ECLI:NL:RBGEL:2015:6926

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
05/820030-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van bestuurder

Op 6 november 2015 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 29-jarige man uit Wijchen, die verantwoordelijk werd gehouden voor een dodelijk verkeersongeval. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, waarvan 120 uren voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. Het ongeval vond plaats op 4 september 2014 op de A326, waar de verdachte met een snelheid van ongeveer 125 kilometer per uur inreed op een file, zonder zijn snelheid aan te passen. Hierdoor botste hij achterop de auto van een 21-jarige vrouw, die als gevolg van de aanrijding om het leven kwam.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn rijgedrag niet had aangepast aan de verkeerssituatie, ondanks dat hij bekend was met de weg en de signalen van filevorming had kunnen opmerken. De officier van justitie stelde dat er sprake was van aanmerkelijke schuld, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet kon anticiperen op de file door verblinding door de zon. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte op meerdere momenten onoplettend was geweest en onvoldoende had geanticipeerd op de verkeerssituatie. De rechtbank achtte de schuld van de verdachte zodanig dat deze kon worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij een ander werd gedood.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de impact van het ongeval op de nabestaanden van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank besloot de straf te matigen door een deel van de werkstraf en de ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk op te leggen, met als doel de verkeersveiligheid te waarborgen en herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/820030-15
Datum uitspraak : 6 november 2015
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , [woonplaats]
Raadsvrouw: mr. M.M.J.P. Michiels, advocaat te Wijchen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 23 oktober 2015.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 4 september 2014 in de gemeente Wijchen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto),
daarmede rijdende over de rechter rijstrook van de twee rijstroken, bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer, van de ter plaatse uit drie rijstroken (twee rijstroken voor rechtdoorgaand verkeer en één rijstrook voor het rechtsafslaande verkeer) bestaande rijbaan van de weg, de A326 (rechts), gaande in de richting Oss,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl op een afstand van ongeveer 1500 meter voor de plaats van het hierna omschreven ongeval, borden J33 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende "file" in zijn verdachtes rijrichting langs die weg (A326) waren geplaatst en/of
voor verdachte op zichtafstand ter hoogte van de plaats van het hierna te omschrijven ongeval, borden A1 van bijlage 1 van voormeld reglement, met daarop 70 vermeld, inhoudende: "Een maximum toegestane snelheid van 70 kilometer per uur" en/of borden L5 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudend: "Einde rijstrook", in zijn verdachtes rijrichting langs die weg
(A326) waren geplaatst en/of
terwijl hij, verdachte ter plaatse bekend was en/of wist, althans redelijkerwijze kon weten aldaar gevaar voor filevorming bestond,
met een snelheid van ongeveer 125 kilometer per uur en/of met ingeschakelde cruise control is blijven rijden en/of
niet of in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (A326) en/of niet de voor hem uit over die rijstrook/die weg (A326) langzamer rijdende en/of stilstaande andere motorrijtuigen, waarvan een aantal de alarmverlichting van hun motorrijtuig in werking had gesteld, tijdig heeft opgemerkt en/of
de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto) in strijd met het gestelde in artikel 19 van voormeld reglement, niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto) tot stilstand te brengen, binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte uit op die rijstrook/weg (A326)stilstaand, dan wel langzamer rijdend ander motorrijtuig (personenauto) en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
hij op of omstreeks 4 september 2014 in de gemeente Wijchen, als bestuurder van een motorrijtuig(bedrijfsauto),
daarmede rijdende over de rechter rijstrook van de twee rijstroken, bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer, van de ter plaatse uit drie rijstroken (twee rijstroken voor rechtdoorgaand verkeer en één rijstrook voor het rechtsafslaande verkeer) bestaande rijbaan van de weg, de A326 (rechts), gaande in de richting Oss,
terwijl op een afstand van ongeveer 1500 meter voor de plaats van het hierna omschreven ongeval, borden J33 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende "file" in zijn verdachtes rijrichting langs die weg (A326) waren geplaatst en/of
voor verdachte op zichtafstand ter hoogte van de plaats van het hierna te omschrijven ongeval, borden A1 van bijlage 1 van voormeld reglement, met daarop 70 vermeld, inhoudende: "Een maximum toegestane snelheid van 70 kilometer per uur" en/of borden L5 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudend: "Einde rijstrook", in zijn verdachtes rijrichting langs die weg
(A326) waren geplaatst en/of
terwijl hij, verdachte ter plaatse bekend was en/of wist, althans redelijkerwijze kon weten aldaar gevaar voor filevorming bestond,
met een snelheid van ongeveer 125 kilometer per uur en/of met ingeschakelde cruise control is blijven rijden en/of
is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een voor hem, verdachte uit op die rijstrook/weg (A326)stilstaand, dan wel langzamer rijdend ander motorrijtuig (personenauto), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 4 september 2014 reed verdachte, als bestuurder van een bedrijfsauto, op de A326 te Wijchen. Hij kwam uit de richting van industrieterrein Bijsterhuizen en reed in de richting van Oss. [2] De A326 bestaat, in ieder geval ter hoogte van de plaats waar het ongeval heeft plaatsgevonden, uit twee rijstroken voor rechtdoorgaand verkeer en één rijstrook voor rechtsafslaand verkeer. [3] Verdachte reed op de rechter rijstrook voor rechtdoorgaand verkeer. [4] Ongeveer 1500 meter voor de plaats van de aanrijding ter hoogte van hectometerpaal 2.8 staat een bord J33, zoals bedoeld in bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV) inhoudende: “file”. [5] Ter hoogte van de plaats van de aanrijding was op dat moment een bord A1 (120) geplaatst, als bedoeld in bijlage 1 van het RVV inhoudende: “maximumsnelheid 120”.
Kort ná de plaats van het ongeval werd de maximumsnelheid teruggebracht naar 70 kilometer per uur, door middel van plaatsing van een bord A1 (70), als bedoeld in bijlage 1 van het RVV inhoudende “maximumsnelheid 70”. [6]
Ter hoogte van de afslag richting Arnhem reed een vrachtwagen met alarmverlichting in verband met file vorming. [7] Achter deze vrachtwagen reed de bestuurder van een Volvo op dezelfde rijstrook, die afremde en tot stilstand kwam dan wel nagenoeg tot stilstand. Achter de Volvo reed de bestuurder van een Toyota op dezelfde rijstrook, die eveneens afremde en tot stilstand kwam dan wel nagenoeg tot stilstand.
Achter deze Toyota reed de bestuurster, [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ), van een Citroën op dezelfde rijstrook, die ook afremde en tot stilstand kwam dan wel nagenoeg tot stilstand. [8] Verdachte reed met een snelheid van 125 kilometer per uur met ingeschakelde cruise control [9] en kwam met de rechter voorzijde van zijn auto in botsing met de linker achterzijde van de voor hem (bijna) stilstaande Citroen.
Als gevolg van de klap werd de Citroën naar voren en naar rechts weggeduwd en kwam vervolgens in botsing met de Toyota. [10]
Als gevolg van het ongeval is [slachtoffer] overleden. [11]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Naar de mening van de officier van justitie heeft verdachte zijn rijgedrag onvoldoende aangepast aan de omstandigheden en is hij op meerdere momenten onoplettend geweest. Er is sprake van aanmerkelijke schuld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft er alles aan gedaan wat in zijn vermogen lag om een botsing te voorkomen. Het was niet druk op de weg en het was niet aannemelijk dat er, gelet op het tijdstip, file zou ontstaan. Verdachte had dan ook geen aanleiding om zijn snelheid aan te passen. Verdachte werd bovendien verblind door de zon als gevolg waarvan hij de remlichten van de auto’s vóór hem te laat opmerkte. Naar de mening van de raadsvrouw is er dan ook geen sprake van schuld. Daarom dient verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
De beoordeling door de rechtbank
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 is vereist dat het rijgedrag van verdachte roekeloos dan wel zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en voorts naar de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij bekend is met de verkeerssituatie ter plaatse, en dat hij twee keer in de week daar rijdt. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij werd verblind door de zon op het moment dat hij de bocht in het traject van de A326 op enkele honderden meters vóór de plaats van het ongeval uit kwam. Verdachte heeft verklaard dat hij zijn zonneklep omlaag deed maar dat hij toen te laat opmerkte dat vóór hem auto’s stil stonden. [12]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij met zijn vrachtwagen op de rijksweg A326, ter hoogte van hectometerpaal 1.3 stil stond in de file. De getuige heeft voorts verklaard dat hij zijn waarschuwingslichten aan had. De getuige wilde net gaan optrekken toen hij een aantal klappen hoorde. [13]
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij ter hoogte van hectometerpaal 1.3 reed op de A326 en dat er file stond op de rijbaan richting Den Bosch. De getuige heeft voorts verklaard dat zij achter een vrachtauto stopte en haar alarmlichten aandeed. [14]
Het ongeval heeft plaatsgevonden ter hoogte van hectometerpaal 1.3 op de A326. [15]
Op een door de officier van justitie overgelegd, en ter zitting besproken, kaartje van Google Maps heeft verdachte met de letter “A” aangegeven op welke plek hij de oprit naar de A326 is opgereden. De plaats van het ongeval is op dit kaartje aangegeven met de letter “B”. [16] Uit het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse volgt dat over een afstand van ongeveer 515 meter het wegverloop op de A326 hetzelfde is als op de plaats van het ongeval; in dat gedeelte zijn geen bochten gelegen, het is een recht stuk weg. [17] De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte in die laatste 515 meter onbelemmerd zicht had op het voor hem gelegen gedeelte van de weg en dat hij, als hij had opgelet, hij gedurende die tijd de voor hem rijdende of stilstaande auto’s had kunnen waarnemen.
De rechtbank concludeert verder, op grond van het voorgaande en in het bijzonder gezien de getuigenverklaringen, dat op dat moment sprake was van filevorming. Dit impliceert dat het druk was op de weg rond het tijdstip dat verdachte daar reed. Rond 17.00 uur is de melding gedaan van het ongeval bij de meldkamer in Nijmegen. [18] De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat rond dat tijdstip sprake is van avondspits wat – ook in het algemeen – met zich brengt dat men dan extra oplettend moet rijden.
Uit de vaststaande feiten volgt voorts dat er kans op filevorming op de A326 is, gelet op de plaatsing van het bord J33, zo’n 1500 meter voor de plaats van het ongeval.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte onvoldoende geanticipeerd heeft op de (voor hem bekende) verkeerssituatie.
Er moeten meerdere momenten zijn geweest dat verdachte de remlichten van zijn voorgangers had moeten zien en hij had deze dan ook moeten waarnemen, temeer nu verdachte gedurende een langere afstand over een recht stuk weg gereden moet hebben nadat hij de bocht uit is gekomen. Verdachte is echter met hoge snelheid, 125 kilometer per uur, door blijven rijden op cruise control. Gelet op de omstandigheden had hij die snelheid moeten aanpassen.
Verdachte heeft gesteld dat hij verblind werd door de zon en dat hij daardoor de remlichten niet gezien heeft. In het dossier zijn aanwijzingen te vinden die maken dat het lastig is aan te nemen dat verdachte last van de zon heeft gehad, in die mate dat de zon hem heeft verblind. Zo heeft de rechtbank waargenomen, aan de hand van het eerder genoemde door de officier van justitie overgelegde kaartje, dat de zon – in de laatste 515 meter voorafgaand aan het ongeval – niet recht voor de verdachte stond maar schuin links van hem (in een hoek van 137 graden), wat ook is bevestigd door een ter plaatse rijdende motoragent.
Maar ook al zou verdachte wel verblind zijn geweest door de zon, dan nog acht de rechtbank het onbegrijpelijk dat verdachte niet heeft geremd, of op zijn minst snelheid heeft verminderd, op het moment dat hij de zonneklep van zijn auto naar beneden deed.
Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake geweest van meer dan een enkel moment van onoplettendheid. Hij is op een recht weggedeelte, waar hij in beginsel onbelemmerd zicht had op de weg en de auto’s vóór hem, met onverminderd hoge snelheid ingereden op een file. Dit betekent dat hij niet op één enkel moment maar op meerdere (aaneengesloten) momenten onvoldoende heeft opgelet (toen hij de bocht uitkwam en ook de halve kilometer tot de plaats van de botsing) en daarnaast dat hij onvoldoende heeft geanticipeerd op de situatie, met inachtneming van het filerisico en de nabije overgang van een maximumsnelheid van 120 kilometer per uur naar 70 kilometer per uur.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met dit gedrag een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid en onoplettendheid valt te verwijten. Zijn schuld aan het (ontstaan van het) ongeval is aldus zodanig dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Primair
hij op
of omstreeks4 september 2014 in de gemeente Wijchen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto),
daarmede rijdende over de rechter rijstrook van de twee rijstroken, bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer, van de ter plaatse uit drie rijstroken (twee rijstroken voor rechtdoorgaand verkeer en één rijstrook voor het rechtsafslaande verkeer)bestaande rijbaan van de weg, de A326 (rechts), gaande in de richting Oss,
zeer, althansaanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en
/ofonachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl op een afstand van ongeveer 1500 meter voor de plaats van het hierna omschreven ongeval, borden J33 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende "file" in zijn verdachtes rijrichting langs die weg (A326) waren geplaatst en
/of
voor verdachte op zichtafstand ter hoogte van de plaats van het hierna te omschrijven ongeval, borden A1 van bijlage 1 van voormeld reglement, met daarop 70 vermeld, inhoudende: "Een maximum toegestane snelheid van 70 kilometer per uur" en/
ofborden L5 van bijlage 1 van voormeld reglement, inhoudend: "Einde rijstrook", in zijn verdachtes rijrichting langs die weg
(A326) waren geplaatst en
/of
terwijl hij, verdachte ter plaatse bekend was en
/of wist, althansredelijkerwijze kon weten aldaar gevaar voor filevorming bestond,
met een snelheid van ongeveer 125 kilometer per uur en
/ofmet ingeschakelde cruise control is blijven rijden en
/of
niet ofin onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die weg (A326) en
/ofniet de voor hem uit over die rijstrook/die weg (A326) langzamer rijdende en/of stilstaande andere motorrijtuigen, waarvan een aantal de alarmverlichting van hun motorrijtuig in werking had gesteld, tijdig heeft opgemerkt en
/of
de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (bedrijfsauto) in strijd met het
gestelde in artikel 19 van voormeld reglement, niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat motorrijtuig (bedrijfsauto) tot stilstand te brengen, binnen de afstand waarover hij, verdachte die weg kon overzien en waarover deze vrij was en
/of
is gebotst tegen,
althans in aanrijding is gekomen meteen voor hem, verdachte uit op die rijstrook/weg (A326)stilstaand, dan wel langzamer rijdend ander motorrijtuig (personenauto) en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het verrichten van 240 uren werkstraf, te vervangen door 120 dagen hechtenis en voorts tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, om verdachte geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Verdachte heeft de auto nodig om op zijn werk te kunnen komen en hij kan niet door collega’s opgehaald worden omdat die niet in de buurt van zijn woonplaats wonen. Daarnaast heeft zij verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en met zijn persoonlijke omstandigheden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, gedateerd 24 juni 2015.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft op 4 september 2014 een ernstig ongeval veroorzaakt als gevolg waarvan [slachtoffer] om het leven is gekomen. [slachtoffer] was een jonge vrouw van 21 jaar.
Het ongeval en het overlijden van [slachtoffer] hebben, dat behoeft geen nader betoog, een enorme impact gehad op haar nabestaanden.
Het verdriet dat zij om haar plotselinge overlijden hebben, is intens. Dit verdriet is helder en indringend verwoord in de slachtofferverklaring die [slachtoffer] , de moeder van het slachtoffer, ter terechtzitting heeft voorgelezen. Eens te meer is gebleken wat de gevolgen van een ongeval als dit zijn voor nabestaanden.
Uitgaande van hoe de rechtbank in vergelijkbare situaties oordeelt, rechtvaardigt het handelen van verdachte in beginsel de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd. Daar staat echter het volgende tegenover.
Straf dient meerdere doelen. In het algemeen dient straf om maatschappelijke onrust te dempen; In de eerste plaats geldt straf als vergelding voor het strafbare handelen van een dader. Daarnaast dient straf om anderen ervan te weerhouden dergelijke strafbare feiten te begaan (dit is de zogenoemde generale preventie) en in de derde plaats dient straf om herhaling door de dader zelf in de toekomst te voorkomen (de speciale preventie). In dit geval vindt de rechtbank de aspecten van vergelding en speciale preventie minder van belang.
Verdachte zal verder moeten leven in het besef dat een jonge vrouw door zijn toedoen om het leven is gekomen. Ter terechtzitting heeft verdachte laten zien hoezeer ook hij lijdt onder de gevolgen van het ongeluk. Dat maakt dat de rechtbank ervan overtuigd is dat de verdachte geleerd heeft van het ongeval, en dat hij in de toekomst zijn verkeersgedrag zal aanpassen. Bovendien is hij een first offender. Er lijkt dan ook sprake van een incident, in dit geval met tragische gevolgen.
Ook de nabestaanden van [slachtoffer] , in het bijzonder haar ouders en broer en zus, hebben zich tijdens en na afloop van de terechtzitting, zoals de rechtbank dat heeft gezien, in woord en gebaar naar verdachte welhaast vergevingsgezind opgesteld. Zij hebben verdachte zelfs na diens laatste woord direct opgezocht. Deze bejegening maakt dat het aspect van vergelding in dit geval ook minder aan de orde is.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de eis van de officier van justitie weliswaar volgen, maar zal de rechtbank zowel van de geëiste werkstraf als de ontzegging van de rijbevoegdheid de helft voorwaardelijk opleggen. Met het onvoorwaardelijke deel wil de rechtbank dus vooral de noodzaak dat verkeersvoorschriften worden gehandhaafd, en daarmee het belang van de verkeersveiligheid, benadrukken. Het aspect van de generale preventie staat bij de strafoplegging voorop.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de werkstraf groot 120 (honderdtwintig) uren,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 ontzegt verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van deze bijkomende straf groot 6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Wessels-Harmsen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 november 2015.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de politie Gelderland-Zuid, district Tweestromenland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0800-2014086449, gesloten op 4 februari 2015 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2015.
3.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 32, paragraaf 2.1.2.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2015.
5.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 31, paragraaf 2.1.3 en p. 32 bovenaan in combinatie met een mailbericht van de provincie Gelderland, gedateerd 21 oktober 2015.
6.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 31, paragraaf 2.1.3 en p. 32 bovenaan.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 11, eerste en tweede alinea.
8.Het proces-verbaal van Verkeers Ongevallen Analyse, p. 61, paragraaf 5.2
9.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2015.
10.Het proces-verbaal van Verkeers Ongevallen Analyse, p. 61, paragraaf 5.2.
11.Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgemaakt door verbalisant R. Kersten op 27 januari 2015, p. 6 en proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 62 en 63, paragraaf 7.3.2.
12.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2015.
13.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 13.
14.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 14.
15.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 31, paragraaf 2.1.2.
16.Een schriftelijk bescheid, te weten een kaartje van Google Maps, overgelegd ter terechtzitting van 23 oktober 2015.
17.Het proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse, p. 60, tweede alinea.
18.Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant] en H. Jansen, op 4 september 2014, p. 15, eerste alinea.