over de herziening van ziekengeld dat aan eiser was verstrekt op basis van de Ziektewet (ZW). Eiser ontving in de periode van 12 juli 2012 tot en met 6 mei 2013 ten onrechte ziekengeld naar 100% van het dagloon, terwijl hij slechts recht had op 70%. De rechtbank oordeelde dat het UWV de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 onjuist had toegepast. Eiser had redelijkerwijs niet kunnen weten dat hij te veel ziekengeld ontving, ondanks de fouten van het UWV. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten van het UWV. Tevens werd het UWV veroordeeld tot terugbetaling van het onterecht ontvangen bedrag van € 7.304,40 aan eiser en tot vergoeding van de proceskosten van € 1.470. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het UWV om duidelijkheid te verschaffen over de toekenning van uitkeringen en de toepassing van beleidsregels.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/2415

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. van der Wijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2014 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiser medegedeeld dat hem in de periode 12 juli 2012 tot en met 6 mei 2013 ten onrechte ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW) is uitbetaald naar 100% van het dagloon, aangezien hij slechts recht had op ziekengeld naar 70% van het dagloon.
Bij besluit van 30 september 2014 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het teveel betaalde ziekengeld over die periode tot een bedrag van € 9.645,33 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 2 oktober 2014 (het primaire besluit 3) heeft verweerder een invorderingsbesluit genomen en medegedeeld dat indien eiser de vordering in 2014 voldoet hij € 7.304,40 netto dient te betalen.
Bij besluit op bezwaar van 24 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen deze besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is met ingang van 1 september 2007 bij [de werkgever] (hierna: de werkgever) in dienst getreden vanuit een situatie dat hij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontving. Op eiser was daarom ingevolge de ZW de zogenoemde no risk-polis van toepassing.
Na zijn uitval op 8 mei 2012 is eiser door zijn werkgever ziek gemeld bij verweerder. In de ziekte-aangifte heeft de werkgever bij 3.10 vermeld dat het percentage van het loon dat hij doorbetaalt 100% bedraagt. Bij 3.10 van de ziekte-aangifte staat dat de werkgever, door dit te vermelden, het UWV verzoekt de ZW-uitkering (van de werknemer) te verhogen tot dit niveau. Bij besluit van 15 mei 2012 heeft verweerder eiser vanaf 8 mei 2012 ziekengeld toegekend naar 100% van het dagloon.
Op 29 mei 2012 is de werkgever failliet verklaard. Bij brief van 30 mei 2012, gericht aan het UWV, uitvoering ZW, heeft eiser hiervan melding gemaakt. De curator heeft de arbeidsovereenkomst vervolgens met ingang van 12 juli 2012 beëindigd.
Bij het primaire besluit 1 van 20 mei 2014 heeft verweerder het recht op ziekengeld herzien. Dit besluit heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd.
2. Verweerder heeft erkend dat eiser hem onmiddellijk op de hoogte heeft gesteld van het faillissement van de werkgever en dat het zijn fout was dat het ziekengeld is doorbetaald, maar stelt zich op het standpunt dat niet afgeweken wordt van het uitgangspunt dat een betrokkene niet meer ziekengeld ontvangt dan waar hij recht op heeft. Het had eiser voorts, ondanks de fouten aan de zijde van het UWV, redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn, gelet op het voorschotbesluit van 11 juni 2012 en het besluit van 27 augustus 2012, dat hij geen recht had op ziekengeld naar 100% van het dagloon. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat het juiste uitkeringspercentage is vermeld in de ZW, welke wet eiser had kunnen raadplegen. Het had op de weg gelegen van eiser om bij onduidelijkheden hierover in contact te treden met het UWV.
3. Eiser heeft, samengevat, aangevoerd dat het ziekengeld ten onrechte wordt herzien en teruggevorderd aangezien hij niet had kunnen weten dat aan hem onverschuldigde betalingen zijn gedaan en heeft in dit verband een beroep gedaan op de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006. Eiser betwist in beroep niet (meer) dat hij in de periode in geding geen recht had op ziekengeld naar 100% van het dagloon.
4. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW herziet het UWV een besluit tot toekenning van uitkering of trekt hij dat besluit in, indien anderszins het ziekengeld ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Op grond van artikel 30a, tweede lid, van de ZW kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien, indien daarvoor dringende redenen zijn.
Met toepassing van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Stcrt. 2006, 230, gewijzigd met ingang van 14 juli 2011, Stcrt. 2011, 12553, verder: Beleidsregels) ziet het UWV ook in gevallen waarin dringende redenen in de zin van de wet niet aanwezig zijn, af van intrekking of herziening met terugwerkende kracht, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt. De Beleidsregels van het UWV moeten worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. De bestuursrechter aanvaardt de aanwezigheid en de toepassing ervan als een gegeven en toetst of de Beleidsregels op consistente wijze zijn toegepast.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de Beleidsregels onjuist heeft toegepast, nu het eiser redelijkerwijs niet duidelijk kon zijn dat hem tot een te hoog bedrag ziekengeld is verstrekt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6. Eiser heeft naar aanleiding van zijn ziekmelding ziekengeld ontvangen. Deze toekenning van ziekengeld naar 100% van dagloon heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de ziekte-aangifte van de werkgever en het daarin gedane verzoek van de werkgever om het ziekengeld gelijk te stellen met de (100%-) doorbetaling van het loon.
De rechtbank stelt vast dat in het aan eiser gerichte toekenningsbesluit van 15 mei 2012 niet is vermeld waarom eiser ziekengeld krijgt tot dat bedrag. Er is slechts gewezen op de wijze waarop het dagloon is berekend en op het feit dat de uitkering stopt, indien eiser is hersteld.
Naar het oordeel van de rechtbank had het eiser op grond van dat besluit niet duidelijk kunnen zijn dat het voortbestaan van het dienstverband bepalend was voor het ontvangen van het ziekengeld naar 100% van dagloon. Niet gebleken is dat hem ter zake informatie is toegezonden waaruit dat zou blijken.
Dat eiser in de ZW had kunnen lezen – verweerder doelt kennelijk op het bepaalde in artikel 29b, vijfde en zesde lid, van de ZW - dat hij na verbreking van het dienstverband geen recht meer had op ziekengeld naar 100% van het dagloon maakt niet dat het eiser reeds daarom redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij na het faillissement van zijn werkgever teveel ziekengeld kreeg. Niet in geschil is immers dat eiser op grond van de ZW te veel ziekengeld heeft ontvangen. Zoals hiervoor onder 4 is overwogen heeft verweerder juist voor deze gevallen beleidsregels gemaakt en deze zouden zinledig zijn als verweerder gevolgd zou worden in zijn standpunt dat het eiser redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn, enkel en alleen omdat dit in de ZW is bepaald.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser uit de besluiten van 11 juni 2012 en 27 augustus 2012 evenmin had kunnen afleiden dat hem tot een te hoog bedrag ziekengeld werd toegekend.
Hierbij is van belang dat in beide besluiten, toegezonden door de afdeling WW van het UWV, geen verwijzingen zijn opgenomen naar de berekening van het ziekengeld. De rechtbank vermag niet in te zien dat het, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, eiser uit de bij het besluit van 27 augustus 2012 gevoegde specificatie van de WW-uitkering vanwege betalingsonmacht redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat hij teveel ziekengeld ontving.
7. Geconcludeerd moet dan ook worden dat verweerder in strijd met de Beleidsregels het ziekengeld heeft herzien. De herziening van het ziekengeld en de terugvordering kunnen daarom geen stand kan houden. Ditzelfde geldt voor de invordering.
8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal in zoverre worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de primaire besluiten 1, 2 en 3 herroepen. Dit houdt tevens in dat verweerder het reeds betaalde bedrag van € 7.304,40 netto aan eiser dient terug te betalen.
9. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. De rechtbank merkt de zaken aan als samenhangende zaken als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht en stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470 (1 punt voor bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de zitting). Het telefoongesprek tussen de gemachtigde van eiser op 19 januari 2015 met verweerder wordt niet op één lijn gesteld met het verschijnen ter hoorzitting (zie CRvB 1 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ0595). Daarbij is van belang dat in dat gesprek uitdrukkelijk de vraag is gesteld of eiser een hoorzitting wenst en dat in het daaropvolgend telefoongesprek van 20 januari 2015 is aangegeven dat hiervan wordt afgezien.
Verweerder dient voorts het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept de primaire besluiten 1,2 en 3 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.470;
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 45 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Osch - Leysma, voorzitter, mr. J.A. van Schagen en mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.