ECLI:NL:RBGEL:2015:7373

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2357
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in het kader van de Participatiewet voor een alleenstaande met een broer met zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet (PW), en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar zij woont. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar bijstandsrecht, waarbij verweerder de kostendelersnorm heeft toegepast. Deze norm houdt in dat bijstand wordt verlaagd wanneer meerdere personen in één woning samenleven. Eiseres woont samen met haar broer, die een partiële dwarslaesie heeft, en stelt dat de toepassing van de kostendelersnorm haar in financiële problemen brengt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kostendelersnorm per 1 juli 2015 van toepassing is op eiseres, omdat zij samen met haar broer op hetzelfde adres staat ingeschreven. Eiseres heeft aangevoerd dat de berekening van haar bijstandsbedrag niet voldoende is toegelicht en dat de norm haar in een moeilijke financiële situatie plaatst. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder de kostendelersnorm correct heeft toegepast en dat er geen uitzonderingen van toepassing zijn. De rechtbank heeft benadrukt dat het niet aan de rechter is om de billijkheid van de wet te beoordelen, en dat de wetgever expliciet heeft aangegeven dat de kostendelersnorm ook geldt voor situaties zoals die van eiseres.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, met de conclusie dat verweerder terecht de kostendelersnorm heeft toegepast. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/2357

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.M.A. Mertens),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats]te [woonplaats] , verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres ingevolge de Participatiewet (PW) met ingang van 1 juli 2015 herzien naar € 686,31 per maand.
Bij besluit van 30 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Metzemaekers en mr. N.A. van Wingerden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Zij staat samen met haar broer ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] . Haar broer heeft een partiële dwarslaesie.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kostendelersnorm ingevolge de PW met ingang van 1 juli 2015 voor eiseres gaat gelden. Deze norm is op eiseres van toepassing aangezien zij het hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als haar broer.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat de berekening van het nieuwe bedrag aan bijstand niet voldoende is toegelicht door verweerder en dat zij door de kostendelersnorm in financiële problemen geraakt.
4. De rechtbank stelt vast dat op grond van het overgangsrecht per 1 juli 2015 op eiseres de zogenaamde kostendelersnorm van toepassing is zoals deze is neergelegd in artikel 22a, eerste lid van de PW.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het recht op bijstand van eiseres aan de hand van artikel 22a, eerste lid, van de PW juist heeft berekend en dit in het bestreden besluit voldoende heeft toegelicht. De uitzonderingssituaties genoemd in artikel 22a, derde en vierde lid, van de PW zijn niet op eiseres van toepassing.
6. Eiseres heeft aangegeven dat zij en haar broer al vele jaren op het bestaansminimum leven en dat de toepassing van de kostendelersnorm tot een forse daling van eiseres haar inkomen leidt. Deze daling kunnen eiseres en haar broer niet opvangen door te gaan werken nu zij beiden arbeidsongeschikt zijn. Verweerder heeft aangegeven dat hij verplicht is de kostendelersnorm op eiseres toe te passen en dat de wet geen mogelijkheid biedt voor eiseres een uitzondering te maken. Hij heeft er daarbij op gewezen dat in de Memorie van Toelichting bij de wet expliciet is aangegeven dat de kostendelersnorm ook van toepassing is op personen die samenwonen met een broer of zus, waarbij een van beiden behoefte heeft aan zorg (Kamerstukken II, 2013/2014, nr. 3, p. 6).
7. De rechtbank heeft – met verweerder – begrip voor de moeilijke situatie waarin eiseres en haar broer door toepassing van de kostendelersnorm komen. Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen schrijft echter voor dat de rechter volgens de wet recht moet spreken: de rechter mag in geen geval de innerlijke waarde of de billijkheid van de wet beoordelen. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever uitdrukkelijk situaties, zoals die waarin eiseres en haar broer verkeren, heeft meegewogen. Het is niet aan de rechter om een oordeel te geven over de uitkomst van die weging. De rechtbank is verder niet gebleken dat artikel 22a van de PW in strijd is met een geschreven of ongeschreven hogere rechtsnorm. De conclusie kan derhalve niet anders zijn dan dat verweerder terecht de kostendelersnorm van toepassing heeft geacht.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. S.W. van Osch - Leysma en mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.