ECLI:NL:RBGEL:2015:7092

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
281409
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding

In deze zaak hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. [rechter], die als rechter optrad in een kort geding tussen hen en de gemeente Arnhem. Het wrakingsverzoek is ingediend op 2 april 2015, na een zitting op 19 maart 2015. Verzoekers voerden aan dat mr. [rechter] partijdig was en bepaalde stukken niet had meegenomen in haar beslissing. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 1 mei 2015, hebben verzoekers hun gronden toegelicht, waaronder het feit dat zij hun verweer niet konden afronden tijdens de zitting en dat mr. [rechter] niet had gereageerd op hun eerdere brieven.

De rechtbank heeft de gronden van verzoekers beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet voldoende waren om de onpartijdigheid van mr. [rechter] in twijfel te trekken. De rechtbank oordeelde dat het niet wettelijk vereist is om een proces-verbaal op te maken van een kort gedingzitting, en dat de beslissing van mr. [rechter] om bepaalde stukken wel of niet mee te nemen in haar beoordeling een rechterlijke beslissing is die niet via een wrakingsverzoek kan worden aangevochten. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook afgewezen, met de conclusie dat er geen objectieve feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid rechtvaardigen.

De beschikking is gegeven door de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op 1 mei 2015. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ARNHEM

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 281409 / KG KV 14-334
Beschikking van 1 mei 2015
in de zaak van
[verzoekers],
wonende te [verzoekers] ,
verzoekers tot wraking,
tegen
[rechter], in haar hoedanigheid van rechter

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek ingekomen op 2 april 2015
  • het schriftelijke verweer van mr. [rechter] van 8 april 2015
  • de schriftelijke reactie van verzoekers van 27 april 2015 op het verweer van mr. [rechter]
  • de schriftelijke reactie van mr. [rechter] van 30 april 2015.
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekers verschenen. Mr. [rechter] heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. [rechter] als rechter in de zaak (kort
geding) met zaaknummer [zaaknummer] tussen de gemeente Arnhem en verzoekers. Op 19 maart 2015 heeft een zitting in die zaak plaatsgevonden, waar is afgesproken dat geen vonnis zal worden gewezen op de gebruikelijke termijn van twee weken, maar op zijn vroegst twee weken daarna, uitsluitend indien partijen op 2 april 2015 geen minnelijke regeling hebben bereikt. Verzoekers hebben mr. [rechter] op 26 maart 2015 een brief gestuurd, waarin zij ingaan op het geschil dat tussen hen en de gemeente speelt. Op 1 april 2015 hebben verzoekers mr. [rechter] opnieuw een brief gestuurd waarin inhoudelijk wordt ingegaan op de zaak. Bij brief van 2 april 2015 heeft mr. [rechter] verzoekers en de gemeente via de griffier bericht wat de ter zitting gemaakte afspraken inhielden, dat er geen proces-verbaal wordt opgemaakt van een kort gedingzitting en dat de rechter geen kennis mag nemen van nadere brieven met producties, alleen al omdat de andere partij geen gelegenheid meer heeft om hierop te reageren. De verzending van deze brief en de ontvangst van het wrakingsverzoek hebben elkaar gekruist.
2.2
Verzoekers hebben blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd. Mr. [rechter] heeft er blijk van gegeven bepaalde door verzoekers overgelegde stukken, althans hun verweer (onder meer inhoudende dat zij van het kastje naar de muur worden gestuurd en dat instanties hen niet willen helpen), niet mee te nemen in haar beslissing. Daarnaast heeft mr. [rechter] niet gereageerd op de brieven van verzoekers van 26 maart 2015 en 1 april 2015. Tot slot stellen verzoekers zich op het standpunt dat mr. [rechter] partijdig is doordat er geen proces-verbaal van de zitting is opgemaakt, waardoor niet nagegaan kan worden wat er is gezegd tijdens de zitting en welke stukken er zijn overgelegd.
2.3
Mr. [rechter] heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft verweer gevoerd. Dat verweer wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek hebben verzoekers aan de door hen aangevoerde gronden nog toegevoegd dat zij tijdens de kort gedingzitting hun verweer niet hebben kunnen afronden, omdat zij door mr. [rechter] werden afgebroken.
Volgens artikel 37 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Uit die bepaling in samenhang met lid 4 van dit artikel volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker pas nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan, bekend zijn geworden, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Nu verzoekers al voordat zij het wrakingsverzoek hebben ingediend, bekend waren met de onmogelijkheid om ter zitting van 19 maart 2015 hun verweer af te ronden, kan met deze grond geen rekening worden gehouden.
3.2.
De omstandigheid dat mr. [rechter] een twee dagen voor de zitting ingediend uitstelverzoek van verzoekers heeft afgewezen, was verzoekers al op de zitting van 19 maart 2015 bekend. Voor zover verzoekers menen dat daaruit partijdigheid blijkt hadden zij op dat moment een wrakingsverzoek moeten indienen. Overigens hebben verzoekers ook niet aannemelijk gemaakt dat deze beslissing de schijn van partijdigheid rechtvaardigt. Dat mr. [rechter] de indruk zou wekken partijdig te zijn omdat zij in haar verweer dit uitstelverzoek van verzoekers van 17 maart 2015 niet heeft benoemd, zoals verzoekers stellen, kan evenmin worden gevolgd.
3.3.
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de artikelen 36 en 37 Rv en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren waaruit objectief afgeleid moet worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is of de vrees van een partij dat dat zo is objectief gerechtvaardigd is. Met inachtneming hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
3.4.
De stelling van verzoekers dat mr. [rechter] niet onpartijdig zou zijn, doordat zij niet heeft gereageerd op de brieven van verzoekers van 26 maart 2015 en 1 april 2015, kan niet gevolgd worden. Op donderdagmiddag 26 maart 2015 omstreeks 16:30 uur hebben verzoekers hun brief gedateerd op diezelfde dag bij de rechtbank afgegeven. Niet duidelijk is wanneer mr. [rechter] deze brief heeft ontvangen. Op deze brief en de brief van 1 april 2015 heeft mr. [rechter] bij brief van 2 april 2015 gereageerd, maar deze reactie heeft het wrakingsverzoek gekruist. Niet valt in te zien dat mr. [rechter] partijdig zou zijn door niet eerder op de brieven te reageren. Bovendien heeft mr. [rechter] in haar brief van 2 april 2015 aan verzoekers juist uitgelegd dat een rechter na het sluiten van de behandeling van de zaak ter zitting geen stukken meer in ontvangst kan nemen, omdat de wederpartij daarop niet meer kan reageren.
3.5.
Het opmaken van een proces-verbaal van een kort gedingzitting is niet wettelijk vereist, zodat ook deze grond niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek kan leiden.
3.6.
Voor zover de klachten van verzoekers zijn gericht tegen de beslissing van mr. [rechter] om bepaalde stukken wel mee te nemen in haar beoordeling en andere stukken niet, geldt dat het hier gaat om een rechterlijke beslissing die niet door middel van een wrakingsverzoek ter discussie kan worden gesteld. Bovendien kan hieruit vooralsnog niet worden afgeleid dat sprake is van partijdigheid van mr. [rechter] .
3.7.
Dit alles leidt tot de conclusie dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.M. Kester-Bik, als voorzitter, en mrs. M.J. van Lee en G.A. van der Straaten als rechters in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2015.
de griffier bij afwezigheid van de voorzitter is
deze beschikking ondertekend door mr. Van der Straaten
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.