Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[eiser A] ,
[eiseres B],
[eiser C],
[eiseres D],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 13 augustus 2014
- het deskundigenbericht
- de beschikking van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken d.d. 5 februari 2015
- de conclusie na deskundigenbericht van [eisers]
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Achmea.
2.De verdere beoordeling
Abortus is de belangrijkste klinische bevinding met een piek op 5-6 mnd. dracht (Dubey and Schares 2006a).
- Herhaald abortus <5% van de besmette dieren (Dubey et al., 2006b).
- Een verhoogd afvoer percentage. Seropositieve dieren hebben een 1,4 -1,7 verhoogde kans om afgevoerd te worden (Bartels et al., 2006; Dubey et al., 2007).
- Vroeg foetale sterfte cq. opbreken wordt aangegeven maar niet in alle veldstudies bevestigd (Bartels et al., 2006; Brickell et al., 2010; López-Gatius et al., 2005). In experimentele studies is vroeg embryonale sterfte aangetoond (Almería et al., 2010) maar niet bij chonisch geïnfecteerde dieren (López-Gatius et al., 2004). Interpretatie: Bij de introductie van een nieuwe besmetting van een niet besmet dier is vroeg embryonale sterfte te verwachten echter niet bij dieren die chronisch besmet zijn.
- Vroeggeboorte bij vaarzen (Brickell et al., 2010).
- Steenvruchten (mummificatie) (Dubey et al., 2006b).
- Melkproductie daling (Dubey and Shares, 2011).
- Transmissie van besmetting van koeien op nakomelingen varieert van 40,7%- 95% (Dubey et al., 2006b).
- Indien bekend is dat een dier Neospora besmet is, dan dient dit bij verkoop vermeld te worden. Verkoop voor het leven is daardoor moeilijker (of tegen een lagere prijs) of onmogelijk (bv. bij export kan de eis gesteld worden niet besmet met Neospora).
- Zelden worden neurologische verschijnselen bij kalveren jonger dan 1 maand gezien (Dubey et al., 2006b).
- Verhoogde kosten (extra tijd veehouder controle veestapel, afvoer verworpen vrucht, dierenartskosten en extra laboratorium onderzoek).
- Weliswaar wordt in verschillende publicaties melding gemaakt van een verminderde melkproductie (1,3 kg/dag/koe) toch wordt dit niet in alle studies bevestigd. Zelfs een hogere melkproductie (0,4 kg/dag/koe) bij seropositieve dieren is beschreven (Dubey and Schares, 2011).
- Onder Nederlandse omstandigheden op chronisch geïnfecteerde bedrijven zien we geen verschil in melkproductie tussen besmette en niet besmette dieren, wel zien we op bedrijven na een abortus storm in het eerste jaar na de abortusstorm gedurenden de eerste 100 dgn. van laktatie een verminderde melkproductie van 0,72 en 0,59 kg melk per dag voor dieren met resp. serostatus LP and HP (Bartels et al., 2006). Dit heeft betrekking op dieren die niet verwerpen. Dieren die verwerpen zullen in eerste instantie een melkproductie verhoging laten zien, echter de gemiddelde melkproductie per dag over de gehele laktatie zal lager zijn indien de dieren opnieuw drachtig worden en daardoor een verlengde tussenkalftijd hebben.
- De gevolgen voor de fokkerij is het verhoogde risico van het verlies van de vrucht van de besmette koe (Dubey and Schares, 2006a) en van zijn geïnfecteerde nakomelingen.
- Doordat de meeste nakomelingen besmet zijn en daardoor een verhoogde kans van verwerpen hebben, kunnen er te weinig nakomelingen zijn met volledige melklijsten. Hierdoor vermindert de betrouwbaarheid van de fokwaarde berekening van de moeder.
Door embryo transplantatie kan de overdracht van Neospora van koe op nakomeling voorkomen worden (Landmann et al., 2002, Moskwa et al., 2008). Hierbij worden de embryo’s van de besmette donor over gezet in niet besmette ontvangsters (Dubey and Schares, 2011). Op deze wijze kan men niet besmette nakomelingen krijgen van hoogwaardig foktechnische besmette dieren. Extra kosten zijn: toepassing van ET, screening van de ontvangsters op Neospora en indien onvoldoende eigen ontvangsters inzet embryo’s in ontvangsters op andere bedrijven.
- Er is een tijdelijk effect van verminderde melkproductie bij een nieuwe infectie, echter een blijvend effect is niet aangetoond (Bartels et al., 2006).
- Dieren die verwerpen zijn minder geschikt voor de melkproduktie en zullen meestal worden afgevoerd. Dit is mede afhankelijk van leeftijd, fokwaarde, laktatiestadium, persistentie van melkproduktie, laktatiewaarde en quotum (tot 2015).
Zoals hierboven door Dijkstra ook reeds is aangegeven, zijn er geen eensluidende publicaties die een verminderde melkproductie aangeven bij seropositieve dieren. Uit vergelijkingen uit mijn eigen schadepraktijk blijkt er een gering verschil te zijn. Op basis van de afgesloten lactaties van in totaal 477 dieren (241 negatieve dieren en 236 positieve dieren) op verschillende bedrijven blijkt er sprake te zijn van een verschil in lactatiewaarde tussen seronegatieve dieren en seropositieve dieren van 1.3 in het voordeel van de negatieve dieren. Daarbij zijn alle afgesloten lactaties meegenomen, dus ook van eventuele verwerpers die zijn afgevoerd. Het effect op de marktwaarde als gevolg van een mindere productie is dus uitermate beperkt en bevindt zich op een niveau van < 5 procent van de marktwaarde, al is het verschil per individueel dier zeer groot.
- Een rund datvoorde geboorte is besmet, is persistent geïnfecteerd en is daardoor minder geschikt voor de fokkerij in verband met twee tot drie keer verhoogde kans op abortus.
- Runderen dienade geboorte zijn besmet, kunnen de besmetting weer kwijt raken en zijn dan niet blijvend ongeschikt (Dijkstra et al., 2008). Wel zijn de nakomelingen, die ten tijde van de besmetting van deze moederdieren geboren worden, persistent geïnfecteerd en blijvend minder geschikt. Echter niet alle dieren, die na de geboorte zijn besmet, raken de besmetting kwijt (Dijkstra et al., 2008).
- Uitgaande van een veevervanging op jaarbasis van 28%, zal een gemiddelde koe ongeveer 3.5 keer op een bedrijf afkalven. De transmissie van de besmetting van koeien op nakomelingen is gemiddeld ongeveer 80%. Seropositieve dieren hebben een 2 à 3 keer verhoogde kans op een abortus. Een gemiddelde van 4% verwerpers wordt als normaal beschouwd en een 2 à 3 keer zo grote kans geeft dus een percentage van ongeveer 10% en dat is 6% meer. De waarde van een fokkalveren van 14 dagen oud is ongeveer € 300. De waarde van het kalf voor de mesterij is voor een koekalf ongeveer € 50, maar die waarde fluctueert sterk. Het aantal koekalveren en stierkalveren is gelijk (uitgaande van een situatie waarbij geen gesekst sperma wordt gebruikt).
- Het gegeven dat een seropositieve koe voor 80% een eveneens seropositief kalf brengt geeft dan een gemiddelde schade bij seropositieve dieren van ongeveer
- Vrouwelijk jongvee is minder geschikt voor de melkproduktie en de fokkerij i.v.m. verhoogd risico op abortus van zich zelf en haar besmette nakomelingen (Dubey and Schares, 2006a).
- Jongvee, dat niet verwerpt, is niet minder geschikt voor de melkproductie (Bartels et al., 2006).
- Mannelijk jongvee is geschikt voor de fokkerij omdat overdracht via een stier/sperma niet is aangetoond (Canada et al, 2006; Ferre et al., 2008; Osoro et al., 2009).
Bij de beantwoording van deze vraag verwijs ik ook naar vraag 5. In principe zijn de uitgangspunten gelijk aan die situatie, maar de tijd die het dier nog te gaan heeft is aanmerkelijk langer bij jongvee. Dat betekent dat ook de waardevermindering in procenten aanmerkelijk groter is. Die waardevermindering bedraagt bij jongvee dan ook circa 28.3 %. Zie de berekening bij vraag 5.
- Alle geïnfecteerde dieren, die verwerpen, zijn blijvend minder geschikt voor de melkproductie en/of fokkerij.
- Geïnfecteerde dieren, die niet verwerpen, zijn niet blijvend ongeschikt voor de melkproductie (Bartels et al., 2006).
- Alle persistent geïnfecteerde dieren zijn blijvend minder geschikt voor de fokkerij.
- Niet persistent geïnfecteerde dieren zijn niet blijvend minder geschikt voor de melkproduktie en/of fokkerij. Echter wel de geïnfecteerde nakomelingen van deze niet persistent geïnfecteerde dieren gedurende de besmetting van de moeder.
Wat betreft geïnfecteerde dieren die verwerpen is de waardevermindering sterk afhankelijk van het moment van verwerpen. Bij dieren die verwerpen in de tweede helft van de dracht is het niet of nauwelijks verantwoord en zinvol om de dieren opnieuw te insemineren en door te houden. Dat betekent dat de gebruikswaarde van het dier veranderd in de slachtwaarde. Gezien de huidige marktprijzen betekent dat een waardevermindering van ongeveer 60%. Marktwaarde gebruiksvee gem.
- Bij dieren die in het begin van de dracht verwerpen is het in veel gevallen zeker zinvol en verantwoord om het dier opnieuw te insemineren. Waar exact het omslagpunt ligt is zeer moeilijk aan te geven omdat afhankelijk is is van zeer veel factoren. Onder meer spelen een rol de leeftijd van het dier, productie, andere gezondheidfactoren (bijv. klauwgezondheid, uiergezondheid). Daarnaast is er een enorm verschil bij de een of andere koe wat betreft het vasthouden van de productie. Voor individuele dieren is het systeem van inseminatiewaarde en gebruikswaarde te hanteren, maar dat is vrijwel onmogelijk naar een gemiddelde te vertalen. In de praktijk ligt het omslagpunt bij het verwerpen in de meeste gevallen rond 5 maanden van de dracht. Daarvoor is opnieuw insemineren in de meeste gevallen economisch gezien zinvol; daarna in de meeste gevallen niet.
- Bij geïnfecteerde dieren die niet verwerpen is er geen waardevermindering wat betreft de productie, maar wel blijft er sprake van waardevermindering omdat het dier niet geschikt is voor de fokkerij. Afhankelijk van een leeftijd van het dier varieert die waardevermindering van ongeveer 6.7 % tot 23.3 %. Het betreft hier dezelfde berekening als gegeven in vraag 5, maar dan gecorrigeerd waarbij de factor verwerpen (die immers bij deze vraagstelling niet plaatsvindt) buiten beschouwing wordt gelaten.
- Nee, dieren waarbij is aangetoond dat ze Neospora besmet zijn, zijn weliswaar minder geschikt maar niet ongeschikt voor melkproduktie en fokkerij.
- Plan van aanpak dient gebaseerd zijn op kosten baten analyses op bedrijfs nivo en is afhankelijk van management systeem, bedrijfsprevalentie, de belangrijkste wijze van transmissie, biosecurity maatregelen en de berekende effecten van infectie op reproductie en productie nivo (Dubey et al., 2007).
- Bij vleesvee is bij endemische Neospora geïnfecteerde bedrijven de beste strategie de gehele koppel laten onderzoeken en nakomelingen van seropositieve nakomelingen uit te sluiten voor de veevervanging. In Nieuw Zeeland en Australië is de beste strategie op melkveebedrijven geen interventie bij een bedrijfsprevalentie van 18% of 21% bekeken over een periode van resp. 1 of 5 jaar. Bij een hogere bedrijfsprevalentie is vaccinatie economisch het beste (Dubey et al. 2007). In Zwitserland is de beste strategie om nakomelingen van seropositieve koeien uit te sluiten voor de veevervanging (Häsler et al., 2006)
- Ook in de Nederlandse situatie wordt niet in zijn algemeenheid geadviseerd om ‘’test en afvoer’’ van besmette dieren. Weliswaar heeft dit het snelste effect op de besmettingsgraad van Neospora maar op basis van economische studies niet het meest rendabel (Dubey and Schares, 2011). Tevens heeft de methode van ‘’test en afvoer’’ als nadeel dat extra vee aangekocht dient te worden met gevaar van insleep van verschillende dierziektes.
- Door een plan van aanpak is de infectiegraad in een rundveekoppel te verminderen. (Dijkstra et al, 2004 en folder Neospora aanpak lr 24082012). Voor de bestrijding wordt naast selectie ook gebruik gemaakt van embryo transplantatie en gesekst sperma. In een Nederlands onderzoek zijn in totaal 18 bedrijven gedurende 7 jaren gevolgd. Op 16 bedrijven die maatregelen hebben genomen ten aanzien van verticale overdracht is de prevalentie afgenomen van 35,8% naar 7,5% gedurende de onderzoeksperiode van 7 jaren. Dit in tegenstelling tot twee bedrijven die deze maatregelen niet hebben toegepast, waarbij de prevalentie op hetzelfde (hoge) niveau is gebleven n.l. 47,8% bij aanvang en 42,1% na zeven jaren (eindrapportage 1080059, 2007)
- Er is geen geregistreerd vaccin of medicament voor Neospora beschikbaar in Nederland (Dubey and Schares, 2011).
- Gezien de schade die Neospora veroorzaakt is Neospora in België opgenomen in de lijst van koopvernietigende gebreken bij vrouwelijke runderen (zie bijlage).
- In wetenschappelijke studies worden ten aanzien van aantal inseminaties, vroeg embryonale sterfte, abortus, melkproductie en congenitale besmetting verschillende percentages aan gegeven. Bekend is dat er tussen bedrijven grote bedrijfsverschillen aanwezig zijn in verschijnselen van een Neospora besmetting (Dijkstra et al., 2002).
- […]
- Wanneer een dier neospora positief is dan is demarktwaardegelijk geworden aan de slachtwaarde. Er is geen enkele belangstelling voor gebruiksvee dat neospora positief is. Gezien de informatieplicht dient de verkopende partij het aan de kopende partij te melden. En zoals Dijkstra reeds heeft aangegeven is het in België zelfs koopvernietigend. Uitgaande van een gemiddelde waarde van een goede gebruikskoe van € 1500,--, is er sprake van een waardevermindering van al snel 60% bij een slachtwaarde van ongeveer € 600,--. Dat komt aan de orde wanneer een veehouder zou besluiten om al zijn dieren die positief zijn te gaan afvoeren. Dat advies wordt nog door de GD, noch door ondergetekende gegeven omdat er dan sprake is van een enorme kapitaal vernietiging die niet nodig is. De ervaring leert dat na een eerste abortusstorm het aantal aborterende dieren op een bedrijf sterk afneemt en op een niveau komt die het bedrijf verder niet in gevaar brengt.
- Een voorbeeld. In een chronisch besmette veestapel van 100 melk- en kalfkoeien blijkt 50% neospora positief te zijn. Een normaal aantal verwerpers op jaarbasis bij een niet geïnfecteerde kudde is circa 4% en dat betekent 4 aborterende dieren. Bij 50% positieve dieren blijft het percentage bij de 50% negatieve dieren op een niveau van 4% en dat is 2 verwerpers op jaarbasis. Wanneer er sprake is bij neospora positieve dieren van een 2 à 3 maal verhoogde kans op verwerpen, dan is bij de geïnfecteerde 50% sprake van ongeveer 10% verwerpers en dat gaat dan om 5 dieren. In totaal voor de hele kudde zijn er dan 7 verwerpers op jaarbasis en dat is slechts 3 aborterende dieren meer dan als normaal wordt beschouwd. Het mag duidelijk zijn dat de schade dan zeer beperkt blijft. Dat is anders bij een nieuwe besmetting waarbij het percentage aborterende dieren wel kan oplopen tot 57% (zie ook de beantwoording van Dijkstra bij vraag 1).
- Wel is er sprake van minder mogelijkheden wat betreft de fokkerij. Dat is ook weer sterk afhankelijk van welke dieren geïnfecteerd zijn. Bij een veevervangings percentage van maximaal 30%, is 70% van de kudde nodig om het aantal dieren op peil te houden. Door het gebruik van gesekst sperma kan dat percentage aanmerkelijk naar beneden worden gebracht. En bij gebruik van gesekst sperma zijn er meer mogelijkheden om juist van de dieren met een hoge genetische waarde die niet neospora positief zijn zoveel mogelijk kalveren aan te houden.
- De verschillen per bedrijf zijn wat betreft Neospora enorm groot. Dat geldt zowel wat betreft het percentage positieve dieren per bedrijf als wat betreft het percentage verwerpers. Daardoor is de vertaling van een gemiddelde naar een individueel bedrijf in veel gevallen uiterst arbitrair. […]”.
3.576,00(4,0 punten × tarief € 894,00)