ECLI:NL:RBGEL:2015:7101
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.J. Penning
- L. van Gijn
- R.J.B. Schutgens
- Rechtspraak.nl
Intrekking van rijvaardigheidsverklaring wegens fraude door examinator en rijscholen
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 november 2015 uitspraak gedaan over de intrekking van een verklaring van rijvaardigheid van eiser, die was afgegeven door een examinator die betrokken was bij frauduleuze praktijken. De intrekking vond plaats naar aanleiding van een bestuurlijke rapportage die ernstige feiten aan het licht bracht over de examinator en de rijscholen waarmee hij samenwerkte. De rechtbank oordeelde dat het intrekkingsbesluit geen punitief maar een reparatoir karakter heeft, wat betekent dat de feiten waarop de intrekking is gebaseerd niet met absolute zekerheid hoeven vast te staan, maar slechts aannemelijk moeten zijn. De rechtbank benadrukte dat verweerder de betrokken belangen zorgvuldig moet afwegen en dat de indicatoren die zijn gehanteerd bij de beoordeling van de intrekking relevant en overtuigend zijn.
Het procesverloop begon met een besluit van 6 februari 2015, waarin de verklaring van rijvaardigheid van eiser werd ingetrokken. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 14 oktober 2015 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verklaring van rijvaardigheid van eiser ten onrechte was verleend, onder andere door de betrokkenheid van de examinator bij verdachte praktijken en de afstand tussen eisers woonplaats en de rijschool.
De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de feiten en het belang van verkeersveiligheid. Eiser had de mogelijkheid om zijn rijvaardigheid te herbeoordelen, maar de resultaten bevestigden de eerdere conclusie dat zijn rijvaardigheid onvoldoende was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.