ECLI:NL:RBGEL:2015:7269

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
23 november 2015
Zaaknummer
277453
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale koopovereenkomst met betrekking tot Sensodyne tandpasta; ontbinding en terugbetaling aanbetaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Antima International BVBA, een Belgische rechtspersoon, en een gedaagde uit Nederland, die betrokken was bij de verkoop van Sensodyne tandpasta. Antima vorderde terugbetaling van een aanbetaling van € 15.000,- die zij had gedaan voor de aankoop van twee containers tandpasta. De rechtbank oordeelde dat de rechtbank bevoegd was op basis van de herschikte EEX-verordening en dat het Weens Koopverdrag van toepassing was, aangevuld met Nederlands recht. Antima stelde dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst door niet tijdig te leveren en niet de juiste documenten te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een wezenlijke tekortkoming door de gedaagde, en dat de ontbinding van de overeenkomst door Antima niet rechtsgeldig was. De rechtbank concludeerde dat Antima recht had op terugbetaling van de aanbetaling, omdat de overeenkomst was beëindigd met wederzijds goedvinden. De gedaagde werd veroordeeld tot terugbetaling van de aanbetaling, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. De vordering van de gedaagde in reconventie werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/277453 / HA ZA 15-66
Vonnis van 14 oktober 2015
in de zaak van
de rechtspersoon naar Belgisch recht
ANTIMA INTERNATIONAL BVBA,
gevestigd te Hasselt, België,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E. Jansberg te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te Culemborg,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. T.W. Phea te Arnhem.
Partijen zullen hierna Antima en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 april 2015
- het verkorte proces-verbaal van comparitie van 26 mei 2015, alsmede de door de griffier gehouden aantekeningen van het verhandelde ter comparitie en de beknopte spreekaantekeningen van mrs. Jansberg en Phea
- de brief van mr. Phea van 13 mei 2015 met als bijlage productie 16
- de brief van mr. Jansberg van 20 mei 2015 met producties 39 t/m 43
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte overlegging producties
- de akte uitlating nadere producties van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Antima is een internationale handelsonderneming die zich onder meer bezig houdt met de handel in cosmetica-artikelen. [gedaagde] voert een handelsonderneming die zich toelegt op de in- en verkoop van partijgoederen. [gedaagde] handelt of handelde ook onder de naam StockXL.
2.2.
In de tweede helft van juni 2014 heeft Antima als koper met [gedaagde] als verkoper een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot een tweetal containers Sensodyne tandpasta (hierna: de tandpasta), voor een koopprijs van totaal € 255.000,--. Partijen zijn verder onder meer overeengekomen dat per container € 15.000,-- zou worden aanbetaald en dat (verdere) betaling zou plaatsvinden door middel van “Cash Against Documents”, een documentair incasso waarbij betaling plaatsvindt in ruil voor documenten, in dit geval door verstrekking van de Bill of Lading (het cognossement; hierna: BoL) door de bank van [gedaagde] aan de bank van Antima, waarna de bank van Antima het (vooraf door Antima op een daarvoor gereserveerde rekening gestorte) restant factuurbedrag zou overmaken. Ten aanzien van de levering kwamen partijen CIF overeen (“Cost, Insurance and Freight” in de zin van de Incoterms 2010).
2.3.
[gedaagde] betrok de tandpasta op haar beurt bij het bedrijf Check On Asia. De partij tandpasta bevond zich op het moment van sluiten van de koopovereenkomst in China en zou per (container)schip worden vervoerd van Guangzhou naar Rotterdam.
2.4.
Bij e-mail van 20 juni 2014 (productie 2 van Antima) heeft Antima (in persoon van haar directeur de heer [directeur] , hierna [directeur] ) onder meer het volgende aan
[gedaagde] geschreven:
“Hallo [naam] ,
Even ter informatie hoe we de transacties kunnen afronden.
1. Aanbetaling van 10 procent aan jouw bedrijf en dit betaal je jouw leverancier en we ontvangen hiervoor een Proforma faktuur.
2. SGS te Spijkenisse wordt ingeschakeld om de goederen te controleren tijdens het laden van de container […].
3. Goederen worden verscheept en verzekerd en vervoerd naar Rotterdam.
4. Er worden drie originele BL’s opgemaakt en 3 kopieën en de schipper is de forwarder en de consignee en notify is jouw firma op de BL faktuur. […] Verder hebben we het inspectie rapport nodig van SGS Spijkenisse.
[…]
6. Na verscheping ontvangen we graag kopien van deze documenten welke we doorsturen naar de Documenten incasso afdeling van de KBC bank te Antwerpen.
7. Jouw bank stuurt deze originele BL’s 3 en kopien 3 en faktuur en paklijst naar de Documenten Incasso bij de KBC ter betaling.
8. Onze bank ontvangt de documenten en stuurt deze na betaling naar ons toe en wij verzorgen de inklaring.
[…]
na ontvangst van de Proforma kunnen we de aanbetaling regelen.
Je doet dit per container levering. […]”.
2.5.
Partijen zijn voorts overeengekomen dat de beide containers na elkaar zouden worden verscheept.
2.6.
[gedaagde] heeft op 23 juni 2014 aan Antima een tweetal “Pro Forma” facturen d.d. 20 juni 2014 verzonden, elk met betrekking tot een containerlading Sensodyne tandpasta van 1042 (om)dozen en elk voor een bedrag van € 127.540,80 (productie 3 van Antima). In beide facturen wordt een aanbetaling van € 15.000,-- genoemd. Op beide facturen staat:
“levertijd na aanbetaling: +/- 30 dgn”.
2.7.
Antima heeft de van [gedaagde] gekochte Sensodyne tandpasta (door)verkocht aan Hawe GmbH in twee leveringen van respectievelijk 1.033 en 1.042 “cartons” en heeft daarvoor op 25 juni 2014 twee facturen, ten bedrage van respectievelijk € 156.189,60 en
€ 157.550,40, gezonden aan Hawe GmbH (productie 5 van Antima).
2.8.
Bij e-mail van 26 juni 2014 (productie 6 van Antima) heeft [gedaagde] foto’s van de omdozen van de tandpasta toegezonden aan Antima.
2.9.
Bij e-mail van 2 juli 2014 heeft [gedaagde] onder meer het volgende aan Antima geschreven:
“[…] De partij sensodyne zoals op pro forma factuur 20141014 zal na aanbetaling van
€ 15.000 voor jullie gereserveerd staan,na aanbetaling wordt per direct alles in werking gesteld om de partij te verschepen. Dit zal normaal gesproken binnen 10/14 dagen gebeuren afhankelijk van de duur die SGS nodig heeft om de goederen te inspecteren en de afvaartdag van de rederij.
Omdat we afhankelijk zijn van diverse 3e partijen m.b.t. vervoer naar de laadplek voor de container,SGS die een inspectie zal uitvoeren bij het laden van de container,en afvaartdag van de rederij kunnen we niet precies aangeven wanneer de afvaart zal plaatsvinden.wel gaan we ervoor zorgen dat alles zo snel mogelijk gebeurt,daar zijn we allemaal bij gebaat.
Er zal dus een SGS rapport opgemaakt worden waarin staat dat de goederen die in de container zijn gegaan gelijk zijn aan de door ons aan SGS te Spijkenisse geleverde sample’s/foto’s.
Na afvaart dienen wij de copy B/l,het rapport van SGS en de originele factuur in bij de Rabobank die d.m.v. Cash Against Documents betaald zullen worden door jullie bank KBC te Antwerpen.
Indien de betalingsverplichting niet voldaan kan worden d.m.v. Cash Against Document zal de partij in ons bezit blijven en de aanbetaling komen te vervallen.
Indien wij niet in staat zijn om de partij te leveren door wat voor reden dan ook zal de aanbetaling die gedaan is binnen 48 uur terug worden gestort op uw bankrekening.”
In een eerder die dag aan Antima verzonden e-mail was, naast bovenstaande tekst, (nog) sprake van een door Antima te verstrekken bankgarantie. Daarop is de tekst op schriftelijk verzoek van Antima aangepast tot de tekst als hiervoor geciteerd.
2.10.
Op 2 juli 2014 is het voorschot van € 15.000,-- voor de eerste container door Antima betaald.
2.11.
Bij e-mail van 12 juli 2014 heeft Antima [gedaagde] laten weten dat de restantbetaling voor de eerste container bij haar bank gereed stond; een saldo-overzicht van de relevante bankrekening is bijgevoegd.
2.12.
Op 15 juli 2014 heeft een bespreking met Antima en [gedaagde] plaatsgevonden bij SGS te Spijkenisse, waarbij afspraken zijn gemaakt over de door SGS (in de verschepingshaven in China) uit te voeren inspectie en waarbij door [gedaagde] monsters van de te leveren tandpasta, de verpakking en de omdozen zijn overhandigd aan SGS.
2.13.
De afvaart van de eerste container stond aanvankelijk gepland op 6 augustus 2014, maar is door [gedaagde] geannuleerd omdat de door Antima opgedragen controle door SGS nog niet had plaatsgevonden. Op 6 augustus 2014 heeft [gedaagde] een nieuwe afvaart aangevraagd, waarvan de sluitingsdatum uiteindelijk (na een door de rederij geannuleerde afvaart) is bepaald op 23 augustus 2014. De eerste container is uiteindelijk verscheept zonder dat vooraf een inspectie door SGS heeft plaatsgevonden.
2.14.
Bij e-mail van 1 september 2014 (productie 6 van [gedaagde] ) met het onderwerp
“SGS performance”heeft Antima aan SGS in Spijkenisse onder meer het volgende geschreven:
“Wij hebben SGS ingeschakeld om te borgen dat aantallen en type van de goederen die geladen werden overeenkwamen met hetgeen wij gekocht hebben. Dit is nu niet gedaan. In Nederland zal ons magazijn zelf de controle doen. Bij gebreken zijn wij nu toch te laat. Een inspectie door SGS heeft dan ook geen nut en wij zullen van dit aanbod geen gebruik maken. Wel wordt ernstig overwogen de schade bij u in rekening te brengen. Te weten een gemiste afvaart, en mogelijk niet te verhalen schade aan de goederen. Hadden we nu wederom op SGS gewacht dan was ook deze afvaart gemist a euro 900,-. In dat geval waren wij ook verder ingebreke gebleven tegenover onze afnemers.”
2.15.
Op 30 augustus 2014 zond [gedaagde] Antima een inspectierapport
d.d. 23 augustus 2014, opgesteld door SunShine International Co. Ltd., met betrekking tot 150.048 stuks “75 ML Toothpaste”, waarin onder meer foto’s zijn opgenomen van (verpakkingen van) Sensodyne tandpasta (hierna: het SunShine rapport).
2.16.
In een e-mail van Evergreen Shipping Agency namens de rederij Evergreen Line, die op 1 september 2014 door [gedaagde] is doorgestuurd aan Antima (productie 10 van [gedaagde] ), staat onder meer het volgende:
“Container is vorige week uitgehaald en de draft is opgemaakt. BL nummer ook bij jullie bekend waarschijnlijk ( via jullie agent )
Container EISU178 146 4 is gisteren aan boord gegaan van onze feeder dienst.
Verwachte ETA van ons schip in Rdam staat nog steeds op 26 september 2014”[“feederliners” verzorgen de aanvoer van containers van de aanvoerhavens in het uitgestrekte havengebied van Guangzhou naar overslagpunten, waar ze aan boord van containerschepen worden geladen, Rb]
.
2.17.
Op 1 september 2014 zond [gedaagde] Antima eveneens een zogenoemde “house Bill of Lading” (productie 14 van Antima), waarin het containernummer EISU1781464 wordt vermeld en onder
“Description of Goods”vermeld staat
“Toothpaste”, alsmede onder
“quantity” “1033 CTNS”. Het document vermeldt verder als
“Consignee”“Handelsonderneming [gedaagde] , als vertrekhaven Huangpu, Guangdong, China en als haven van bestemming Rotterdam. Onderaan het document staat onder meer:
“in witness whereofzerooriginal bills of lading have been signed, one of which being accomplished, the other(s) to be void,[…]”.Het document (hierna: de house BoL) is niet ondertekend en niet gedateerd.
2.18.
Bij e-mail van 2 september 2014 (productie 15 van Antima) heeft Antima aan [gedaagde] onder meer het volgende geschreven:
“[…] Ik WACHT nog steeds op de KOPIE BILL OF LADING !
Alles duurt wel veel te lang en kost mij erg veel geld.
Ik heb EURO 126.000 vanuit AED-USD omgezet en heb reeds 4 procent koersverlies omdat het geld maar vast staat zonder enig rendement. […]”.
2.19.
Bij e-mail van 3 september 2014 (productie 16 van Antima) schrijft Antima aan [gedaagde] vervolgens onder meer het volgende:
“[…] NOG NIETS ONTVANGEN NA TWEE DAGEN!
Doordat het allemaal zo vertraagd is van jouw zijde gaan we nu over op escrow betalingen!
Indien we geen aanbetaling hadden gestuurd hadden we alle orders gecanceld.
Als we deze week geen kopie BL hebben ontvangen worden alle orders gecanceld en willen we direct onze aanbetaling van EURO 15.000 terug en alle kosten en schade […]”.
2.20.
Bij e-mail van 4 september 2014 om 7:37 uur (productie 11 van [gedaagde] ) schrijft Antima (in persoon van [naam 2] (hierna: [naam 2] ) namens de directie) aan [gedaagde] onder meer:
“[…] Gaarne zouden wij uiterlijk vrijdag 5 september de ORIGINELE KOPIE BL van container EISU 1781464 voor 17.00 uur pm willen ontvangen.
Indien wij deze niet ontvangen pleegt u wanprestatie van levering van onze bestelling […] en zullen wij hierdoor schade ondervinden en zal onze bestelling onmiddelijk worden geannuleerd. […]”.
2.21.
Eveneens op 4 september 2014, om 11.51 uur, schrijft Antima ( [naam 2] ) aan
[gedaagde] (productie 11 van [gedaagde] ) :
“[…] Wij verzoeken u uiterlijk maandag
8 september as om de 3 originele bill of ladings – 3 kopien bill of ladings van uw pro forma factuur 20141014 […] middels uw bank aan te leveren bij onze KBC bank […]. […]
Indien deze originele documenten niet bij onze KBC bank ontvangen zijn wordt de order geannuleerd en ontbonden. Wij hebben dan geen enkele verplichting tot afname van deze goederen en U dient per omgaande onze aanbetaling […] terug te betalen […].
Wij stellen uw handelsonderneming en de directie dan volledig aansprakelijk voor wanprestatie en alle schade zal dan in een procedure worden verhaald.
2.22.
Op 5 september 2014 om 18.48 uur stuurt Antima [gedaagde] een e-mail met een inhoud vergelijkbaar aan die van de hiervoor geciteerde e-mail van 4 september 11.51 uur, waarin voorts nog het volgende wordt meegedeeld:
“[…] De directeur [directeur] zal vanaf heden geen communicatie meer met u onderhouden namens Antima International BVBA en alle communicatie zal verlopen via MR.Kristof Zadora te Hasselt. […]”.
E-mailberichten met een (grotendeels) gelijkluidende inhoud zijn door Antima aan
[gedaagde] gezonden op 6 september 2014 om 8.50 uur en op 8 september 2014 om 6.50 uur.
2.23.
Bij e-mail van 6 september 2014 10.54 (productie 12 van [gedaagde] ) schrijft Antima (in persoon van haar directeur [directeur] ) aan [gedaagde] :
“Zou u omgaand de aanbetaling voor de container sensodyne tandpasta van euro 15.000,- op ons konto kunnen terugstorten. Ik verwacht omgaand het bedrag op ons konto retour te zien.
Als gebleken ben je niet in staat de goederen te leveren in zin van overleg van originele BL als bewijs hiervan. Als uit een eerder schrijven van [naam 2] moge blijken is de order hiermee vervallen en is overeenkomstig afspraken een retourneren van onze aanbetaling nodig. Hieronder voor alle duidelijkheid nogmaals onze bankgegevens. […]”.
2.24.
In een brief van [gedaagde] aan Antima, gedateerd 9 september 2014 (productie 13 van [gedaagde] ), staat onder meer het volgende:
“Naar aanleiding van uw correspondentie berichten wij u als volgt:
Bij deze bevestigen wij uw annulering van de door u via ons geplaatste orders.
Daar wij tot op heden al het geen gedaan hebben wat van ons verwacht mocht worden, gaan wij echter niet akkoord met de door u aangevoerde reden voor annulering. De kosten samenhangend met deze ongerechtvaardigde annulering uwerzijds zullen dan ook door ons op uw onderneming verhaald worden.
De aanbetaling ad Euro 15.000,- komt conform de voorwaarden van de overeenkomst direct te vervallen. […]”.
2.25.
Op een print van een pagina op de “cargotracking” website www.shipmentlink.com die door Antima is gedateerd 31 augustus 2014 staat achter het containernummer EISU1781464 onder meer de datum 26 augustus 2014, de vermelding
“pick-up empty container via merchant haulage”en de locatie
“Huangpu, Guangdong”; op een uitdraai gedateerd 9 september 2014 staat hetzelfde, op een uitdraai d.d. 10 september wordt als bestemmingshaven Rotterdam vermeld en onder
“Estimated Arrival”de datum 14 oktober 2014. Op een uitdraai gedateerd 17 september 2014 staat de datum 11 september 2014 met daarachter de vermelding
“Empty container returned”. Op een uitdraai gedateerd 19 september 2014 staat behalve informatie over de vertrek- en eindbestemming van de container met bovengenoemd nummer onder meer:
“Booking status: Cancel”(productie 38 van Antima)
.
2.26.
Bij brief van 12 september 2014 (productie 19 van Antima) heeft de advocaat van Antima aan [gedaagde] onder meer het volgende geschreven:
“[…] De aanbetaling voor de eerste container gebeurde reeds op 2 juli 2014 zodat de levering van de desbetreffende goederen mocht worden verwacht per 2 augustus 2014. […] Op heden is gebleken dat u blijvend nalaat om de bestelde goederen te leveren overeenkomstig de afspraken. U slaagt er blijkbaar niet in om de afgesproken documenten aan uw bank voor te leggen waardoor de uitvoering van de overeenkomst geen doorgang kan vinden. […]
U wordt middels onderhavig schrijven dan ook formeel in gebreke gesteld om onmiddellijk en wel uiterlijk tegen maandag 12h00 onderhavig schrijven te bevestigen dat de goederen zullen worden geleverd op 26 september 2014 in de haven te Rotterdam en dat u hiertoe de noodzakelijke documenten (kopie van de Bill of Lading, de originele factuur en het inspectierapport SGS) zal aanleveren uiterlijk op aanstaande woensdag 15/09/2014 om 17h00.
Bij gebreke van tijdige bevestiging hiertoe kregen wij opdracht om zonder verdere correspondentie of aankondiging daartoe een gerechtelijke procedure ten gronde in te leiden teneinde de door cliënte geleden schade te verhalen […].”
2.27.
Bij brief van 15 september 2014 (productie 20 van Antima) heeft [gedaagde] aan de advocaat van Antima onder meer het volgende geschreven:
“[…] Tot op heden is ons geen enkel feit bekend waardoor wij niet in staat zouden zijn geweest om de goederen op 26-9-2014 in de haven van Rotterdam te leveren. Naleving van de overeenkomst onzerzijds had dan ook gegarandeerd kunnen worden ware het niet dat deze reeds door uw cliënte werd ontbonden.
Tevens wijzen wij u op het feit dat de vertragingen in de levertijd juist werden veroorzaakt door uw cliënte. […]
Gelet op de ogenschijnlijk slechte intenties van uw cliënte zijn wij akkoord gegaan met annulering van de order (zie bijlage). Conform artikel 4.8 van onze Algemene Voorwaarden zullen wij echter wel alle kosten die samenvallen met deze annulering verhalen op Antima International BVBA.
De door uw cliënte gedane en non-refundable aanbetaling ad Euro 15.000,- is met de annulering direct komen te vervallen en zal worden verrekend met nog nader te bepalen kosten onzerzijds. […] Voor de volledigheid […] wijzen wij de door uw cliënte begrote vordering bij deze dan ook uitdrukkelijk van de hand. […]”.Bijlagen bij deze brief waren de algemene voorwaarden van [gedaagde] en een kopie van de hiervoor geciteerde brief van 9 september 2014 aan Antima.
2.28.
In een e-mail d.d. 16 september 2014 van Antima ( [naam 2] ) aan de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ) van Check On Asia (productie 22 van Antima) staat onder meer het volgende:
“Ik heb met U op 11 september j.l. met U telefonisch gesproken aangaande het bezoek van mijn partner [naam 4] in Hong Kong welke de voorafgaande week met uw partner Dhr. [naam 5] in Hong Kong heeft gesproken aangaande de problemen met uw afnemer en bevriende relatie Dhr [gedaagde] inzake de levering van twee 40ft containers Sensodyne tandpasta 100 ml. […]
U vertelde mij in ons gesprek dat U in afwachting was van de betaling van Dhr. [gedaagde] en nadat deze niet betaalde had U beide containers aan een bevriende relatie verkocht en had U eveneens de aanbetaling ingehouden voor uw kosten. […] U begreep de problemen welke wij hadden met Dhr. [gedaagde] en U zou met uw nieuwe afnemer overleg plegen over de situatie of er een oplossing zou zijn zodat wij in ieder geval een container zouden ontvangen.
Tijdens ons gesprek vertelde u dat beidde containers varende waren en dat [gedaagde] nog u had bewogen om de tweede container ook te verschepen.
Verder heb ik u verteld dat wij twee weken geleden met Dhr. [gedaagde] hadden gesproken en dat hij de financiering van de goederen niet kon organiseren en dat ik had voorgesteld om hem 3% commissie te betalen zodat wij rechtstreeks met de leverancier cq checkonasia ltd wilden betalen zodat er geen schades zouden optreden voor beidde partijen.
Dat werd door Dhr. [gedaagde] niet gehonoreerd en vandaar dat wij naar Hong Kong zijn afgereisd om Checkonasia ltd te ontmoeten ter bespreking van de ontstane situatie met onze orders. […]”.
In zijn antwoord d.d. 17 september 2014 op deze e-mail schrijft [naam 3] onder meer het volgende:
“Uw weergave van e.e.a. is mijn inziens redelijk correct. […] Wij hadden en hebben schriftelijke overeenkomsten met dhr. [gedaagde] . Hierin zijn o.a. betalingsvoorwaarden opgenomen. Indien deze voorwaarden geschonden worden zijn wij vrij desbetreffende partij aan derden te verkopen zoals uiteindelijk is gebeurd inzake de tandpasta. […]”.
2.29.
In het kader van een e-mailwisseling met de advocaat van Antima (productie 21 van Antima) heeft [gedaagde] op 17 september 2014 per e-mail laten weten niet langer bereid te zijn de oorspronkelijke order alsnog uit te leveren, vanwege de annulering door Antima zonder geldige reden en de kosten die dat met zich bracht.
2.30.
Bij brief van 18 november 2014 (productie 28 van Antima) heeft Antima
[gedaagde] nogmaals in gebreke gesteld, ditmaal ook omdat de door hem te leveren partij Sensodyne tandpasta een namaakproduct zou betreffen.
2.31.
Op 31 december 2014 heeft Antima, na daartoe verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen op een (deels) aan [gedaagde] toebehorend zakelijk recht van erfpacht alsmede onder een bank.
2.32.
In een schriftelijke verklaring d.d. 17 maart 2015 (productie 14 van [gedaagde] ) schrijft de heer [naam 3] , directeur van Check On Asia, onder meer het volgende:
[…] Nadat u bij ons een bestelling plaatste van de genoemde Sensodyne tandpasta in de dagvaarding hebben wij uw bestelling aanvaard onder een aantal voorwaarden. U heeft tot aan moment van annulering aan alle voorwaarden voldaan. De voorwaarden betroffen een aanbetaling en tevens een restant betaling in ruil voor de Bill of Lading. Nadat de eerste container vertrok naar Nederland vanuit China heeft een medewerker van Antima mijn compagnon [naam 5] in China bezocht. Duidelijk werd dat Antima geen intentie had e.e.a. op een correcte wijze met u af te handelen. Dit bleek later ook uit het annuleren van de container terwijl deze slechts 7 dagen onderweg was van de totale 32 dagen varen. Doordat de container geannuleerd werd door uw klant en daarna door u zelf hebben wij logischerwijs de B/L niet aan u verstrekt.
[…]
Ik heb met de eigenaar van Antima gesproken. Hij gaf zijn kant van het verhaal en ik mijn kant van het verhaal. Onder aan de streep blijft uitsluitend overeind dat Antima de deal annuleerde ruim voordat de container in de haven van Rotterdam was. Er was geen enkele aanleiding dit te doen mijn inziens aangezien u nog druk doende was aan uw betalingsverplichting te voldoen. Overigens was mij bekend dat indien u niet gebruik kon maken van een lening van uw huisbank er andere mogelijkheden voor u waren om aan de gevraagde betalingscondities te voldoen. […]”.

3.De vordering in conventie

3.1.
Antima vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 86.428,79, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 21 januari 2015 tot en met de dag der algehele voldoening. Tevens vordert zij de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten inclusief € 526,67 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, alsmede in de nakosten.
3.2.
Antima legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende stellingen aan haar vordering ten grondslag.
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van diverse, als wezenlijk te kwalificeren verplichtingen uit de koopovereenkomst. Ten eerste heeft hij niet voldaan aan zijn verplichting (ex artikel 33 sub a en/of b WKV) tot het tijdig leveren van de tandpasta. Ten tweede heeft hij niet voldaan aan zijn verplichting (ex artikel 34 WKV) tot het verstrekken van documenten, te weten de (originelen en kopieën van de) BoL. Ten slotte is sprake van een wezenlijke tekortkoming omdat de tandpasta niet beantwoordde (en nimmer zou kunnen beantwoorden) aan de overeenkomst, omdat het een imitatieproduct betrof terwijl levering van Sensodyne tandpasta was overeengekomen. Vanwege deze wezenlijke tekortkomingen heeft Antima de koopovereenkomst met recht per 8 september 2014 ontbonden verklaard ingevolge artikel 49 lid 1 sub a en/of b WKV. Voor zover mocht blijken dat deze ontbinding zonder effect is gebleven verklaart Antima de koopovereenkomst alsnog ontbonden, aan welke ontbinding tevens de nadere, coulancehalve verleende en door [gedaagde] onbenut gelaten, termijnstelling d.d. 12 september 2014 en overige in de dagvaarding gerelateerde bevindingen ten grondslag worden gelegd. Vanwege zijn wanprestatie is [gedaagde] ingevolge artikel 74 WKV schadevergoeding verschuldigd aan Antima. Ook heeft Antima, ingevolge artikel 81 WKV althans omdat dat zo is afgesproken, recht op terugbetaling van haar aanbetaling van € 15.000,--. De schade van Antima omvat gederfde winst, de kosten van SGS en van de analyse van monsters, wisselkoersverlies en rente. De vordering van Antima bestaande uit bovengenoemde elementen en beslagkosten bedraagt totaal
€ 86.995,46, nog te vermeerderen met rente vanaf de datum van de dagvaarding. De algemene voorwaarden van [gedaagde] zijn op de overeenkomst tussen partijen niet van toepassing, omdat [gedaagde] Antima geen redelijke mogelijkheid heeft geboden daarvan kennis te nemen.

4.Het verweer in conventie

4.1.
[gedaagde] concludeert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, Antima in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze zal afwijzen, althans de vordering zal toewijzen zonder het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, met veroordeling van Antima in de proceskosten inclusief de nakosten, voor zover betaling daarvan niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt te vermeerderen met wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
Op de door [gedaagde] aangevoerde verweren wordt, voor zover relevant, hierna nader ingegaan.

5.De vordering in reconventie

5.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, zal verklaren voor recht dat [gedaagde] terecht de overeenkomst tussen partijen heeft ontbonden, met veroordeling van Antima tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat, alsmede veroordeling van Antima in de proceskosten inclusief de nakosten, voor zover betaling daarvan niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis plaatsvindt te vermeerderen met wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
5.2.
[gedaagde] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten en in aanvulling op hetgeen hij in conventie heeft aangevoerd, de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag.
[gedaagde] heeft als gevolg van de wezenlijke tekortkoming van Antima met recht de koopovereenkomst als ontbonden beschouwd door de annulering door Antima per brief van 9 september 2014 te bevestigen. Voor zover die ontbinding zonder gevolg zou zijn gebleven verklaart [gedaagde] de koopovereenkomst alsnog ontbonden. Als gevolg van haar wanprestatie is Antima ingevolge artikel 74 WKV schadevergoeding verschuldigd. De nader bij staat op te maken schade bestaat uit gederfde winst, geleden verlies op de inkoopprijs, kosten van de gemiste afvaart en schade als gevolg van de gelegde beslagen. Op grond van de afspraken tussen partijen mocht [gedaagde] de aanbetaling behouden.

6.Het verweer in reconventie

6.1.
Antima concludeert dat de rechtbank [gedaagde] in zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans deze zal afwijzen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
6.2.
Op de door Antima aangevoerde verweren wordt, voor zover relevant, hierna nader ingegaan.

7.De beoordeling in conventie en in reconventie

7.1.
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en de vordering in reconventie zullen de geschillen tezamen worden beoordeeld.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
7.2.
Omdat Antima een rechtspersoon naar buitenlands recht is, dient om te beginnen te worden vastgesteld of deze rechtbank bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Nu de vordering in conventie is ingesteld na 1 januari 2015 is gelet op het onderwerp van het geschil en de herkomst van partijen Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikte EEX-verordening, hierna: EEX) van toepassing. Op grond van artikel 4, lid 1 EEX kan [gedaagde] als gedaagde in conventie worden opgeroepen voor de gerechten van Nederland, de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft.
Op grond van artikel 8, lid 3 EEX is de rechtbank ook bevoegd kennis te nemen van de vordering in reconventie, nu die voortvloeit uit de overeenkomst waarop de vordering in conventie gegrond is.
7.3.
Voorts dient te worden vastgesteld wat in deze het toepasselijke recht is. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat het Weens Koopverdrag (hierna: WKV) van toepassing is op de koopovereenkomst, nu deze koop een internationaal karakter heeft en het WKV ook overigens materieel, formeel en temporeel toepasselijk is. Partijen hebben de toepasselijkheid van het verdrag bovendien niet uitgesloten. De vraag of een koopovereenkomst tot stand is gekomen en of van die overeenkomst ook bepaalde algemene voorwaarden deel (zijn gaan) uitmaken, behoort tot de door het Weens Koopverdrag geregelde onderwerpen. Overigens geldt dat de bepalingen van het Weens Koopverdrag slechts van toepassing zijn voor zover daar in de overeenkomst tussen partijen niet van wordt afgeweken.
7.4.
Alleen voor onderwerpen die niet in het Weens Koopverdrag zijn geregeld, geldt dat zij beheerst worden door het op grond van het internationaal privaatrecht toepasselijke nationale recht. Op grond van de in dit geval toepasselijke Verordening van het Europees Parlement en de Raad nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Verordening, hierna: Rome I) is dat nationale recht het recht van het land waar de verkoper, in dit geval [gedaagde] , zijn gewone verblijfplaats heeft (artikel 4, lid 1 sub a Rome I), nu van een (andersluidende) rechtskeuze door partijen niet is gebleken. Aldus is in aanvulling op het Weens Koopverdrag Nederlands recht van toepassing.
Algemene voorwaarden
7.5.
Voor de beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie is onder meer van belang of de algemene voorwaarden van [gedaagde] op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijn. [gedaagde] heeft zich weliswaar niet expliciet op deze algemene voorwaarden beroepen, maar Antima lijkt ervan uit te gaan dat de stelling van [gedaagde] dat hij de aanbetaling voor de eerste container mag behouden (ook in rechte) mede is gebaseerd op hetgeen de algemene voorwaarden is bepaald (dit kennelijk naar aanleiding van door [gedaagde] buiten rechte aangevoerde argumenten). Voor zover nodig overweegt de rechtbank omtrent de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [gedaagde] daarom als volgt.
7.6.
De toepasselijkheid van algemene voorwaarden op koopovereenkomsten is niet expliciet geregeld in het WKV. De rechtbank kan en zal bij de beoordeling evenwel aansluiting zoeken bij “CISG Advisory Council Opinion No. 13, Inclusion of Standard Terms under the CISG” (hierna: Opinion 13), waarin over de toepasselijkheid van algemene voorwaarden het volgende is gesteld:
“BLACK LETTER RULES
1. The inclusion of standard terms under the CISG is determined according to the rules for the formation and interpretation of contracts under the CISG.
2. Standard terms are included in the contract where the parties have expressly or impliedly agreed to their inclusion at the time of the formation of the contract and the other party had a reasonable opportunity to take notice of the terms.
3. Amongst others, a party is deemed to have had a reasonable opportunity tot take notice of the standard terms:
3.1.
Where the terms are attached to a document used in connection with the formation of the contract or printed on the reverse side of that document;
3.2.
Where the terms are available to the parties in the presence of each other at the time of negotiating the contract;
3.3.
Where, in electronic communications, the terms are made available to and retrievable electronically by that party and are accessible to that party at the time of negotiating the contract;
3.4.
Where the parties have had prior agreements subject to the same standard terms. […]”.
7.7.
Beoordeling aan de hand van bovengenoemde uitgangspunten leidt in het onderhavige geval tot het oordeel dat de algemene voorwaarden van [gedaagde] op de overeenkomst tussen partijen niet van toepassing zijn. Voor toepasselijkheid is immers (onder meer) vereist dat [gedaagde] Antima een redelijke mogelijkheid tot kennisneming van de algemene voorwaarden heeft geboden. Op de stelling van Antima dat haar een dergelijke gelegenheid niet is geboden is door [gedaagde] niet gereageerd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat die stelling juist is en de algemene voorwaarden reeds daarom geen onderdeel uitmaken van de koopovereenkomst.
Ontbinding koopovereenkomst door Antima of [gedaagde] ?
7.8.
Antima legt aan haar vordering in conventie en verweer in reconventie in de eerste plaats ten grondslag dat zij de koopovereenkomst met [gedaagde] (waarbij zij kennelijk het oog heeft op beide partijen tandpasta) heeft ontbonden wegens meerdere tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde] .
7.9.
Bij de beoordeling van die stelt de rechtbank voorop dat krachtens artikel 49 WKV de koper de overeenkomst ontbonden kan verklaren (a) indien de tekortkoming in de nakoming van de krachtens de overeenkomst of het WKV op hem rustende verplichtingen een wezenlijke tekortkoming vormt, of (b) in geval van niet-aflevering, indien de verkoper de zaken niet aflevert binnen de door de koper in overeenstemming met artikel 47, eerste lid WKV gestelde aanvullende termijn of verklaart dat hij binnen de aldus gestelde termijn niet zal afleveren. Voorts is van belang dat artikel 33 WKV bepaalt dat de verkoper de zaken moet afleveren (a) indien er een datum is bepaald of bepaald kan worden op grond van de overeenkomst, op die datum; (b) indien er een termijn is bepaald of bepaald kan worden op grond van de overeenkomst, op enig tijdstip binnen de termijn, tenzij uit de omstandigheden blijkt dat de koper een datum moet kiezen; of (c) in alle andere gevallen, binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst. Indien de verkoper gehouden is documenten met betrekking tot de zaken af te geven, moet hij deze afgeven op het tijdstip, op de plaats en in de vorm die door de overeenkomst worden vereist (artikel 34 WKV). Ten slotte is van belang dat het niet voldoen aan een levertermijn in beginsel niet voldoende is om een wezenlijke tekortkoming in de zin van het WKV op te leveren, tenzij uit de overeenkomst of de omstandigheden van het geval volgt dat sprake is van een zogenaamde “fatale” termijn (vgl. o.m. Zwitsers Bundesgericht 15 september 2000, zaak nr. 4C.105/2000 en Landgericht München 20 februari 2002, zaak nr. 10 O 5423/01, te raadplegen via www.unilex.info). Voor beantwoording van de vraag of sprake is van een fatale termijn is onder meer van belang wat tussen partijen over en weer is besproken en verklaard ten aanzien van de termijn en het belang van het (strikt) naleven daarvan voor de koper.
7.10.
Aan haar beroep op ontbinding wegens wanprestatie heeft Antima onder meer ten grondslag gelegd dat partijen termijnen zijn overeengekomen voor de levering van de tandpasta en voor het aanleveren van de documenten (originelen en kopieën van de BoL), en dat [gedaagde] niet binnen die termijnen aan zijn verplichtingen heeft voldaan. In haar stellingen ligt impliciet ook de stelling besloten dat het hier fatale termijnen betrof, en zo zijn haar stellingen door [gedaagde] kennelijk ook opgevat. Met betrekking tot levering van de tandpasta stelt Antima dat partijen zijn overeengekomen dat die zou plaatsvinden binnen 30 dagen na de aanbetaling (die werd verricht op 2 juli 2014), zodat levering uiterlijk op 2 augustus 2014 had moeten plaatsvinden. Zij verwijst in dit verband naar de door
[gedaagde] op 23 juni 2014 verzonden “Pro Forma” facturen. Voor zover enige vertraging te wijten zou zijn aan de handelwijze van SGS (hetgeen wordt betwist) zou de leveringstermijn hooguit met enkele weken verlengd zijn, zodat levering op 14 oktober of 26 september 2014 te laat zou zijn geweest, waaraan niet afdoet dat Antima uit coulance nog gelegenheid gaf te presteren voor 26 september 2014. Dat laatste aanbod is overigens door [gedaagde] afgewezen zodat van een redelijke termijn geen sprake kon zijn, aldus Antima. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat een (fatale) leveringstermijn tussen partijen is overeengekomen. De hiervoor onder 2.9. geciteerde e-mail van 2 juli 2014 heeft volgens hem als weergave van de afspraken tussen partijen te gelden.
7.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Antima haar stelling dat partijen een fatale leverdatum of -termijn zijn overeengekomen, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende onderbouwd. De pro forma facturen
d.d. 23 juni 2014, waarnaar zij verwijst, bevatten de vermelding
“levertijd na aanbetaling: +/- 30 dgn”. Het gebruik van de aanduiding “+/-ˮ wijst niet op een strikte, door partijen als fataal beschouwde termijn. Daarbij komt dat in de e-mail van 2 juli 2014 – waarin (getuige haar verzoek destijds om de tekst daarvan aan te passen) kennelijk ook volgens Antima afspraken tussen partijen werden vastgelegd – door [gedaagde] is meegedeeld dat verscheping van de eerste partij tandpasta “normaal gesproken” (en afhankelijk van de inspanningen van SGS) binnen 10 à 14 dagen zou plaatsvinden. Op die mededeling is door Antima op dat moment niet gereageerd met de mededeling dat aldus een reeds overeengekomen levertermijn zou worden overschreden, hetgeen wel voor de hand had gelegen indien partijen een fatale termijn waren overeengekomen die (zoals Antima stelt) op 2 augustus 2014 afliep. Niet in geschil is immers dat de container ongeveer een maand onderweg zou zijn, zodat Antima op dat moment al kon voorzien dat de tandpasta niet binnen 30 dagen na de aanbetaling zou worden (af)geleverd. Voorts is gesteld noch gebleken dat tussen partijen voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst is besproken dat voor Antima grote belangen waren verbonden aan levering van de partijen tandpasta vóór een specifieke datum, zodat – zo die belangen er al waren – niet is komen vast te staan dat [gedaagde] daarvan bij het sluiten van de overeenkomst op de hoogte was. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat tussen partijen een fatale leverdatum of –termijn zou zijn overeengekomen, wordt aan het bewijsaanbod van Antima terzake voorbijgegaan.
7.12.
Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat een fatale levertermijn is overeengekomen. Daarom kan in het midden blijven wanneer de eerste partij tandpasta zou zijn geleverd indien de overeenkomst tussen partijen niet zou zijn beëindigd; eveneens kan in het midden blijven aan wie een eventuele termijnoverschrijding valt toe te rekenen en wat de rol van SGS daarbij precies is geweest. Ten slotte kan ook in het midden blijven hoe en waardoor in dit verband precies de “levering” in de zin van artikel 33 WKV zou hebben plaatsgevonden, mede in het licht van de tussen partijen overeengekomen Incoterm "CIF" waarbij het risico met betrekking tot de goederen overgaat op de ontvanger op het moment dat zij de scheepsreling passeren.
7.13.
Wat betreft het verstrekken van de originelen en kopieën van de BoL (hierna: de documenten) stelt Antima zich op het standpunt dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] dit “na afvaart” zou doen en dat daarmee “onverwijld na afvaart” is bedoeld en niet, zoals door [gedaagde] is gesteld, op enig moment tussen afvaart en aankomst van de goederen in Rotterdam. Antima beroept zich in dat verband ook op de naar haar zeggen in het internationale handelsverkeer bestaande gewoonte dat de BoL direct wordt gedistribueerd. Ook voert zij aan dat het volstrekt logisch is dat de Cash Against Documents-transactie zo spoedig mogelijk na afvaart wordt afgewikkeld, omdat de goederen in verband met de CIF-levering na het passeren van de scheepsreling voor rekening en risico van Antima waren. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat een fatale termijn voor afgifte van de documenten is overeengekomen.
7.14.
De rechtbank stelt bij de beoordeling op dit punt voorop dat ten aanzien van de afgifte van documenten, evenzeer als voor levering van de gekochte zaken zelf, geldt dat de enkele overtreding van een overeengekomen termijn slechts een wezenlijke tekortkoming in de zin van artikel 49 WKV oplevert indien sprake is van een fatale termijn. Bovendien is van belang dat voor de toepassing van het WKV verklaringen door een partij dienen te worden uitgelegd in overeenstemming met de bedoeling van die partij, wanneer de andere partij die bedoeling kende of daarvan niet onkundig kon zijn, en voor zover daarvan geen sprake is overeenkomstig de zin die een redelijk persoon van gelijke hoedanigheid als de andere partij in dezelfde omstandigheden daaraan zou hebben toegekend (artikel 8, lid 1 en 2 WKV). Bij het bepalen van de bedoeling van een partij of de zin die een redelijk persoon daaraan zou hebben toegekend moet rekening worden gehouden met alle ter zake dienende omstandigheden van het geval, waaronder onderhandelingen, eventuele tussen partijen gebruikelijke handelwijzen, gewoonten en alle latere gedragingen van partijen. In dit verband is relevant dat partijen voor het eerst zaken met elkaar deden, zodat van gebruikelijke handelwijzen en gewoonten in deze geen sprake is. Dat partijen specifiek over het moment of de termijn van afgifte van de documenten hebben gesproken in het kader van hun onderhandelingen is gesteld noch gebleken. Dat [gedaagde] ervan op de hoogte was of had moeten zijn dat Antima met de woorden “na afvaart” (als gebruikt in de e-mail van 2 juli 2014) bedoelde “terstond na afvaart” is door Antima niet, althans onvoldoende onderbouwd gesteld. Het feit dat ook [gedaagde] belang had bij een zo spoedig mogelijke afgifte van de documenten in verband met de (rest)betaling door Antima, die daarvan afhankelijk was, maakt dit niet anders. Voor zover al sprake zou zijn van enige gewoonte in het internationaal handelsverkeer als door Antima gesteld (en voor zover [gedaagde] daarvan op de hoogte was of had moeten zijn) kan daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet een dermate strikte termijn worden afgeleid dat sprake is van een fatale termijn, in die zin dat overschrijding daarvan een wezenlijke tekortkoming in de zin van artikel 49 WKV oplevert. Ook wat betreft de afgifte van de documenten is derhalve geen sprake van een fatale termijn.
7.15.
Voor zover Antima, met haar (subsidiair aangevoerde) stelling dat [gedaagde] de goederen evenmin heeft geleverd en de documenten ook niet heeft afgegeven binnen de door haar gestelde nadere termijnen, heeft bedoeld een beroep te doen op het bepaalde in artikel 49 lid 1 onder b WKV, geldt dat in overschrijding van die gestelde nadere termijnen geen grondslag voor ontbinding harerzijds kan worden gevonden, nu die nadere termijnen (daargelaten of deze redelijk waren in de zin van artikel 47 lid 1 WKV) afliepen op respectievelijk 26 september (levering goederen) en 8 september 2014 (afgifte documenten), terwijl – zoals hierna zal worden overwogen – de koopovereenkomst reeds voordien, op
6 september 2014, was beëindigd.
7.16.
Onder verwijzing naar de hiervoor onder 2.25. geciteerde “cargotracking” uitdraaien heeft Antima nog aangevoerd dat [gedaagde] de eerste partij tandpasta niet op 26 september 2014 in de haven van Rotterdam had kunnen leveren, omdat daaruit blijkt dat de eerste container leeg is vertrokken en bovendien pas op 14 oktober 2014 in Rotterdam zou zijn, alsmede dat de boeking (zoals door Gerritsen al aangegeven) was geannuleerd. Door [gedaagde] is gemotiveerd betwist dat de container leeg is vertrokken; lege containers worden niet vervoerd op de heenreis; wel komen lege containers terug naar de oorspronkelijke haven. De door Antima overgelegde “cargotracking” uitdraaien geven onjuiste en irrelevante informatie, aldus [gedaagde] . Na deze betwisting door
[gedaagde] heeft Antima haar stelling dat de container leeg zou zijn vertrokken niet van een nadere onderbouwing voorzien, hetgeen wel van haar verwacht mag worden nu het zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in de rede ligt dat de rederij in opdracht van [gedaagde] een lege container zou vervoeren van Huangzhou naar Rotterdam. Aan de stelling dat de container leeg vertrokken zou zijn wordt dan ook voorbijgegaan. Dat de container pas op 14 oktober in Rotterdam zou zijn levert, indien dit al zou komen vast te staan, geen wezenlijke tekortkoming op nu van een fatale termijn geen sprake is. Uit het feit dat na de beëindiging van de koopovereenkomst op 6 september 2014 “de boeking” zou zijn geannuleerd volgt evenmin dat [gedaagde] niet tot leveren in staat zou zijn geweest. Aan de stelling van Antima dat [gedaagde] niet tot levering in staat zou zijn geweest wordt derhalve voorbijgegaan.
7.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen overschrijding van lever- en/of afgiftetermijnen door [gedaagde] heeft plaatsgevonden die als wezenlijke tekortkoming in de nakoming kan worden aangemerkt.
7.18.
Een derde wezenlijke tekortkoming in de nakoming is volgens Antima gelegen in het feit dat de te leveren partij tandpasta bestond uit imitatieproducten. Zij stelt in dat verband dat het SunShine rapport vals is en dat zij via de leverancier van Check On Asia, het Chinese bedrijf Cocoa, monsters heeft verkregen van een door Cocoa aan haar te koop aangeboden partij tandpasta, volgens Antima dezelfde partij tandpasta die [gedaagde] aan haar had aangeboden. De door Cocoa aan haar verzonden foto’s van de partij tandpasta kwamen overeen met de foto’s in het SunShine rapport en zijn blijkens de documenteigenschappen op 21 augustus 2012 gemaakt, waarmee vaststaat dat het SunShine rapport vals is. Bovendien bleek na onderzoek dat de tandpasta uit de door Cocoa beschikbaar gestelde monsters (zowel qua chemische samenstelling als wat betreft het verpakkingsmateriaal) afweek van door Antima in Duitsland verkregen monsters van originele Sensodyne tandpasta. Ten slotte werd de tandpasta door Cocoa aangeboden voor een dermate lage prijs dat het wel om een imitatieproduct moet gaan, aldus Antima.
[gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat de door hem te leveren tandpasta een imitatieproduct betrof. Hij heeft in dat verband onder meer betwist dat Check On Asia de tandpasta had betrokken bij Cocoa. De directeur van Check On Asia is niet bekend met Cocoa. Ook betwist [gedaagde] dat de van Cocoa afkomstige monsters afkomstig zijn uit de container die hij aan Antima wilde leveren; dat is ook niet mogelijk nu die partij door Check On Asia, na de annulering van de bestelling door Antima, is verkocht aan een derde.
7.19.
Bij de beoordeling op dit punt wordt vooropgesteld dat het aan Antima is om, voldoende onderbouwd, te stellen dat de tandpasta in de container die onderweg was naar Antima een imitatieproduct was, nu zij zich op de rechtsgevolgen van die stelling beroept. Antima heeft haar stellingen op dit punt, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , onvoldoende onderbouwd. Daartoe is onder meer van belang dat, volgens de in de hiervoor onder 2.28. geciteerde weergave (per e-mail) van een telefoongesprek tussen Antima ( [naam 2] ) en Check On Asia ( [naam 3] ), dat zou hebben plaatsgevonden op 11 september 2014 de “beide containers” door Check On Asia aan een bevriende relatie waren verkocht en dat deze op dat moment “varende waren”. Antima beroept zich jegens [gedaagde] op de inhoud van deze e-mail en heeft niet gesteld dat de betreffende mededeling van [naam 3] in strijd met de waarheid zou zijn. Gelet op het feit dat de aanvankelijk door Check On Asia aan [gedaagde] verkochte tandpasta kennelijk ofwel per schip onderweg was, ofwel reeds door een derde koper was ontvangen op het moment dat Cocoa de monsters verstrekte (hetgeen volgens een verklaring van [naam 2] d.d. 19 mei 2015 (productie 43 van Antima) op of na 23 september 2014 gebeurd moet zijn), valt zonder nadere verklaring, die ontbreekt, niet in te zien hoe de door Cocoa aangeboden monsters afkomstig kunnen zijn uit de bewuste container, nog daargelaten dat niet duidelijk wordt hoe Cocoa een reeds aan Check On Asia geleverde en door laatstgenoemde reeds verkochte partij tandpasta te koop kon aanbieden aan Antima. Of het SunShine rapport “vals” is, zoals door Antima gesteld, kan in het midden blijven nu daaruit, indien dit al zou komen vast te staan, nog niet volgt dat de door [gedaagde] te leveren partij tandpasta imitatieproducten bevatte. In dit verband speelt ook een rol dat de verplichting om gekochte zaken binnen een zo kort mogelijke termijn te keuren (op straffe van zijn recht zich op non-conformiteit daarvan te beroepen) krachtens artikel 38 en 39 WKV rust op Antima en niet op [gedaagde] . Dat keuring en monstername door SGS in opdracht van Antima niet hebben plaatsgevonden doet die verantwoordelijkheid niet verschuiven naar [gedaagde] , zodat het SunShine rapport onverplicht aan Antima is verstrekt. Nu Antima niet aan haar stelplicht heeft voldaan wordt aan bewijslevering ter zake van de gestelde onechtheid van de tandpasta niet toegekomen en is niet komen vast te staan dat de door [gedaagde] te leveren zaken niet aan de koopovereenkomst beantwoordden.
7.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake was en is van wezenlijke tekortkomingen in de nakoming van de koopovereenkomst door [gedaagde] en dat Antima niet gerechtigd was en is de overeenkomst te ontbinden.
7.21.
Niettemin heeft Antima in haar e-mails van 3, 4, 5 en 6 september 2014 aangekondigd haar order te zullen “cancelen” dan wel “annuleren” en “ontbinden”, waarmee zij naar eigen zeggen heeft bedoeld “ontbinden wegens wanprestatie”. Nadat Antima termijnen had gesteld tot (aanvankelijk) 5 en (later) 8 september 2014 voor het aanleveren van de documenten door [gedaagde] , heeft haar directeur [directeur] op
6 september 2014 om 10.54 uur de hiervoor onder 2.23. geciteerde e-mail verzonden (hierna: de beëindigingsmail) waarin wordt aangekondigd dat de “order hiermee vervallen” is en waarin [gedaagde] wordt gesommeerd om per omgaande de aanbetaling terug te storten. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat hij de beëindigingsmail heeft mogen opvatten als “annulering” door Antima, welke hij bij brief van 9 september 2014 heeft bevestigd. Met deze annulering (op door hem niet geaccepteerde gronden) deelde Antima mee dat zij haar verplichtingen onder de koopovereenkomst niet meer zou nakomen, hetgeen volgens [gedaagde] een wezenlijke tekortkoming in de nakoming opleverde op grond waarvan hij de overeenkomst rechtsgeldig kon ontbinden. Antima daarentegen stelt dat de beëindigingsmail slechts als “uiting van frustratie” moet worden beschouwd en dat het [gedaagde] , mede gelet op de daarop volgende sommaties in de e-mails van 6 en 8 september 2014 en de brief van haar advocaat van 12 september 2014, duidelijk had moeten zijn dat Antima de koopovereenkomst nog niet had ontbonden of geannuleerd maar slechts dreigde dat te doen. Antima betwist in dat kader de brief van 9 september 2014 te hebben ontvangen en stelt dat deze pas later zou zijn opgesteld en zou zijn geantedateerd (hetgeen [gedaagde] op zijn beurt betwist).
7.22.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de beëindigingsmail, mede gelet op de voorgeschiedenis (de al een aantal dagen voortdurende dreiging met ontbinding/annuleren waarbij steeds een andere termijn werd gesteld), de persoon waarvan deze afkomstig was (de directeur van Antima), de daarin gebruikte bewoordingen en de sommatie tot onmiddellijke terugstorting van de aanbetaling, wel degelijk heeft mogen opvatten als een ontbindingsverklaring. Daaruit volgt, zoals hiervoor al is overwogen, dat gedragingen van [gedaagde] na ontvangst van de beëindigingsmail - waaronder het niet ingaan op nadere sommaties zijdens Antima en het laten ontschepen van de container - niet (meer) als wezenlijke tekortkomingen in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst kunnen worden aangemerkt en dus niet (achteraf) aan een ontbinding door Antima ten grondslag kunnen worden gelegd. In dit verband kan in het midden blijven of de brief van [gedaagde] van 9 september 2014 destijds is verzonden en door Antima is ontvangen; voor beantwoording van de vraag hoe [gedaagde] de beëindigingsmail heeft mogen opvatten is dat immers niet van belang.
7.23.
Anderzijds kan [gedaagde] , mede gelet op zijn reactie richting Antima op de na de beëindigingsmail nog verzonden sommaties, die ofwel slechts heeft bestaan uit de brief van 9 september 2014 ofwel (indien die brief niet verzonden zou zijn) in ieder geval aanvankelijk geheel heeft ontbroken, niet worden gevolgd in zijn stelling dat het enkele verzenden van de beëindigingsmail een wezenlijke tekortkoming in de nakoming door Antima opleverde op grond waarvan hij op zijn beurt de koopovereenkomst mocht ontbinden (artikel 64 WKV). Duidelijk was immers dat Antima zich jegens [gedaagde] op het standpunt stelde dat zij gerechtigd was de koopovereenkomst te ontbinden wegens wanprestatie zijnerzijds. [gedaagde] heeft zich weliswaar – naar thans vast staat terecht – op het standpunt gesteld dat Antima de koopovereenkomst niet mocht ontbinden (en heeft dat mogelijk ook schriftelijk kenbaar gemaakt, zij het pas enkele dagen na de beëindigingsmail en per gewone post), maar heeft daaraan niet de consequentie verbonden dat Antima de koopovereenkomst diende na te komen. Hij heeft Antima niet tot nakoming gesommeerd en haar daartoe geen termijn gesteld, maar heeft zich neergelegd bij de beëindiging/“annulering” van de koopovereenkomst (hoewel niet bij de daartoe aangevoerde gronden) en heeft de container van de feederliner laten halen. In dit verband hecht de rechtbank ook belang aan het feit dat [gedaagde] op de beëindigingsmail niet direct, op zijn minst (ook) per e-mail of telefonisch heeft gereageerd met de mededeling dat hij niet met de “annulering” kon instemmen. Indien de brief van 9 september 2014 al verzonden is, is dat volgens de stellingen van [gedaagde] gebeurd nadat de container al van de feederliner was gehaald (waardoor levering van de tandpasta op zijn minst grote vertraging zou oplopen, indien die überhaupt nog mogelijk zou zijn) en is Antima in die brief slechts meegedeeld dat [gedaagde] niet akkoord gaat met de door haar aangevoerde redenen voor annulering en dat de kosten daarvan door hem zullen worden verhaald. Gelet op de – in de beëindigingsmail zelf en in de daarvoor en kort daarna gevoerde correspondentie van de zijde van Antima – aangevoerde ontbindingsgronden kon [gedaagde] de beëindigingsmail niet opvatten als mededeling van Antima dat zij, ook voor zover de door haar aangevoerde gronden voor de ontbinding zouden worden bestreden en zij zou blijken niet tot ontbinding gerechtigd te zijn, de overeenkomst niet zou nakomen.
Nu gesteld noch gebleken is dat een overeengekomen datum voor voldoening aan de verplichtingen van Antima (tot inontvangstneming van de eerste container en betaling van de koopprijs) reeds was vestreken, mocht [gedaagde] de koopovereenkomst niet ontbinden, althans niet zonder Antima een aanvullende termijn van redelijke duur te stellen (artikel 59 juncto artikel 63 WKV). Ook het feit dat Antima in de e-mail van
3 september 2014 heeft geschreven dat wordt overgegaan op escrowbetalingen levert, anders dan [gedaagde] stelt, geen wezenlijke tekortkoming op die ontbinding van de koopovereenkomst rechtvaardigt, reeds omdat uit de daarna verzonden e-mails van Antima blijkt dat zij nog steeds uitging van betaling middels Cash Against Documents (zij blijft immers vragen om aanlevering van documenten aan haar bank als eerder overeengekomen).
7.24.
Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] , zij het onder betwisting van de gestelde ontbinding door Antima en de daarvoor aangevoerde gronden, met de beëindiging van de overeenkomst (door hem als “annulering” bestempeld) heeft ingestemd. Ontbinding door [gedaagde] heeft niet plaatsgevonden en kan gelet op het voorgaande niet alsnog plaatsvinden, zodat de door hem gevorderde verklaring voor recht in zoverre zal worden afgewezen.
Schadevordering Antima
7.25.
Antima vordert vergoeding van schade bestaande uit gederfde winst (over beide partijen tandpasta), de kosten van SGS, de kosten van laboratoriumanalyse, wisselkoersverlies en rente over voornoemde posten, en legt daaraan de drie hiervoor besproken gestelde tekortkomingen ten grondslag.
7.26.
Bij de beoordeling van deze vordering wordt vooropgesteld dat Antima als koper een aanspraak heeft op schadevergoeding indien de verkoper ( [gedaagde] ) tekort schiet in de nakoming van een krachtens overeenkomst of het WKV op hem rustende verplichting (artikel 45 WKV). Dat de tekortkoming wezenlijk is, is voor de verschuldigdheid van schadevergoeding – anders dan voor ontbinding – niet vereist. Schadevergoeding is evenwel slechts verschuldigd indien de geleden schade het voorzienbare gevolg is van de tekortkoming (artikel 74 WKV). De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het vereiste causaal verband rusten op Antima. Antima is niet afzonderlijk ingegaan op het causaal verband tussen de door haar gestelde schade en de gestelde tekortkomingen door
[gedaagde] . Nu die gestelde tekortkomingen, zoals hiervoor is overwogen, niet de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen, komt schade die (slechts) het gevolg is van de (poging tot) ontbinding van de overeenkomst door Antima reeds daarom niet voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking. Aangezien gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] ook zonder beëindiging (door haar) van de overeenkomst schade in de vorm van winstderving zou hebben geleden, zal het daarop ziende onderdeel van haar vordering worden afgewezen. Ten aanzien van de kosten van SGS heeft Antima niet duidelijk gemaakt van welke gestelde tekortkoming van [gedaagde] deze het gevolg zijn; voor zover zij heeft beoogd te stellen dat deze kosten tevergeefs gemaakt zijn gelet op de beëindiging van de overeenkomst en het niet afnemen van de tandpasta, geldt hetgeen hiervoor met betrekking tot de gevolgen van de (poging tot) ontbinding is overwogen. Hetzelfde geldt voor de laboratoriumkosten, waarbij nog van belang is dat niet is komen vast te staan dat de door [gedaagde] te leveren tandpasta een imitatieproduct was. Ten aanzien van het koersverlies geldt dat in rechte niet duidelijk is gemaakt hoe en waarom dit koersverlies zou zijn opgetreden, laat staan dat dit een voor [gedaagde] voorzienbare schade als gevolg van enige tekortkoming zijnerzijds was zoals artikel 74 WKV voor aansprakelijkheid vereist.
7.27.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, daargelaten of [gedaagde] is tekortgeschoten in zijn verplichtingen uit de overeenkomst, hij niet gehouden is tot het vergoeden van schade. In zoverre zal de vordering in conventie dan ook worden afgewezen.
Vordering tot terugbetaling van de aanbetaling
7.28.
Beide partijen maken aanspraak op de aanbetaling van € 15.000,-- die door Antima aan [gedaagde] is gedaan in verband met de eerste te leveren partij tandpasta. Antima vordert dit bedrag terug, primair op basis van artikel 81 lid 2 WKV (waarin, kort gezegd, de ongedaanmakingsverplichting in geval van ontbinding van een koopovereenkomst is neergelegd) en subsidiair op grond van tussen partijen gemaakte afspraken. [gedaagde] daarentegen stelt zich op het standpunt dat hij het aanbetaalde bedrag mag behouden, omdat niet is voldaan aan de tussen partijen overeengekomen voorwaarde waaronder Antima de aanbetaling terug kon krijgen aangezien hij in staat was de partij tandpasta te leveren.
7.29.
Zoals hiervoor is overwogen heeft ontbinding van de koopovereenkomst door Antima of [gedaagde] niet plaatsgevonden bij gebreke van een geldige ontbindingsgrond, maar hebben beide partijen zich kennelijk neergelegd bij de beëindiging daarvan, zodat het met het oog op de aanbetaling ervoor moet worden gehouden dat de overeenkomst is beëindigd met wederzijds goedvinden. Omdat van ontbinding geen sprake is vloeien uit het in artikel 81 lid 2 WKV bepaalde niet (rechtstreeks) ongedaanmakingsverplichtingen voort en dient te worden beoordeeld of een verplichting tot terugbetaling van het aanbetaalde, in feitelijke en juridische omstandigheden als hiervoor besproken, voortvloeit uit de overeenkomst tussen partijen.
7.30.
Beide partijen beroepen zich ter onderbouwing van hun stellingen omtrent de tussen hen omtrent de aanbetaling gemaakte afspraken op de tekst van de hiervoor onder 2.9. geciteerde e-mail van 2 juli 2014. Hoewel zij fundamenteel van mening verschillen over de consequentie van de tussen hen gemaakte afspraken voor de onderhavige situatie, hebben zij geen van beide duidelijk uiteengezet hoe die afspraken precies moeten worden uitgelegd en waarom. De overeenkomst van partijen dient te worden uitgelegd overeenkomstig de hiervoor onder 7.14. reeds weergegeven maatstaven, neergelegd in artikel 8, lid 1 en 2 WKV. In de e-mail van 2 juli 2014 staat met betrekking tot de aanbetaling het volgende:
“Indien de betalingsverplichting niet voldaan kan worden d.m.v. Cash Against Document zal de partij in ons bezit blijven en de aanbetaling komen te vervallen.
Indien wij niet in staat zijn om de partij te leveren door wat voor reden dan ook zal de aanbetaling die gedaan is binnen 48 uur terug worden gestort op uw bankrekening.”
Geconstateerd moet worden dat partijen bij het aangaan van de overeenkomst niet expliciet hebben voorzien in de situatie zoals deze zich thans voordoet: beëindiging van de overeenkomst door Antima met een onterecht beroep op ontbinding en berusting in beëindiging door [gedaagde] voordat levering en (volledige) betaling hebben kunnen plaatsvinden. Bepaald is slechts wat de gevolgen zijn van het niet kunnen betalen via Cash Against Documents (hoewel de vraag is wat bedoeld wordt met “vervallen” nu partijen het daar kennelijk niet over eens zijn) en indien [gedaagde] niet in staat is de partij te leveren. Geen van beide situaties doet zich voor; gesteld noch gebleken is dat Antima niet had kunnen betalen op de overeengekomen wijze en dat [gedaagde] niet kon leveren stond op het moment van beëindiging van de overeenkomst, en ook thans nog, niet vast. In zoverre bevat de overeenkomst dus een leemte.
7.31.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de overeenkomst tussen partijen, overeenkomstig de hiervoor uiteengezette maatstaven, in redelijkheid niet anders worden uitgelegd dan dat in een geval als het onderhavige, waarin de overeenkomst wordt beëindigd voordat levering kan plaatsvinden, Antima recht heeft op terugbetaling van het door haar aanbetaalde bedrag. Met de (kennelijk, impliciet) door [gedaagde] voorgestane uitleg dat van terugbetaling alleen sprake kan zijn indien hij om andere redenen dan beëindiging van de overeenkomst niet zou kunnen leveren, hoefde Antima bij het aangaan van de overeenkomst in redelijkheid geen rekening te houden. Dit geldt te meer nu gesteld noch gebleken is dat partijen in het kader van hun onderhandelingen hebben besproken dat en wanneer verbeurte van de aanbetaling tot de mogelijkheden behoorde.
7.32.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] op grond van de overeenkomst tussen partijen het bedrag van de aanbetaling, zijnde € 15.000,--, aan Antima dient (terug) te betalen. In zoverre zal de vordering van Antima dus worden toegewezen. Nu tegen de vordering tot betaling van wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding geen afzonderlijk verweer is gericht zal deze, mede gelet op het in artikel 78 en 84 WKV bepaalde, worden toegewezen.
Schadevordering [gedaagde]
7.33.
[gedaagde] legt aan zijn vordering tot schadevergoeding ten grondslag dat Antima wezenlijk is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de koopovereenkomst en dat hij de overeenkomst op grond daarvan heeft ontbonden. Hiervoor is reeds overwogen dat de overeenkomst niet als door [gedaagde] ontbonden maar als met zijn instemming beëindigd moet worden beschouwd. Dat hij daarbij (bij brief van 9 september 2014) een voorbehoud zou hebben gemaakt ten aanzien van vergoeding van zijn schade levert, indien dit al zou komen vast te staan, nog geen tekortkoming zijdens Antima op. Alle door [gedaagde] genoemde schade, met uitzondering van de schade als gevolg van de door Antima gelegde beslagen, zou een gevolg zijn van de “annulering” van de koopovereenkomst en komt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, om die reden niet voor vergoeding in aanmerking. Wat betreft de beslagen geldt dat deze, gelet op de toe te wijzen vordering tot terugbetaling van de aanbetaling, niet ten onrechte zijn gelegd, nog daargelaten dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beslagen tot schade hebben geleid (hetgeen door Antima is betwist). De vordering in reconventie zal dan ook integraal worden afgewezen.
Proceskosten en beslagkosten
7.34.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Antima op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 96,15
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat €
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 2.301,15
7.35.
Antima vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.116,41 voor verschotten en € 452,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 452,00).
7.36.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Antima worden begroot op:
- salaris advocaat
452,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
Totaal € 452,00
Uitvoerbaar bij voorraad
7.37.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de door Antima gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring. Hij voert daartoe aan dat hij van een toewijzend vonnis in conventie zeker in hoger beroep zal komen en dat tenuitvoerlegging van een dergelijk vonnis zonder meer zal leiden tot een onherstelbare situatie, te weten het faillissement van [gedaagde] en het verlies van zijn (beslagen) woning. De door [gedaagde] aangevoerde stellingen zijn onvoldoende om aan het vonnis de gevraagde uitvoerbaar bij voorraadverklaring te onthouden, nu mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, op zich niet aan uitvoerbaar bij voorraadverklaring in de weg staan. Zulke gevolgen moeten in de afweging van de belangen van partijen weliswaar worden meegewogen, maar nu [gedaagde] zijn stelling omtrent het dreigende faillissement volstrekt niet heeft onderbouwd (en derhalve ook niet valt te verifiëren of dit scenario zich ook bij toewijzing van (slechts) de vordering tot (terug)betaling van
€ 15.000,-- zal voordoen), dient het belang van Antima bij de uitvoerbaar bij voorraadverklaring te prevaleren boven de belangen van [gedaagde] . De veroordelingen in conventie zullen dan ook uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie
8.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Antima te betalen een bedrag van € 15.000,-- (vijftienduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 21 januari 2015 tot de dag van volledige betaling,
8.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.568,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Antima tot op heden begroot op € 2.301,15, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,-- voor de conventie en reconventie samen aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
8.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
8.7.
wijst de vorderingen af,
8.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Antima tot op heden begroot op € 452,--, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.9.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,-- aan salaris advocaat voor de conventie en de reconventie samen, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
8.10.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2015.
EB/HdT