ECLI:NL:RBGEL:2015:6700

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 oktober 2015
Publicatiedatum
3 november 2015
Zaaknummer
14/8893
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van nabestaandenuitkering op grond van de Anw na vaststelling gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld over de herziening en terugvordering van een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Eiseres ontving vanaf 1 december 1998 een nabestaandenuitkering, maar vanaf augustus 1999 woonde zij samen met de biologische vader van haar kind, wat leidde tot een gezamenlijke huishouding. Na een tip startte de Sociale Verzekeringsbank een onderzoek, wat resulteerde in de herziening van de uitkering met terugwerkende kracht per december 2004 en de terugvordering van een bedrag van € 72.297,92. Eiseres betwistte de herziening en terugvordering, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aan haar informatieplicht had voldaan en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet al haar verplichtingen was nagekomen en dat de terugvordering niet kennelijk onredelijk was. De beroepsgronden van eiseres werden verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/8893
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiseres], eiseres
(gemachtigde: mr. G. Tuenter),
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit I van 31 maart 2014 heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Algemene nabestaandenwet (Anw) herzien en met ingang van 30 november 2004 ingetrokken op de grond dat eiseres vanaf augustus 1999 een gezamenlijke huishouding is gaan voeren.
Bij besluit II van 31 maart 2014 heeft verweerder een bedrag van € 72.297,92 aan te veel ontvangen uitkering in de periode van periode december 2004 tot en met oktober 2010 teruggevorderd en eiseres verzocht om binnen 6 weken dit bedrag te betalen.
Bij besluit van 28 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 31 maart 2014 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A. van der Weerd. Ter zitting is het onderzoek geschorst, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen ontbrekende stukken in te sturen.
Partijen hebben hieraan voldaan. De behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van 30 september 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A. van der Weerd.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontving vanaf 1 december 1998 een nabestaandenuitkering op grond van de Anw. Vanaf augustus 1999 tot en met oktober 2010 had [naam] (hierna: [naam]) zijn hoofdverblijf in dezelfde woning als eiseres, aan de [adres]. [naam] is ook de biologische vader van [naam dochter], de dochter van eiseres geboren op [geboortedatum].
2. Naar aanleiding van een telefonische tip van [naam] dat sprake zou zijn geweest van samenwonen is verweerder een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende nabestaandenuitkering. Verweerder heeft vervolgens de uitkering van eiseres met terugwerkende kracht herzien per december 2004 en het teveel betaalde bedrag teruggevorderd. Omdat verweerder niet meer kan vaststellen hoe hoog de nabestaandenuitkering van eiseres in de periode van september 1999 tot en met november 2004 was, wordt deze periode buiten beschouwing gelaten.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen dringende redenen aanwezig heeft geacht om van herziening, intrekking of terugvordering af te zien. Zij wijst daarbij op het beleid van verweerder ten aanzien van intrekking en herziening van uitkeringen met terugwerkende kracht en stelt zich op het standpunt dat het haar niet duidelijk was dat ten onrechte uitkering werd verstrekt. Daarom moet conform het beleid van intrekking en herziening met terugwerkende kracht worden afgezien.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van dringende redenen, nu eiseres niet aan al haar verplichtingen heeft voldaan. Verweerder wijst op de verklaringen van eiseres gedurende het verhoor. Daarbij heeft eiseres onder meer verklaard dat zij een relatie had met [naam], dat zij een contract en kwitanties vals heeft opgemaakt om de schijn op te houden dat er sprake was van een kostgangersrelatie en dat zij twee formulieren onjuist heeft ingevuld en ondertekend. Nu zij niet heeft voldaan aan de verplichting wijzigingen in haar situatie door te geven en zij de formulieren van verweerder niet volledig naar waarheid heeft ingevuld, heeft eiseres niet aan al haar verplichtingen voldaan. Er kan dan geen sprake meer zijn van dringende redenen die leiden tot afzien van herziening van de nabestaandenuitkering.
5. In artikel 1, aanhef en onder i, van de Anw is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder gezamenlijke huishouding wordt verstaan: een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, tweede tot en met zesde lid.
In artikel 3, derde lid, van de Anw is bepaald dat van een gezamenlijke huishouding sprake is indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Gelet op artikel 3, vierde lid, onder b van de Anw wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Anw eindigt het recht op nabestaandenuitkering indien de nabestaande in het huwelijk treedt dan wel een gezamenlijke huishouding gaat voeren anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende. Het tweede lid bepaalt dat het recht op uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de in het eerste lid genoemde omstandigheden zich voordoen.
Artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Anw luidt: onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van uitkering en terzake van weigering van uitkering, herziet de Sociale verzekeringsbank een dergelijk besluit of trekt zij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 35, 36, tweede lid, of 37 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering. Ingevolge het tweede lid kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 35 van de Anw bepaalt, voor zover van belang, dat de nabestaande verplicht is aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan het redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt uitbetaald.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres en [naam] hebben samengewoond in de woning aan de [adres], dat zij een relatie hebben gehad en dat daaruit in 2000 een kind is geboren. Daarmee dient een gezamenlijke huishouding aanwezig te worden geacht. Voorts staat vast dat eiseres daarvan niet zelf melding heeft gedaan bij verweerder. Gelet daarop was verweerder in beginsel verplicht om de nabestaandenuitkering in te trekken. Ingevolge artikel 34, tweede lid van de Anw kan verweerder echter besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Zoals de Centrale Raad al meerdere malen heeft overwogen, kunnen deze dringende redenen volgens de wetsgeschiedenis slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden.
7. Verweerder heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht. Uitgangspunt van dit beleid is dat verweerder niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen, en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beleid niet op eiseres van toepassing is, nu zij niet al haar verplichtingen is nagekomen en had kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet al haar verplichtingen is nagekomen. Zij heeft niet tijdig aan verweerder meegedeeld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, terwijl zij tijdens de verhoren meermaals heeft verklaard dat zij een relatie had met [naam]. Ook heeft zij verklaard dat zij een contract heeft opgesteld en kwitanties heeft opgemaakt om de schijn van een kostgangersrelatie naar verweerder op te houden. Voorts heeft eiseres erkend formulieren onjuist ingevuld te hebben. De rechtbank houdt eiseres aan deze verklaring -die overigens door getuigen wordt ondersteund- nu niet is gebleken van ontoelaatbare druk tijdens het verhoor en evenmin is gebleken van een causaal verband tussen haar verklaring en haar gebrekkige geestvermogens. De rechtbank is van oordeel dat zij niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 35 van de Anw. Het had eiseres op basis van correspondentie van verweerder, waarbij steeds werd aangegeven welke wijzigingen doorgegeven moesten worden, duidelijk kunnen en moeten zijn dat de wijziging in de leefsituatie van belang is voor de aanspraak op nabestaandenuitkering en dat deze wijziging onverwijld gemeld had moeten worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres niet al haar verplichtingen is nagekomen, zodat het beleid van verweerder zoals hierboven weergegeven reeds daarom op haar situatie geen betrekking heeft.
9. Subsidiair voert eiseres aan dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat terugvordering met volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is, zoals genoemd in het beleid. Er is onvoldoende rekening gehouden met de vraag of eiseres een verwijt kan worden gemaakt. Eiseres wilde na het verbreken van de relatie dat [naam] de woning zou verlaten. [naam] heeft dit echter geweigerd. Het is eiseres 12 jaar lang niet gelukt om [naam] uit de woning te krijgen. Eiseres voert aan dat dit niet alleen te verklaren is door het feit dat zij door [naam] bedreigd werd, maar dat dit ook uit haar psychische situatie voortvloeit. Hoewel eiseres en [naam] lang op hetzelfde adres woonachtig waren, stelt eiseres geen enkel financieel voordeel te hebben gehad van zijn aanwezigheid en heeft zij hem steeds als kostganger beschouwd. Eiseres acht het niet terecht dat de verwijtbaarheid geheel bij haar wordt gelegd.
10. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat er geen redenen zijn om geheel of gedeeltelijk af te zien van de herziening van de nabestaandenuitkering van eiseres. Er is sprake van ernstige verwijten aan de kant van eiseres, nu zij willens en wetens valse kwitanties heeft overgelegd en de schijn van een kostgangersrelatie op heeft gehouden. Aan verweerder kan geen verwijt worden gemaakt; de gegevens van eiseres leidden verweerder tot de conclusie dat er sprake was van een commerciële relatie tussen eiseres en [naam], zonder wederzijdse zorg. Wat betreft de mate van ingrijpendheid in het dagelijks leven is verweerder van mening dat er geen sprake is van onevenredigheid.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de beleidsregels van verweerder, die buitenwettelijk, begunstigend beleid bevatten, volgt dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Hierin liggen het zorgvuldigheids- en het evenredigheidsbeginsel besloten. Daarbij weegt mee de mate waarin aan betrokkene en aan verweerder een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin herziening met volledig terugwerkende kracht en de hiermee gepaard gaande terugvordering onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van betrokkene. Naar vaste rechtspraak dient het buitenwettelijk, begunstigend beleid van verweerder door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres, zoals hiervoor onder 8. overwogen, haar verplichtingen jegens verweerder niet is nagekomen. Niet gebleken is dat verweerder het buitenwettelijk, begunstigend beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast. De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om eiseres gedurende de gehele periode in geding niet verwijtbaar te achten. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder een verwijt kan worden gemaakt. Er waren immers – mede door de door eiseres verstrekte, onjuiste informatie – niet eerder concrete aanwijzingen dat eiseres ten onrechte uitkering zou ontvangen. Gelet hierop onderschrijft de rechtbank het oordeel van verweerder dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Dit betekent dat er voor verweerder geen aanleiding was om af te zien van herziening met volledige terugwerkende kracht.
13. Eiseres heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder vanwege dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering zou moeten afzien, vanwege de zeer ingrijpende gevolgen van terugvordering voor het dagelijks leven van eiseres, zoals hierboven onder 9. reeds beschreven. Nu het gaat om een aanzienlijk bedrag is enig onderzoek naar de gevolgen van terugvordering in het dagelijks leven van eiseres noodzakelijk op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad.
14. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met de financiële positie van eiseres voldoende rekening kan worden gehouden bij het vaststellen van het invorderingsbedrag.
15. Artikel 53 van de Anw luidt, voor zover van belang:
1. De uitkering op grond van deze wet die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 34 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door de Sociale verzekeringsbank van de nabestaande (…) teruggevorderd. (…)
5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan de Sociale verzekeringsbank besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. (…)
16. De rechtbank overweegt als volgt. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen op grond van vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Uit hetgeen namens eiseres is aangevoerd blijkt niet dat eiseres ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt. Er is derhalve geen sprake van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering afgezien kan worden. De rechtbank merkt op dat verweerder bij de invordering rekening dient te houden met de sociale en financiële omstandigheden waarin eiseres verkeert.
17. De rechtbank komt tot de slotsom dat de beroepsgronden niet slagen. Het beroep is dus ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, mr. M.M.L.A.T. Doll en
mr. J.W.A. Fleuren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.