ECLI:NL:RBGEL:2015:7210

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
05/840813-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van vernieling en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De zaak kwam voort uit een incident op 27 juli 2015 in Ede, waar de verdachte, na het vernielen van een ruit, de woning binnenging en de aangeefster bedreigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangeefster over de reling van een balkon op de vijfde verdieping heeft gehangen, waardoor zij met haar bovenlichaam over de reling hing en met haar gezicht naar de grond keek. Dit leidde tot de vrees dat zij haar leven zou verliezen. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefster en getuigen betrouwbaar en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit van poging tot moord en zware mishandeling, maar veroordeelde hem wel voor bedreiging en vernieling. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/840813-15
Datum uitspraak : 18 november 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , [woonplaats 1] .
Raadsvrouw: mr. H. Seton, advocaat te Amersfoort.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 04 november 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juli 2015 in de gemeente Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, door voornoemde [slachtoffer 1]
- bij/onder de kont/billen en/of de/het be(e)n(en), althans het lichaam, vast te pakken en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] op te tillen (terwijl die [slachtoffer 1] nabij de reling van het balkon op de vijfde verdieping/etage stond) en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] (voor) over de reling van het balkon (van een flat) op de vijfde verdieping/etage te hangen/houden (waardoor die [slachtoffer 1] met haar bovenlichaam over de reling hing en met haar gezicht naar de grond keek),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 27 juli 2015 tin de gemeene Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door die [slachtoffer 1]
- bij/onder de kont/billen en/of de/het be(e)n(en), althans het lichaam, vast te pakken en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] op te tillen (terwijl die [slachtoffer 1] nabij de reling van het balkon op de vijfde verdieping/etage stond) en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] (voor) over de reling van het balkon (van een flat) op de vijfde verdieping/etage te hangen/houden (waardoor die [slachtoffer 1] met haar bovenlichaam over de reling hing en met haar gezicht naar de grond keek),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 27 juli 2015 in de gemeente Ede [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1]
- bij/onder de kont/billen en/of de/het be(e)n(en), althans het lichaam, vastgepakt en/of (vervolgens) opgetild (terwijl die [slachtoffer 1] nabij de reling van het balkon op de vijfde verdieping/etage stond) en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] (voor) over de reling van het balkon (van een flat) op de vijfde verdieping/etage gehangen/gehouden (waardoor die [slachtoffer 1] met haar bovenlichaam over de reling hing en met haar gezicht naar de grond keek);
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2015 in de gemeente Ede opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en/of een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan (respectievelijk) [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft
vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte gehandeld heeft met het opzet om [slachtoffer 1]
(hierna aangeefster)van het leven te beroven dan wel om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
De feiten ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 27 juli 2015 is verdachte de flatwoning op de vijfde etage aan de [adres 2] in Ede binnengekomen door tegen het kozijn van het slaapkamerraam van die woning te trappen waardoor de ruit van dat raam brak. In de woning waren aanwezig [getuige 1] (verdachtes
(ex-)vriendin) en aangeefster. Verdachte was boos en werd nog bozer vanwege iets dat aangeefster zei. Verdachte is daarna aangeefster, die het balkon op was gelopen, achterna gegaan en heeft haar vastgepakt. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte hiervan vrij te spreken omdat de feitelijke handelingen zoals ten laste gelegd, met uitzondering van het door verdachte vastpakken van aangeefster, niet bewezen kunnen worden. Daartoe heeft zij betoogd dat de verklaring van aangeefster niet geloofwaardig is en niet als bewijsmiddel gebruikt kan worden omdat wat zij verklaard heeft over hoe verdachte haar over de reling van het balkon getild zou hebben, feitelijk niet zo gebeurd kan zijn. Bovendien zou aangeefster volgens [getuige 1] aangifte hebben gedaan om verdachte te pakken, wat aangeefster bij de rechter-commissaris niet ontkend heeft. Aangeefster heeft ook niet, toen zij bij de buurvrouw kwam, direct gezegd dat verdachte haar over het balkon had gehangen.
De verklaringen die [getuige 1] tegenover de politie heeft afgelegd zijn niet voldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken omdat er vooroverleg met aangeefster heeft plaats gevonden, omdat [getuige 1] en aangeefster gehoord zijn in elkaars nabijheid en omdat [getuige 1] later heeft verklaard dat deze verklaringen niet gebaseerd zijn op haar eigen waarneming.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster en de verklaringen van [getuige 1] die zij tegenover de politie heeft afgelegd, zoals hierna weergegeven, betrouwbaar. De verklaringen komen op essentiële punten met elkaar overeen. Zowel aangeefster als [getuige 1] hebben verklaard dat verdachte aangeefster over de reling van het balkon heeft gehangen en hebben verklaard over de wijze waarop hij dit gedaan heeft. [getuige 1] heeft, zowel op de dag zelf als een dag later, verklaard dit zelf gezien te hebben. Uit die verklaringen volgt dat verdachte aangeefster over de reling van het balkon heeft gehangen waardoor aangeefster in ieder geval met haar bovenlichaam over de reling hing. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar betoog dat dit feitelijk niet zo gebeurd kan zijn zonder dat aangeefster naar beneden zou zijn gevallen. Daarbij heeft de rechtbank mede gelet op het postuur (gespierd) en de lengte (1.80-1.85 meter) van verdachte in verhouding tot de lengte (1.60 meter) en het gewicht (64 kilo) van aangeefster zoals dat uit het dossier naar voren komt.
Dat aangeefster dit verklaard heeft om verdachte te pakken, dat er vooroverleg heeft plaats gevonden tussen aangeefster en [getuige 1] en dat [getuige 1] tijdens haar eerste verklaring alles kon horen wat aangeefster op dat moment tegenover de politie verklaarde en haar ook vragen kon stellen over hoe het precies was gebeurd, is gebaseerd op een, latere, handgeschreven verklaring van [getuige 1] en de verklaring die zij tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd. Die latere verklaringen acht de rechtbank niet geloofwaardig. In de ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen verklaart [getuige 1] te hebben gezien dat verdachte aangeefster over de balkonreling hing. In de handgeschreven verklaring schrijft [getuige 1] dat zij niet meer weet of aangeefster over de reling is gehangen of dat verdachte aangeefster slechts heeft opgetild. In haar verklaring bij de rechter-commissaris zegt zij dat zij in de handgeschreven verklaring niet heeft willen vermelden dat zij heeft gezien dat aangeefster (in ieder geval) is opgetild maar slechts dat zij het gebeuren niet goed heeft gezien. Voor deze opmerkelijke verschuivingen heeft [getuige 1] geen verklaring gegeven. Dat [getuige 1] en aangeefster in elkaars bijzijn zijn gehoord of vooroverleg hebben gehad, kan niet verklaren waarom [getuige 1] aanvankelijk heeft verklaard het over de reling hangen zelf te hebben gezien.
Daar komt bij dat aangeefster en [getuige 1] de eerste keer weliswaar in dezelfde ruimte, de woonkamer van de buurvrouw, [getuige 2] , zijn gehoord maar zowel uit de verklaring van [getuige 1] afgelegd tegenover de rechter-commissaris als het proces-verbaal van bevindingen van de verhorende verbalisant volgt dat er tijdens dat verhoor geen contact heeft plaats gevonden tussen aangeefster en [getuige 1] en dat ze allebei met hun eigen verhoor bezig waren. Daarbij heeft het tweede verhoor in een afzonderlijke ruimte plaatsgevonden.
Uit de verklaring van [getuige 2] afgelegd tegenover de rechter-commissaris volgt niet, zoals de raadsvrouw betoogd heeft, dat aangeefster niet direct bij binnenkomst tegen [getuige 2] heeft gezegd dat ze over het balkon is gehangen. [getuige 2] verklaart daar slechts dat ze niet meer zeker weet of aangeefster direct heeft gezegd dat ze over de reling is gehangen of dat [getuige 2] dat later heeft opgevangen.
De verklaringen van aangeefster en van [getuige 1] die de rechtbank tot het bewijs bezigt, houden het volgende in:
Aangeefster heeft op 27 juli 2015 verklaard dat zij op die dag verbleef bij [getuige 1] op de vijfde verdieping van de flatwoning aan de [adres 2] in Ede. Nadat verdachte via het door hem verbroken slaapkamerraam van de woning naar binnen was gekomen, heeft aangeefster haar telefoon gepakt en 112 gebeld. Nadat de verbinding tot stand was gekomen heeft aangeefster gezegd dat ze de politie wilde spreken, waarop verdachte zich woedend naar haar omdraaide. Aangeefster is toen het balkon op gevlucht. Toen ze daar stond zag ze dat verdachte ook het balkon op kwam. Daarna hing hij aangeefster over de reling van het balkon heen waarbij zij met haar hoofd richting de afgrond hing. Ze kon zichzelf niet meer terugtrekken omhoog en had het gevoel dat dit haar laatste moment zou zijn. Ze heeft geschreeuwd en gegild: ‘ [getuige 1] , help!’. [3] Over de wijze waarop verdachte haar over de reling van het balkon heeft gehangen heeft aangeefster een dag later en op 7 september 2015 tegenover de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat verdachte haar, toen ze vlak naast de reling van het balkon stonden, met één arm onder haar kont vastpakte en één arm in haar zij had en haar zo over de reling heen tilde. Ze kiepte voorover waarbij haar gehele bovenlichaam over de reling uitstak. Toen zij zo hing hield verdachte haar nog steeds met één arm onder haar kont en één arm in haar zij vast. Ze denkt dat het ongeveer 5 á 10 seconden heeft geduurd dat hij haar over de reling hield. Daarna voelde ze een soort ruk naar achteren. Verdachte liet los en ze kwam weer op het balkon terecht. [4]
[getuige 1] heeft op 27 juli 2015 verklaard dat zij die dag samen met aangeefster in haar woning aan de [adres 2] in Ede was. Ze zag dat het slaapkamerraam ingeslagen was en dat verdachte daardoor de woning binnen kwam. In de woonkamer zagen zij en verdachte dat aangeefster aan het bellen was. Verdachte liep naar aangeefster toe waarna aangeefster in de richting van het balkon liep. [getuige 1] zag dat verdachte en aangeefster op het balkon stonden en dat verdachte aangeefster vastpakte, oppakte en haar met haar bovenlichaam over de balkonreling hing. [getuige 1] hoorde aangeefster roepen: ‘ [getuige 1] help’. [getuige 1] zag dat verdachte aangeefster na ongeveer 10 á 20 seconden weer losliet waardoor aangeefster weer op het balkon terecht kwam. [5] Op 28 juli 2015 heeft [getuige 1] verklaard over de wijze waarop verdachte aangeefster over de reling heen hing. Verdachte pakte de benen van aangeefster vast onder haar kont waarbij zijn ene arm lager was dan de andere arm. Ze zag dat hij aangeefster over de reling hing. [6]
Conclusie
Gelet op deze bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien met wat hiervoor onder de feiten is weergegeven, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, die op dat moment heel boos was, aangeefster over de reling van het balkon van de flatwoning, gelegen op de vijfde verdieping, heeft gehangen waardoor aangeefster met haar bovenlichaam over de reling hing en met haar gezicht naar de grond keek. Gelet op dit handelen van verdachte en gelet op de omstandigheden waaronder dit is gebeurd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat hierdoor bij aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou laten.
Feit 2
Verdachte heeft erkend, zoals reeds hiervoor bij feit 1 onder de feiten weergegeven, dat door zijn handelen de ruit van het slaapkamerraam van de flatwoning aan de [adres 2] in Ede, is vernield. [7] Dit volgt eveneens uit de verklaringen van aangeefster [8] en [getuige 1] [9] , zoals hiervoor weergegeven. De (ruit van het slaapkamerraam van de) flatwoning behoort toe aan [slachtoffer 2] . [10]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel de vernieling van de ruit als van de telefoon van aangeefster.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de vernieling van de telefoon van aangeefster nu de verklaring van aangeefster onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster heeft verklaard dat, voorafgaand aan het moment dat verdachte haar over de reling van het balkon hing, verdachte haar telefoon afpakte en op het balkon gooide. Aangeefster zag dat de telefoon op de grond uit elkaar viel. De telefoon had daarna een gebarsten scherm. [11]
Naar het oordeel van de rechtbank kan de bewezenverklaring op grond van deze verklaring van aangeefster worden aangenomen. De door aangeefster beschreven feiten en omstandigheden staan niet op zichzelf en vinden steun in ander bewijsmateriaal. [getuige 1] heeft immers verklaard dat verdachte opgefokt door de ruit de woning binnenkwam. Zij zag dat aangeefster met haar telefoon in de haar hand stond en zag dat ook verdachte dit zag. Op dat moment is verdachte op aangeefster afgelopen. Aangeefster is toen weg van verdachte in de richting van het balkon gelopen. [12] De verklaring van aangeefster vindt voorts steun in de verklaring van [getuige 2] , de buurvrouw van [getuige 1] . Zij heeft verklaard dat aangeefster in paniek bij haar aan de deur kwam en onder meer vertelde dat zij met haar mobiel naar het balkon was gelopen om te bellen, alsook dat zij, [getuige 2] , vervolgens 112 heeft gebeld. [13]
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ruit van de woning heeft vernield en de telefoon van aangeefster heeft beschadigd.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks27 juli 2015 in de gemeente Ede [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1]
- bij/onder de kont/billen
en/of de/het be(e)n(en), althans het lichaam, vastgepakt en
/of(vervolgens) opgetild (terwijl die [slachtoffer 1] nabij de reling van het balkon op de vijfde verdieping/etage stond) en
/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1]
(voor)over de reling van het balkon (van een flat) op de vijfde verdieping/etage gehangen/gehouden (waardoor die [slachtoffer 1] met haar bovenlichaam over de reling hing en met haar gezicht naar de grond keek);
2.
hij op
of omstreeks27 juli 2015 in de gemeente Ede opzettelijk en wederrechtelijk een ruit en
/ofeen telefoon,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan
(respectievelijk
)[slachtoffer 2] en
/of[slachtoffer 1] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,heeft
vernield en
/ofbeschadigd
en/of onbruikbaar gemaakt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen waarvan 195 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting, meewerken aan contacten en afspraken met jeugdzorginstanties en/of instanties die praktische ondersteuning bieden en/of deelname aan een training en een contactverbod met aangeefster, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte een baan en een zoontje heeft, geen langere gevangenisstraf geëist dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis - welk bevel op 11 september 2015 is geschorst - heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte als zzp-er werkt in de bouw, een werkvoorraad heeft opgebouwd voor de komende anderhalf jaar en dat zijn vriendin en zoon, met wie hij inmiddels weer samenwoont, afhankelijk zijn van zijn inkomen. Ook de samenleving is er bij gebaat dat verdachte werkt.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 30 september 2015 en
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 9 september 2015.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft, toen hij door zijn (ex)vriendin niet binnen werd gelaten, de ruit vernield van het slaapkamerraam van de flatwoning. Op die manier is hij de woning binnengekomen. In de woning waren zijn (ex)vriendin, zijn zoontje en een vriendin van zijn (ex)vriendin (aangeefster) aanwezig.
Verdachte was op dat moment boos maar werd nog bozer om wat aangeefster zei terwijl zij aan het bellen was. Verdachte is aangeefster gevolgd naar het balkon en heeft, nadat hij haar telefoon had afgepakt en op de grond kapot had gegooid, aangeefster opgetild en met haar bovenlichaam over de reling van het balkon gehangen.
Dit alles is bijzonder beangstigend geweest voor het slachtoffer die dacht dat zij dit niet zou overleven. Blijkens de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring ervaart zij nog steeds negatieve gevolgen van wat haar is overeenkomen. Ook de (ex)vriendin van verdachte en haar zoontje moeten angstige momenten hebben beleefd.
De rechtbank acht dit, mede gelet op het fysieke karakter van de bedreiging, een ernstig feit. Zij neemt het verdachte in het bijzonder kwalijk dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Zowel niet voor de agressieve wijze waarop hij zich toegang tot de woning heeft verschaft als zijn agressieve handelwijze richting aangeefster. Ook ter zitting heeft hij er geen enkele blijk van gegeven in te zien hoe angstig dit voor de in de woning aanwezigen moet zijn geweest.
Verdachte is in maart 2012 veroordeeld voor het mishandelen van politieambtenaren. De deels voorwaardelijke gevangenisstraf die hij hiervoor opgelegd heeft gekregen, heeft hem er niet van weerhouden nu opnieuw een agressief delict te plegen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk alleszins passend en geboden. Verdachte heeft 45 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, welk bevel op 11 september 2015 is geschorst. De onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de rechtbank oplegt is van langere duur. Verdachte zal dus opnieuw van zijn vrijheid worden beroofd. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit gerechtvaardigd door de ernst van het feit, de recidive en de houding van verdachte zoals hiervoor weergegeven. In de door de raadsvrouw genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding de straf te matigen.
In het reclasseringsrapport staat vermeld dat verdachte in het recente verleden diverse trainingen gericht op agressieregulatie in combinatie met verplicht reclasseringscontact heeft gevolgd.
De rechtbank acht het zorgwekkend dat verdachte desondanks weer een agressief delict heeft gepleegd. De rechtbank verbindt daarom aan de voorwaardelijke straf een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals in het reclasseringsrapport voorgesteld, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling en het verplicht meewerken aan contacten en afspraken met jeugdzorginstanties en/of instanties die praktische ondersteuning bieden en/of deelname aan een training. De rechtbank volgt ook de officier van justitie in haar voorstel om aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde te verbinden van een contactverbod met aangeefster.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.922,57, bestaande uit drie posten materiële schade, te weten reiskosten van € 130,79, medicatiekosten van € 32,84 en reparatiekosten van de telefoon van € 258,94 en uit een voorschot op immateriële schade van € 1.500,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade geheel toe te wijzen en voor wat betreft de immateriële schade deels, tot een bedrag van € 1.000,-, toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag. Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de benadeelde ten aanzien van de immateriële schade in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de zaak waarbij aansluiting is gezocht niet te vergelijken is met de onderhavige zaak en omdat het rechtstreeks verband tussen de psychische klachten en het bewezenverklaarde moeilijk is vast te stellen en behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Op grond van dit laatste dient volgens de raadsvrouw de benadeelde partij ook niet ontvankelijk te worden verklaard in het deel van de vordering dat ziet op de post medicatiekosten.
De posten reiskosten en reparatiekosten zijn niet inhoudelijk betwist.
Beoordeling door de rechtbank
Nu de vordering voor wat betreft de posten reiskosten en reparatiekosten van de telefoon niet is betwist, zal de rechtbank deze toewijzen.
Ten aanzien van de post medicatiekosten is de rechtbank van oordeel dat, gelet op wat bewezen is verklaard, gelet op de onderbouwing van de vordering en op de hoogte van de gevorderde kosten, dat deze kosten in een direct causaal verband staan met het onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde en geheel kan worden toegewezen.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat, gelet op wat bewezen is verklaard en gelet op de inhoud van de vordering, vast is komen te staan dat de benadeelde als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet zonder nader onderzoek de omvang van de als gevolg van het bewezenverklaarde geleden immateriële schade vaststellen. Zij is echter van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 750,- aan schadevergoeding op zijn plaats is, zodat zij dit bedrag zal toewijzen aan de benadeelde.
Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade levert de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De rechtbank wijst daarmee de vordering tot een bedrag van € 1.172,57 toe. Voor het overige
zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente over het totale toegewezen bedrag is toewijsbaar vanaf 27 juli 2015.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feit.
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen wat verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
4 (vier) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich uiterlijk binnen 48 uur na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland, regio Oost op telefoonnummer 026-3555333. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde moet zich daarbij houden aan de aanwijzingen die Reclassering Nederland hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
- zich gedurende de proeftijd verplicht onder behandeling zal stellen in verband met agressieregulatie/relatieproblematiek bij een ambulante instelling en/of behandelaar forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- gedurende de proeftijd verplicht meewerkt aan contacten en afspraken met instanties gericht op jeugdzorg en/of instanties die praktische ondersteuning bieden en/of deelname aan een training, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , wonende te [adres 3] , [woonplaats 2] .
- Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 meer subsidiair en feit 2).
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 meer subsidiair en feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.172,57 (duizendhonderdtweeënzeventig euro en zevenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 1.172,57 (duizendhonderdtweeën- zeventig euro en zevenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juli 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 21 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. T. Bertens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 november 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PLO600/2015367133, gesloten op 30 juli 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 19, 20 en proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris.
4.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 1] , p. 24; Proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris, p. 3, 4.
5.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 43, 44.
6.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 46.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting.
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 19, 20.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 44.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 77.
11.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 20.
12.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , p. 44.
13.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris, p. 3.