ECLI:NL:RBGEL:2015:7070

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
C/05/292011/KZ RK 15/428
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in civiele procedure

Op 16 november 2015 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. ing. P.M.A.C. van de Laak, had op 28 oktober 2015 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. E. Schippers, de rechter die betrokken was bij een civiele procedure met zaaknummer C/05/265250/HZ ZA 14-233. Verzoekster stelde dat de rechter meermalen onjuiste beslissingen had genomen en dat hij daarbij de belangen van verzoekster niet had meegenomen, maar enkel had afgegaan op de stellingen van de eisers in die procedure. De rechter heeft op 2 november 2015 schriftelijk verweer gevoerd en aangegeven niet ter zitting van de wrakingskamer te verschijnen. Tijdens de zitting op 9 november 2015 waren alleen verzoekster en haar advocaat aanwezig, terwijl de rechter en de eisers niet verschenen.

De wrakingskamer heeft de gronden van verzoekster beoordeeld, maar oordeelde dat het verzoek tot wraking te laat was ingediend. De feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag lagen, waren verzoekster al langer bekend, en het verzoek was pas drie maanden na het laatste tussenvonnis ingediend. De wrakingskamer benadrukte dat zij geen appelinstantie is voor inhoudelijke beslissingen van de rechter en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking en bepaalde dat de procedure met zaaknummer C/05/265250/HZ ZA 14-233 werd hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: C/05/292011/KZ RK 15/428
Beslissing van 16 november 2015 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Gelderland op het verzoek van:
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
verzoekster tot wraking, hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. ing. P.M.A.C. van de Laak,
strekkende tot wraking van:
mr. E. Schippers,
rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Bij brief van 28 oktober 2015 heeft verzoekster tot wraking als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie in de civiele procedure (met zaaknummer C/05/265250/HZ ZA 14-233) tegen [eiser A] en [eiser B] (hierna: [eisers] ) als eisers in conventie, verweerders in reconventie een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter.
1.2.
De rechter heeft op 2 november 2015 schriftelijk verweer gevoerd tegen het tegen hem gerichte verzoek tot wraking en aangegeven dat hij niet ter zitting van de wrakingskamer zal verschijnen.
1.3.
Bij brief van 5 november 2015 is van de zijde van [eisers] een schriftelijke reactie ingediend, waarbij tevens is aangegeven dat [eisers] niet ter zitting van de wrakingskamer aanwezig zullen zijn.
1.4.
Het verzoek tot wraking is behandeld ter zitting van 9 november 2015. Daarbij zijn verzoekster en haar advocaat verschenen. Zoals aangekondigd zijn de rechter en [eisers] daarbij niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoekster heeft – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aan haar verzoek tot wraking ten grondslag gelegd. De rechter heeft in bovengenoemde procedure met zaaknummer C/05/265250/HZ ZA 14-233 meermalen onjuiste (inhoudelijke en proces-) beslissingen genomen. Bij het nemen van die beslissingen heeft hij de belangen van verzoekster niet meegenomen, maar is hij uitsluitend afgegaan op de blote stellingen van [eisers] . Voormelde beslissingen zijn neergelegd in de tussenvonnissen van 29 oktober 2014, 25 februari 2015 en (met name) het tussenvonnis van 22 juli 2015. Op grond van het voorgaande stelt verzoekster dat de rechter jegens haar vooringenomen is dan wel de schijn daartoe heeft gewekt.

3.3. Het standpunt van de rechter

De rechter heeft verklaard niet te berusten in het tegen hem gerichte verzoek tot wraking. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie in de eerste plaats naar voren gebracht dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend. In de tweede plaats brengt de rechter naar voren dat naar zijn mening van enige (schijn van) vooringenomenheid geen sprake is. Als verzoekster van mening is dat de door hem als rechter genomen beslissingen onjuist zijn, of de daarbij gegeven motivering ontoereikend is, staat het haar vrij om daartegen in hoger beroep te gaan. Voor wraking is evenwel geen grond, aldus de rechter.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 36 Rv kan de rechter die een zaak behandelt op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 37 lid 1 Rv bepaalt dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden.
4.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De gronden die verzoekster aan het wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, zijn alle terug te voeren op (inhoudelijke en proces-)beslissingen die de rechter in de tussenvonnissen van 29 oktober 2014, 25 februari 2015 en 22 juli 2015 heeft genomen.
4.4.
Vooropgesteld moet worden dat de wrakingskamer geen appelinstantie is waaraan grieven tegen een inhoudelijke of procesbeslissing van de rechter ter beoordeling kunnen worden voorgelegd. Dit is slechts anders in het geval een dergelijke beslissing zo onbegrijpelijk is, dat het niet anders kan zijn dan dat die beslissing door vooringenomenheid moet zijn ingegeven. Aan een inhoudelijke beoordeling of daarvan in dit geval sprake is geweest, komt de rechtbank echter niet toe.
4.5.
Immers, de feiten en omstandigheden die verzoekster aan haar wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd, zijn verzoekster al langere tijd bekend. Het laatste tussenvonnis dateert van 22 juli 2015, terwijl het verzoek tot wraking pas op 29 oktober 2015 ter griffie is binnengekomen. Dat is, gelet op het bepaalde in artikel 37 lid 1 Rv, te laat.
4.6.
Verzoekster heeft nog aangevoerd dat de hiervoor bedoelde termijnoverschrijding verschoonbaar is, omdat zij eerst advies heeft ingewonnen bij een accountantskantoor, bij een notaris en bij de afdeling bijzonder beheer van een bank. Naar het oordeel van de wrakingskamer mocht echter van verzoekster worden verwacht dat zij desondanks het verzoek tot wraking binnen redelijke maar korte tijd na kennisneming van het betreffende tussenvonnis zou doen. Het indienen van het onderhavige verzoek ruim drie maanden na het laatste tussenvonnis, terwijl het wrakingsverzoek ook betrekking heeft op eerdere tussenvonnissen, kan niet meer als tijdig worden aangemerkt.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekster niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar wrakingsverzoek.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek tot wraking van de rechter;
- bepaalt dat de procedure met zaak nr. C/05/265250/HZ ZA 14-233 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek op 28 oktober 2015.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. van der Mei, voorzitter, mrs. C. Kleinrensink en L.J.P. Lambooij, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2015.
Griffier Voorzitter